ECLI:NL:CBB:1999:AA4117
public
2015-11-11T17:22:52
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AA4117
College van Beroep voor het bedrijfsleven
1999-10-13
99/622
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 8:81
Algemene wet bestuursrecht 6:19
Bestrijdingsmiddelenbesluit 3
Bestrijdingsmiddelenbesluit 3a
Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 5
Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 7
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:1999:AA4117
public
2013-04-04T15:55:24
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:1999:AA4117 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-10-1999 / 99/622

-

LZ

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 99/622 13 oktober 1999

32010

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

Stichting Behoud Leefmilieu en Natuur Maas en Waal, te Beneden-Leeuwen, verzoekster,

gemachtigde: mr F.F. Scheffer, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand

Zutphen,

tegen

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te

's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mw. mr I. Neleman, advocaat te 's-Gravenhage en

mr F.R. van Herwijnen, werkzaam bij het College voor de

toelating van bestrijdingsmiddelen (Ctb).

1. De procedure

Bij besluit van 15 juli 1999 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster gericht tegen zijn besluit van 29 mei 1998 strekkende tot verlenging van de toelating van het bestrijdingsmiddel Superwolmanzout-CO, tot 1 juni 2000, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft verzoekster bij een beroepschrift dat ter griffie van het College is binnengekomen op 22 juli 1999, beroep ingesteld bij het College. Voorts heeft zij bij een verzoekschrift, ingekomen ter griffie op gelijke datum, aan de president van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing met onmiddellijke ingang van het bestreden besluit.

Op 24 augustus 1999 heeft verweerder aan de griffier van het College de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.

Op 1 september 1999 is ter griffie een schriftelijke reactie van verweerder op het verzoekschrift ontvangen.

De president heeft het verzoek behandeld ter zitting van 6 oktober 1999, alwaar verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen hebben gezet. Ter zitting is tevens het woord gevoerd door mevrouw M.A.L. van Heck-Bosch, voorzitter, en door ir J.L.H.T. van Heck, secretaris van verzoekster, alsmede door de heer C. Tissen, woonachtig te Luyksgestel en werkzaam in de houtverduurzamingsbranche. De toelatinghouder Hickson Garantor Nederland BV, die zich op uitnodiging van de president van het College partij heeft gesteld in het onderhavige geding, is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2. De vaststaande feiten en de grondslag van het geschil

Bij de beoordeling van het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening gaat de president uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Verzoekster heeft blijkens haar statuten ten doel het verantwoord behoud en herstel van waarden in de vitale natuur en een gezond leefmilieu voor de volgende generaties.

- Het bestrijdingsmiddel, Superwolmanzout CO, toegelaten onder toelatingsnummer 8228 N, wordt gebruikt als verduurzamingsmiddel voor hout en is werkzaam op basis van de werkzame stoffen arseenpentoxide, chroomtrioxide en koper (II) oxide. De einddatum van de werkzame stoffen was oorspronkelijk 1 juni 1998.

- Het gebruiksvoorschrift verbonden aan de aanvankelijke toelating luidde als volgt:

" Het middel is uitsluitend toegelaten als verduurzamingsmiddel voor hout , mits dit hout niet is bestemd voor verwerking in opslagplaatsen voor levensmiddelen of diervoeders. Het middel mag uitsluitend worden toegepast in een vacuum- of drukinstallatie."

- Naar aanleiding van een op 27 maart 1997 ingediend verzoek om verlenging heeft verweerder bij besluit van 29 mei 1998 besloten het middel Superwolmanzout-CO te verlengen tot 1 juni 2000.

- Deze verlengingsbeslissing was gebaseerd op artikel 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet, verder Bmw, juncto artikel 7, vijfde lid, van de Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995, verder: Rtb, welke artikelen voorzien in de mogelijkheid een verlenging van een toelating voor de duur die nodig is voor afronding van de besluitvorming omtrent een (verdere) toelating, indien deze niet tijdig kan zijn afgerond.

- Verzoekster heeft tegen deze procedurele verlenging tijdig bezwaar gemaakt bij verweerder. Op 3 november 1998 is zij naar aanleiding van haar bezwaren gehoord door verweerders Commissie voor de bezwaarschriften Awb.

- Deze Commissie heeft op 17 december 1998 ter zake advies aan verweerder uitgebracht.

- Nadat verweerder op 17 juni 1998 het voornemen daartoe aan de toelatinghouders kenbaar had gemaakt, heeft verweerder bij besluit van 16 juli 1999 het gebruiksgebied van Superwolmanzout-CO ingeperkt met ingang van 1 januari 2000. Met ingang van die datum luidt het gebruiksvoorschrift van het middel als volgt:

" Toegestaan is uitsluitend het gebruik als verduurzamingsmiddel voor hout. Het middel mag uitsluitend worden toegepast in een vacuüm- en drukinstallatie en drenkinstallatie, mits het hout niet is bestemd voor verwerking of gebruik door particulieren en mits het hout niet bestemd is om te worden gebruikt in direct of indirect contact met de grond (inclusief oeverbeschoeiing)."

- Onder het besluit van 16 juli 1999 is een bezwaarclausule opgenomen. Verzoekster heeft van deze bezwaarmogelijkheid geen gebruik gemaakt.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, besloten tot handhaving van zijn primaire besluit van 29 mei 1998. Hij heeft daarbij de volgende aanvullende motivering gegeven:

" Gezien het voornemen om een groot aantal toepassingen te beëindigen, dient een ruime termijn genomen te worden om de procedure op correcte wijze te voeren. Gezien het feit dat de toelatinghouders het volstrekt oneens zijn met het voornemen, kost het voeren van de procedure veel tijd. Gepland zijn 12 maanden om de hoorprocedure af te ronden, 8 maanden voor de technische en juridische beoordeling van de bezwaren van de toelatinghouders en 4 maanden voor de uiteindelijke besluitvorming door het Ctb. Het gaat hierbij om maximale termijnen. Naar verwachting zal in de

zomer van 1999 de uitkomst van de hoorprocedure bekend worden zal het Ctb een definitieve besluitvorming plegen. De procedurele verlenging zal, indien de uitkomsten van de hoorprocedure geen aanleiding geven voor een wijziging in de besluitvorming, zo spoedig mogelijk beëindigd worden.

Het bezwaar is gegrond, maar onder toevoeging van de bovenstaande aanvullende motivering handhaaf ik het bestreden besluit."

Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd bevestigd dat in het besluit van 16 juli 1999 de mogelijke toepassing van het middel n 1 januari 2000 is neergelegd, nadat een materiële toetsing van het middel op grond van de artikelen 3 en 3a Bmw was afgerond.

4. Het standpunt van verzoekster

Verzoekster stelt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening te hebben. Zij behartigt het belang van het milieu in de regio Maas en Waal. E‚n van de grote factoren van de aantasting van het milieu is de omstreden beslissing tot opslag van vervuild baggerspecie en rioolzuiveringsslib in de Kaliwaal, een afgewerkt zandwinningsgat aan de Waal bij Beneden-Leeuwen. Het is van het grootste belang dat verdere vervuiling door voortgezette toepassing van het middel wordt voorkomen. Bij een beëindiging van de toepassing met onmiddellijke ingang is het ongedaan maken van de gevolgen voor het milieu in elk geval ook minder kostbaar dan wanneer de verontreiniging nog een tijd zal voortduren. Het vervuilde slib is ook jarenlang gebruikt als grondverbeteraar in de uiterwaarden. De daardoor vervuilde grond dient nu ook opgeslagen te worden in de Kaliwaal. Verder heeft verzoekster gewezen op de grote gevaren die de toepassing van het middel, ook onder het beperkte gebruiksvoorschrift, voor de volksgezondheid nog meebrengt. De toepassing van het middel in een vacuüm druk- of drenkinstallatie is overigens in het bedrijf van C. Tissen al sinds 12 oktober 1994 door de arbeidsvoorzieningsorganisatie verboden. De door de heer C. Tissen ter zitting afgelegde verklaring spreekt ook boekdelen over de gevaren van het middel voor de menselijke gezondheid. Verzoekster is voorts van mening dat hier geen verlenging van de toelating meer kon plaatsvinden. De toelating zelf was immers al op 1 juni 1998 geëxpireerd, terwijl publicatie in de Staatscourant van de verlenging eerst plaatsvond op 1 juli 1998.

Volgens verzoekster is hier een hernieuwde toelating aan de orde. Verweerder heeft ook overigens de procedurele regels die de Algemene wet bestuursrecht stelt voor de beoordeling van aanvragen en voor het nemen van beslissingen op bezwaar in het geheel niet in acht genomen. De voorgeschreven beslistermijnen zijn overschreden. De minister heeft de periode tussen 27 mei 1997 en 2 juli 1998 ongebruikt laten verstrijken en de toelating op laatstgenoemd tijdstip op grond van artikel 7, lid 5 Rtb verlengd met twee jaar ten behoeve van verdere dossierstudie. Verzoekster vindt dit wederrechtelijk vertragen van de besluitvorming onzorgvuldig jegens haar.

De termijn had moeten gaan lopen op het tijdstip dat de aanvraag was ingediend. Een en ander klemt temeer, daar de gevaren van de werkzame stoffen van het middel reeds sinds 1992 bekend zijn. De stoffen zijn inmiddels in diverse Europese richtlijnen en regelingen opgenomen als zijnde carcinogeen. De materi‰le besluitvorming had volgens verzoekster al veel eerder kunnen zijn afgerond.

5. De beoordeling

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan indien tegen een besluit beroep is ingesteld, bij het College, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist. Het treffen van een zodanige voorziening is eveneens mogelijk indien een bezwaarprocedure aanhangig is tegen een besluit waartegen beroep bij het College kan worden ingesteld. De president overweegt dienaangaande als volgt.

Ter zitting is komen vast te staan dat verzoekster geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen verweerders besluit van 16 juli 1999.Verzoeksters bezwaren tegen de uitkomsten van aan dat besluit ten grondslag liggende toetsing door verweerder aan de artikelen 3 en 3a van de Bmw kunnen dan ook, vanwege het ontbreken van de op grond van artikel 8:81 Awb vereiste connexiteit, alsook op grond van de hiernavolgende overwegingen, niet het voorwerp zijn van enige door de president te treffen voorlopige voorziening.

Verweerder heeft bij besluit van 15 juli 1999 zijn eerdere besluit van 29 mei 1998, strekkende tot verlenging van de toelating van meergenoemd bestrijdingsmiddel op procedurele gronden gehandhaafd. Dat besluit is door verzoekster bij het College beroepen. Het vormt de grondslag van het voorliggende verzoek.

Voormeld procedureel besluit heeft echter zijn werking verloren door het op 16 juli 1999 door verweerder genomen inhoudelijke besluit. Handhaving van de procedurele verlenging, die nog lopen zou tot 1 juni 2000, is mitsdien niet langer aan de orde.

Verzoeksters inhoudelijke bezwaren tegen voortgezette toepassing van het middel kunnen door de president niet worden behandeld. Verzoekster heeft immers geen bezwaarschrift ingediend tegen verweerders besluit van 16 juli 1999 en het bepaalde bij artikel 6:19 Awb biedt verzoekster, anders dan zij kennelijk meent, naar voorlopig oordeel van de president, geen uitkomst.

De president overweegt in dit verband dat niet kan worden geoordeeld dat verweerders besluit van 16 juli 1999 - een materieel verlengingsbesluit - genomen is binnen de grondslag en het bereik van de in artikel 7, lid 5, van de Rtb voorziene - procedurele - verlengingsbeslissing.

Verzoekster heeft geen belang meer bij het treffen van enigerlei voorziening bij voorraad ten aanzien van de verlengingsbeslissing die hier voorligt, nu de beoordeling, benodigd voor de materiële besluitvorming een einde heeft genomen. De president is er daarbij niet aan voorbij gegaan dat het College bij uitspraak van 15 juli 1999, no. 96/0388/060/029 een procedurele verlenging hangende beroep wel onder de werking van artikel 6:19 Awb heeft gebracht. Dat geval lag anders.

In dat geval heeft verweerder de bezwaren gericht tegen een eerder materieel verlengingsbesluit gegrond verklaard. Dit in verband met de door de wijziging van artikel 5 van de Bmw per 1 februari 1995 toe te passen ruimere toetsing bij verlengingsbeslissingen. Die gegrondverklaring ging gepaard met een gelijktijdige verlenging van de toelating op procedurele gronden, teneinde deze ruimere beoordeling daadwerkelijk mogelijk te maken.

Het verzoek om voorlopige voorzienig komt op grond van vorenstaande overwegingen niet voor toewijzing in aanmerking. Het moet dan ook worden afgewezen. De president acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr R.R. Winter, president, in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 1999.

w.g. R.R. Winter w.g. A. Bruining

Verzonden op:

7

No. 99/622