ECLI:NL:CBB:2000:AA4856
public
2015-11-12T10:01:22
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AA4856
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2000-01-07
AWB 99/864
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 8:83
Wet bodembescherming 18
Wet bodembescherming 19
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2000:AA4856
public
2013-04-04T15:58:14
2000-01-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2000:AA4856 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-01-2000 / AWB 99/864

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 99/864 7 januari 2000 40000

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

1. Nederlandse Vereniging van Dierverloskundigen en Castreurs, te Breda,

2. A te B,

3. C te D,

4. E te F, verzoekers, gemachtigde: mr A.R.M. Berntsen, advocaat te Alphen aan den Rijn,

tegen

het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder, gemachtigde: mr F.M.C. Veenman.

1. De procedure

Bij brief van 1 september 1999 heeft verweerder aan alle rundvee- en kalverhouders in Nederland informatie verstrekt omtrent de vanaf 1 januari 2000 voor alle rundvee- en kalverbedrijven geldende verplichting, op grond van Europese regelgeving, tot certificering ten aanzien van de productie van veilig vlees. Bij brief van 7 september 1999 heeft verzoeker sub 2 aan verweerder rectificatie gevraagd van voornoemde brief, voor zover daarin is vermeld dat in het kader van het systeem van Integrale Ketenbeheersing (hierna: IKB) dient te worden samengewerkt met een gecertificeerde dierenarts en waarbij volgens verzoeker sub 2 ten onrechte niet is vermeld dat ook dierverloskundigen, castreurs of dierenartsassistenten kunnen worden ingeschakeld. Op 2 november 1999 heeft het College van verzoekers een beroepschrift ontvangen, waarbij kennelijk is beoogd beroep in te stellen tegen voornoemde brief van verweerder. Tevens hebben verzoekers zich in bovengenoemd geschrift tot de president gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een bevel aan verweerder tot rectificatie van de brief van 1 september 1999, op straffe van een dwangsom van fl. 10.000,- per dag, alsmede verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Op 19 november 1999 heeft verweerder schriftelijk op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij artikel 18, lid 1, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbb) is het volgende bepaald: " Het College oordeelt, bij uitsluiting, in eerste aanleg tevens in hoogste ressort over het beroep, door een belanghebbende ingesteld tegen: a. een besluit van een lichaam, met uitzondering van een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en een besluit tot invordering bij dwangbevel, en b. een andere handeling, door een lichaam ten aanzien van hem ter uitvoering van zijn bestuurstaak verricht, met uitzondering van een privaatrechtelijke rechtshandeling." Bij artikel 19, lid 1, van de Wbb is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: " Ten aanzien van besluiten en andere handelingen is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (.) van overeenkomstige toepassing (.)." 2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president uit van de volgende feiten en omstandigheden. - Op 1 september 1999 heeft verweerder aan alle rundvee- en kalverhouderijen een brief, met een brochure, betreffende "certificering zelfcontrole" gezonden. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen: " Vanaf 1 januari 2000 dient ieder rundvee- of kalverbedrijf op grond van Europese regelgeving gecertificeerd te zijn ten aanzien van de productie van veilig vlees. Dit betekent dat u vanaf die datum deel moet nemen aan een kwaliteitsprogramma, waarin wordt gecontroleerd op verboden groeibevorderaars. Tevens moet dit zogenoemde zelfcontrolesysteem garanties leveren met betrekking tot een verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen. Een bedrijf dat niet is gecertificeerd, kan alleen nog vee verkopen als ieder dier individueel wordt onderzocht. Dit kost u als veehouder enorm veel geld. Integrale Keten Beheersing (IKB) is vooralsnog het enige kwaliteitssysteem waarin al deze zaken zijn opgenomen. Door deel te nemen aan IKB, voldoet u betrekkelijk eenvoudig aan de gestelde eisen. U stelt dan de Kwaliteits Controle Runderen (KCR) of de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV) in de gelegenheid op uw bedrijf te controleren op verboden groeibevorderaars. Verder houdt u een medicijnregistratie bij en werkt alleen met vertrouwd voer en een gecertificeerde dierenarts. Zo levert u de garanties die niet alleen de wetgeving, maar ook de consument van u vraagt!" - Bij brief van 7 september 1999 heeft verzoeker sub 2, die van beroep dierverloskundige/castreur en dierenartsassistent is, aan verweerder verzocht om rectificatie van bovengenoemde brief, voor zover hierin is medegedeeld dat veehouders alleen mogen werken met een gecertificeerde dierenarts. Volgens verzoeker sub 2 gaat verweerder voorbij aan het feit dat op veel bedrijven ook dierverloskundigen en paraveterinairen werken, met wie veehouders een jarenlange goede werkervaring hebben. Verzoeker sub 2 verwacht op korte termijn financieel nadeel, veroorzaakt door de mededeling van verweerder. Hij kondigt een kort geding aan voor het geval verweerder op 15 september nog geen actie zal hebben ondernomen.

- Bij brief van 1 oktober 1999 heeft DAS Rechtsbijstand zich namens verzoeker sub 2, blijkens de brief mede vertegenwoordigende zijn belangenorganisatie, tot verweerder gewend. In dit schrijven is onder meer het volgende opgenomen:

" Het feit dat de inhoud van uw schrijven onzorgvuldig geredigeerd is en veel verwarring veroorzaakt is onzorgvuldig en daarmee - mede gezien de eventuele huidige en toekomstige schade - onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

Hierbij stel ik u dan ook aansprakelijk voor de door cliënt geleden en eventueel nog te lijden schade.

In deze fase lijkt het nog mogelijk om de verwarring te stoppen, (verdere) schade te voorkomen en de overlast voor cliënt te beëindigen, indien uw dienst op zeer korte termijn middels een rectificatie de voormelde onduidelijkheden in uw schrijven opheft. Ik verzoek u, en voorzoveel noodzakelijk sommeer ik u hierbij, om mij binnen 5 dagen na dagtekening van dit schrijven te laten weten dat u bereid bent om te rectificeren."

- Wegens het uitblijven van een schriftelijke reactie van verweerder heeft DAS Rechtsbijstand bij brief van 13 oktober 1999 nogmaals aangedrongen op bespreking van de kwestie.

- Bij brief van 27 oktober 1999 heeft de gemachtigde van verzoekers, mr Berntsen, verweerder in kennis gesteld van de eis tot rectificatie die aan de rechter zal worden voorgelegd, indien niet binnen 5 dagen wordt overgegaan tot rectificatie.

- Vervolgens hebben verzoekers sub 1 tot en met 4 zich op 2 november 1999 tot de president gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.

3. Het standpunt van verweerder ten aanzien van het onderhavige verzoek

Verweerder deelt de mening van verzoekers, dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 18, lid 1 sub a, Wbb.

Verweerder is echter van mening dat in casu ook geen sprake is van een handeling als bedoeld in artikel 18, lid 1, sub b, van de Wbb. Het schrijven van verweerder van 1 september 1999 geeft alleen informatie en brengt geen verandering, of beoogt geen verandering te brengen, in de feitelijke situatie van de geadresseerden. Het betreft louter een mededeling over de regelgeving ter zake van zelfcontrole op het gebruik van verboden groeibevorderende stoffen. Gelet hierop dient het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor zover in deze al sprake zou zijn van een onrechtmatige handeling in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), mag alleen de burgerlijke rechter hierover oordelen. De president is niet bevoegd kennis te nemen van een dergelijk verzoek.

Voorts is verweerder van mening dat verzoekers geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 18, lid 1, van de Wbb, juncto artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aangezien zij niet rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Het schrijven van verweerder van 1 september 1999 was gericht aan de rundvee- en kalverhouders. Verzoekers kunnen door dit schrijven hooguit indirect worden getroffen, hetgeen overigens evenmin het geval is. Ook op grond hiervan is verweerder van mening dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Tenslotte heeft verweerder de brieven van verzoekers, waarin hij werd gesommeerd over te gaan tot rectificatie, opgevat als inleiding op een actie uit onrechtmatige daad en niet als bezwaarschrift.

4. Het standpunt van verzoekers

Verzoekers hebben - samengevat - het volgende aangevoerd.

In de brief van 1 september 1999 is aangegeven dat binnen het kader van de IKB alleen met een gecertificeerde dierenarts mag worden samengewerkt. In deze brief is verzuimd te vermelden dat ook dierverloskundigen, castreurs en dierenartsassistenten kunnen deelnemen aan de IKB-regeling.

Door de brief van 1 september 1999 wordt de indruk gewekt dat vanaf 1 januari 2000 bij deelname aan de IKB-regeling alleen nog mag worden samengewerkt met een gecertificeerde dierenarts. Voor zover verzoekers bekend, zijn er overigens tot op heden nog geen gecertificeerde dierenartsen.

Verzoekers lijden schade door de onjuiste en onvolledige berichtgeving van verweerder. Zij verwachten dat veehouders die deelnemen aan de IKB-regeling geen gebruik meer zullen maken van de diensten van verzoekers.

Door een medewerkster van verweerder is telefonisch toegegeven dat de passage over samenwerking met dierenartsen niet zo strikt moet worden genomen. Desondanks blijft verweerder weigerachtig tot rectificatie over te gaan.

Op grond van artikel 18, lid 1, sub b, Wbb is het College bevoegd van het ingestelde beroep kennis te nemen.

Verzoekers lijden ernstige schade door het verlies aan werkzaamheden en vertrouwen van de rundvee- en kalverhouders, zodat zij recht en belang hebben bij een voorlopige voorziening op korte termijn, inhoudende een bevel tot rectificatie.

5. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de president van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op andere handelingen als bedoeld in artikel 18 van de Wbb. Dienaangaande overweegt de president als volgt.

Tussen partijen is niet in geschil - en de president heeft geen aanknopingspunten ter zake een andersluidend standpunt in te nemen - dat in casu geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 18, lid 1, sub a, van de Wbb.

Het rondzenden van een voorlichtende brochure door verweerder kan weliswaar als een handeling worden aangemerkt, maar beroep op het College tegen een dergelijke handeling staat ingevolge artikel 18, lid 1, sub b, van de Wbb alleen open voor diegenen ten aanzien van wie verweerder de handeling ter uitvoering van zijn bestuurstaak heeft verricht. De brief van 1 september 1999 is gericht aan de rundvee- en kalverhouderijen en niet aan verzoekers, die niet behoren tot de onder verweerder ressorterende bedrijfsgenoten, zodat naar het oordeel van de president geen sprake is van een handeling als in genoemde bepaling bedoeld. Dit betekent dat het College naar voorlopig oordeel niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep van verzoekers tegen de brief van 1 september 1999.

De president merkt nog op dat bovendien - zo het College al bevoegd zou zijn - door verzoekers niet voorafgaand bezwaar is gemaakt bij verweerder, zodat het door verzoekers ingestelde beroep niet voldoet aan het vereiste van artikel 7:1, lid 1, van de Awb. De door verzoeker sub 2, voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoek gezette stappen, waarbij is verwezen naar artikel 6:162 BW, kan de president in dit verband niet anders duiden dan als inleiding op een actie uit onrechtmatige daad, zodat verweerder deze brieven terecht niet als bezwaarschriften heeft aangemerkt. Doorzending van het bij het College ingediende beroepschrift aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift heeft tegen de achtergrond van het vorenoverwogene geen zin.

Gelet op het vorenstaande is de president kennelijk onbevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen en bestaat er aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, lid 3, van de Awb uitspraak te doen.

De president acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

De president verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening.

Aldus gewezen door mr B. van Wagtendonk, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr M.M. Smorenburg, als griffier,

en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2000.

w.g. B. van Wagtendonk w.g. M.M. Smorenburg

Verzonden op: