ECLI:NL:CBB:2000:AU1247
public
2015-11-10T18:37:29
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AU1247
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2000-12-28
AWB 99/813
Eerste aanleg - enkelvoudig
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 7:11
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 80
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 87
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2000:AU1247
public
2013-04-04T22:35:40
2005-08-22
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2000:AU1247 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-12-2000 / AWB 99/813

Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 99/813 28 december 2000

25100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: mr N.A. Koole, advocaat te Vlissingen,

tegen

het Examenbureau, bedoeld in artikel 85 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr G. Metske.

1. De procedure

Op 13 oktober 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 september 1999.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de uitslag van het door hem afgelegde tentamen "Leer van de Accountantscontrole II".

Bij uitspraak van 8 september 1999 heeft de president van het College een verzoek van appellant om voorlopige voorziening afgewezen.

Verweerder heeft op 27 december 1999 een verweerschrift ingediend.

Op 8 augustus 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen, appellant bijgestaan door zijn raadsman en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunt nader toegelicht.

Het College heeft bij brief 11 augustus 2000 om nadere inlichtingen verzocht, waarop appellant op 16 augustus en verweerder op 28 augustus 2000 een schriftelijke reactie hebben gegeven.

Partijen hebben op 25, onderscheidenlijk 29 september 2000 gereageerd op elkaars schriftelijke reacties en voorts toestemming verleend nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Op 7 december 2000 heeft het College het onderzoek in deze zaak gesloten.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 38

In het accountantsregister kunnen worden ingeschreven zij, die beschikken over:

a. een diploma, afgegeven op grond van het met goed gevolg afgelegd hebben van het in artikel 80 bedoelde examen;

(…).

Artikel 80

Er is een accountantsexamen, dat bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktijkgedeelte.

Artikel 82

(…)

4. Ten behoeve van het praktijkgedeelte van het examen dient gedurende ten minste drie jaar een praktijkopleiding die in het bijzonder betrekking heeft op de controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële opstellingen te worden gevolgd bij personen die voldoende waarborgen bieden voor de opleiding van de stagiair.

Artikel 87

1. Het examenbureau regelt de inrichting van het examen."

Bij artikel IV van de Wet van 6 augustus 1993 tot wijziging van de Wet op de registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Stb. 1993, 465; in werking getreden 10 september 1993; hierna: de overgangsregeling) is het onder meer het volgende bepaald:

"Paragraaf 2. Overgangsregeling inschrijving in het accountantsregister

Artikel 2

1. Mits de aanvraag om inschrijving is ingediend binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet kunnen, in afwijking van artikel 38 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten in het accountantsregister tevens worden ingeschreven zij, die beschikken over een bewijsstuk waaruit blijkt dat zij uiterlijk binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet met goed gevolg hebben afgelegd:

(…)

c. het theoretisch gedeelte van het in artikel 80 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde examen;

(…)."

In het 'examenreglement Accountants-Administratie-consulenten' (Stcrt. 20 juli 1999, 136) is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 2a

Het Examenbureau AA, zoals bedoeld in artikel 85 van de Wet:

1. Biedt kandidaten ten minste tweemaal per jaar de gelegenheid tot het afleggen van een examen. (…)

3. Laat alle tentamens schriftelijk afnemen.

(…).

Artikel 2b

Het Examenbureau AA, zoals bedoeld in artikel 85 van de Wet:

1. Kan individuele kandidaten de mogelijkheid bieden tot het afleggen van een mondeling tentamen. (…)

2. Kan bij bijzondere omstandigheden bepalen dat een extra mondelinge tentamenronde zal worden afgenomen. (…)

Artikel 9

Door het Examenbureau AA worden nadere regelen vastgesteld met betrekking tot het theoretisch gedeelte van het examen zoals bedoeld in artikel 80 van de wet, alsmede (…). "

In de 'Nadere regelingen met betrekking tot het theoriegedeelte van het examen zoals bedoeld in artikel 80 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten' (Stcrt. 20 juli 1999, 136; hierna ook: de Nadere regelingen) is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 17

1. Een extra mondelinge tentamenronde zal worden georganiseerd in augustus 1999 voor de kandidaten die nog één vak moeten afronden om het Examen vóór 10 september 1999 te behalen en voor dat vak al minimaal een keer hebben deelgenomen aan een schriftelijk tentamen.

2. Het tentamen wordt afgenomen door twee examinatoren die worden aangewezen door het examenbureau. De twee examinatoren nemen het examen af en leggen de vragen en bevindingen in een protocol vast. Ze bepalen gezamenlijk het oordeel over de kandidaat.

3. Het examenbureau kan deskundigen aanwijzen om toezicht te houden op het verloop van de mondelinge examens."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn voor het College de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.

- Appellant heeft op 16 augustus 1999 in het kader van het theoretisch gedeelte van het accountantsexamen een, op de voet van artikel 17 van de Nadere regelingen georganiseerd, mondeling tentamen Leer van de Accountantscontrole II afgelegd. Het tentamen werd afgenomen door twee examinatoren.

- Van dit tentamen is een met de hand geschreven protocol opgesteld, waarvan de tekst gedeeltelijk is doorgehaald omdat deze het tentamen van een andere kandidaat betreft.

- Het resultaat van het tentamen is door verweerder als onvoldoende geoordeeld; het toegekende cijfer is een 5.

- Tegen deze uitslag van het tentamen heeft appellant op 20 augustus 1999 bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft appellant verzocht om vóór 10 september 1999 een hernieuwd mondeling tentamen te mogen afleggen.

- Op 6 september 1999 heeft de hoorzitting in het kader van de bezwarenprocedure plaatsgevonden

- Op 7 september 1999 heeft verweerder het bestreden besluit heeft genomen.

- Op 22 november 1999 hebben de betrokken twee examinatoren verweerder een schriftelijke toelichting verstrekt op vermeld protocol.

- Op 10 januari 2000 heeft appellant een schriftelijk tentamen Leer van de Accountantscontrole II met goed gevolg afgelegd en hiermee een getuigschrift betreffende het theoretisch gedeelte van het accountantsexamen verkregen.

3. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft het bestreden besluit onder meer doen steunen op de volgende overwegingen:

"De commissie bezwaarschriften kan constateren dat zowel de aanvangstijd en de eindtijd van het mondeling tentamen juist zijn weergegeven en dat het tentamen is afgenomen door twee examinatoren die door de vakcommissie Leer van de Accountantscontrole na een zorgvuldige wervingsprocedure zijn benoemd. Bij de tentamens zijn gecommiteerden van het Examenbureau AA aanwezig geweest. Deze gecommiteerden hebben geen onregelmatigheden geconstateerd. Daarnaast hebben de gecommiteerden een vergelijking gemaakt met de verschillende examinatoren, waaruit evenmin onregelmatigheden zijn gebleken. Ook de wijze van tentamineren van de heer B RA en mevrouw C is in algemene zin beoordeeld gedurende de gehele tentamenperiode. De gecommiteerden hebben geoordeeld dat de twee examinatoren een goed tentamen hebben afgenomen.

De commissie constateert aan de hand van het protocol dat de aard en de diepte van de vragen zodanig zijn, dat er geen sprake is van een situatie die onreglementair te noemen is. De vragen blijken gericht op het toetsen van de aanwezige kennis en de toepassing bij casusposities. De cases zijn overigens integraal behandeld door de gehele vakcommissie LAC en de gehele vakcommissie heeft aan het uiteindelijke resultaat goedkeuring gehecht. Ten aanzien van de breedte van de vragen overwegen wij dat er sprake is van voldoende mate van spreiding van de lesstof. De vragen die zijn gesteld zijn niet bevreemdend en zijn alleszins redelijk te noemen.

Uit het protocol blijkt dat de door gegeven antwoorden zich bewegen tussen matig tot onvoldoende beantwoording. Verder blijkt dat de bijzondere onderzoeken qua theoretisch niveau en de vertaalslag naar een praktijksituatie als onvoldoende beoordeeld zijn. Met betrekking tot de algemene onderzoeken is opgetekend dat de risico's terzake van onjuistheden in het controleresultaat onvoldoende door u worden onderkend. De beide examinatoren zijn zowel in het protocol als in hun reactie op uw bezwaarschrift eenduidig in dit oordeel. De commissie bezwaarschriften ziet geen aanleiding om met betrekking tot deze beoordeling een afwijkend standpunt in te nemen.

Tijdens de hoorzitting is naar voren gekomen dat de beide correctoren -naar uw mening- niet inhoudelijk ingaan op het door u ingediende bezwaarschrift (pagina 2 van het bezwaarschrift). Alhoewel de theoretische beschouwingen in uw bezwaarschrift op zich niet onjuist te noemen zijn, moet de commissie constateren dat het gegeven antwoord naar het oordeel van de examinatoren niet het antwoord is op de door hen gestelde vraag. Tevens blijkt dat de resterende vragen bij doorvragen eerst goed en daarna weer foutief beantwoord worden, wat uiteindelijk heeft geleid tot de uitslag onvoldoende. Ten aanzien van uw meer expliciete stelling dat de vraag met betrekking tot de opdrachtverstrekking aan de huisaccountant niet op correcte wijze is weergegeven, kunnen wij ook niet anders dan constateren dat dit weersproken wordt door de beide examinatoren. Het door u gegeven antwoord stemt niet overeen met de door hen gestelde vraag.

De commissie ziet niet in om welke reden zij zou moeten afwijken van hetgeen de correctoren hebben vastgelegd, temeer nu duidelijk blijkt dat zij ook na het ingediende bezwaar van mening blijven dat de uitkomst van het tentamen onvoldoende is.

Nu er geen sprake is van onzorgvuldigheid in de wijze van examineren, noch de manier waarop de verslaglegging heeft plaatsgevonden bevreemdend is en er voor het overige geen redenen zijn om de uitslag te herzien of nieuw mondeling tentamen te laten afnemen, kunnen wij niet anders dan uw bezwaar afwijzen."

Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen, dat voorschrijft dat vragen en bevindingen van het extra mondeling tentamen in een protocol worden vastgelegd, is opgenomen op aandringen van het curatorium, dat aanvankelijk aarzelingen had zijn goedkeuring te verlenen aan de extra mondelinge tentamenronde in augustus 1999.

Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat het protocol nog beter en nauwkeuriger had kunnen worden opgesteld, maar dat, indien het protocol al onvoldoende zou zijn, dan nog de organisatie van de tentamenronde door verweerder voldoende zorgvuldig is geweest.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

De wijze waarop het mondelinge tentamen is afgenomen, is ondeugdelijk, nu geen sprake is geweest van een objectieve toetsing.

Het door verweerder gehanteerde protocol van het door appellant afgelegde tentamen voldoet niet aan de eisen van artikel 17 lid 2, van de Nadere regelingen omdat, in de kern weergegeven, niet alle vragen zijn vermeld en niet alle bevindingen per vraag zijn opgenomen, waardoor geen juiste beoordeling van het tentamen kon plaatsvinden en de examencommissie geen deugdelijk advies kon geven.

Bij het tentamen van appellant was geen gecommitteerde aanwezig. Verweerder heeft geen resultaten van vergelijkingen tussen examinatoren bekend gemaakt, terwijl ook geen norm bestaat voor het aantal onderwerpen dat tijdens het tentamen aan bod moet komen. Het schriftelijk verweer van mevrouw C, een van de examinatoren, is voor appellant onduidelijk en onleesbaar.

De hoorcommissie is voorafgaand aan de hoorzitting onvoldoende inhoudelijk geïnformeerd en ter zitting is zij niet inhoudelijk op de problematiek in gegaan.

Appellant verzoekt het College verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.

5 De beoordeling van het geschil

5.1 Hetgeen appellant heeft aangevoerd stelt het College ten eerste voor de vraag of het mondelinge tentamen volgens de daarvoor gestelde regels is afgenomen. Appellant meent van niet en heeft daartoe met name gesteld, dat het tentamen Leer van de Accountants-controle II op ondeugdelijke wijze is afgenomen en verweerder niet mocht voorbijgaan aan de onvolmaaktheid van het protocol.

Verweerder heeft niet weersproken dat in het protocol niet alle gestelde vragen en niet alle bevindingen, gebaseerd op een summiere weergave van de gegeven antwoorden, zijn opgenomen. Evenmin heeft verweerder (voldoende gemotiveerd) weersproken dat het protocol niet aan de eisen van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen voldoet.

Het College stelt vast dat het door verweerder gehanteerde protocol van het door appellant afgelegde mondeling tentamen niet aan de eisen van voormeld artikellid voldoet. De conclusie is derhalve dat art. 17, tweede lid, van de Nadere regelingen niet in acht is genomen. Dat verweerder, naar gesteld, de mondelinge tentamenronde zorgvuldig heeft georganiseerd en dat de mondelinge tentamens doorgaans goed zijn afgenomen, kan aan deze vaststelling niet afdoen.

5.2 Omtrent de betekenis van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen heeft verweerder desgevraagd uiteengezet dat dit artikellid is opgenomen op aandringen van het curatorium. Het College trekt hieruit de conclusie dat het voorgeschreven tentamenprotocol van wezenlijke betekenis is geweest voor de goedkeuring door het curatorium van de extra mondelinge tentamenronde, welke goedkeuring is vereist bij artikel 87 van de Wet.

In de regeling van een bijzonder, mondeling af te nemen tentamen komt vermeld artikel 17, tweede lid de betekenis toe van een waarborg, te vergelijken met de vastgelegde, achteraf te beoordelen vragen en antwoorden van het normale schriftelijk tentamen.

Voorts overweegt het College dat het overeenkomstig de voorschriften opgestelde protocol de feitelijke en onmisbare grondslag biedt voor een heroverweging op bezwaar als bepaald bij artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Nakoming van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen klemt te meer in een geval als het onderhavige, waarin een tentamen niet is bijgewoond door (één der) deskundigen, die verweerder op grond van het derde lid heeft aangewezen om als gecommitteerden toezicht te houden op het verloop van de mondelinge tentamens, en die in geval van bestrijding van het oordeel van de betrokken examinatoren een afzonderlijk verslag van bevindingen kunnen uitbrengen.

5.3 De conclusie is, de aard van het geschonden voorschrift en alle omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, dat sprake is van een zodanige schending van een wezenlijk voorschrift dat verweerder bij zijn bestreden besluit van 7 september 1999 de examenuitslag niet in stand heeft mogen laten en dat het beroep tegen dit besluit gegrond is.

Derhalve dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

5.4 Appellant heeft voorts betoogd dat, nu hij een zeer aanzienlijk aantal vragen goed heeft beantwoord en hem het voordeel van de twijfel toekomt, College zal beslissen dat hij is geslaagd voor het tentamen, afgelegd op 16 augustus 1999. In dit betoog kan het College appellant niet volgen, waartoe het als volgt overweegt.

De aard van de aan de examinatoren opgedragen toetsing en van de aan deskundigen opgedragen toezicht op het verloop van het mondelinge tentamen, maken dat het College niet licht een eigen oordeel omtrent het kennen en kunnen van een betrokkene in plaats zal stellen van de door de examinatoren bepaalde, door verweerder in bezwaar gehandhaafde of gewijzigde, uitslag. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat niet is voldaan aan een waarborg voor een correct verloop van het tentamen.

Dat deze omstandigheid derhalve in elk geval voor rekening van een kandidaat dient te komen in die zin dat de overgangsregeling die appellant bij een tijdig en met goed gevolg afgelegd tentamen had vrijgesteld van de wettelijk voorgeschreven driejarige praktijkopleiding, voor hem thans zonder meer buiten toepassing dient te blijven, valt uit voorgaande overweging niet af te leiden.

Het is aan verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van alle omstandigheden van zijn geval, met name hetgeen wel met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld omtrent de door hem gegeven antwoorden bij het mondelinge tentamen, zulks mede bezien in het licht van het resultaat van na 10 september 1999 door hem afgelegde tentamens en de gelegenheden die zich na 16 augustus 1999 hebben voorgedaan om opnieuw het betrokken tentamen af te leggen.

5.5 Het College acht voorts termen aanwezig voor de overige, in het dictum van deze uitspraak opgenomen, beslissingen. Verweerder is te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen van appellants raadsman dan verband houdende met de zitting van het College op 8 augustus 2000 is niet gebleken.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 7 september 1999;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met in achtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 225,-- (zegge: tweehonderd-vijfentwintig-gulden)

wordt vergoed door de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten;

- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellant, vastgesteld op ƒ 710,00 (zegge:

zevenhonderd-en-tien gulden) en te vergoeden aan appellant door de Nederlandse Orde van

Accountants-Administratieconsulenten;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr H.J. Dullaart, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2000.

w.g. M.J. Kuiper De griffier is verhinderd om te tekenen