ECLI:NL:CBB:2000:AU1257
public
2015-11-12T14:15:42
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AU1257
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2000-07-05
AWB 98/1230
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2000:AU1257
public
2013-04-04T22:35:42
2005-08-22
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2000:AU1257 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 05-07-2000 / AWB 98/1230

Heffing

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 98/1230 5 juli 2000

4000 Heffing

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

tegen

het Landbouwschap, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: M.E. Brug, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 30 november 1998 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 1998.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de haar opgelegde aanslag voor het jaar 1997 op grond van Verordening Algemene heffing 1997 en de Verordening bijzondere heffing 1997 (hierna: de Heffingsverordeningen).

Verweerder heeft op 17 februari 1999 een verweerschrift ingediend.

Op 26 maart 1999 is bij het College een reactie van appellante op het verweerschrift ontvangen.

Op 24 mei 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen, appellante vertegenwoordigd door C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunt nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De toepasselijke voorschriften

In zowel de Verordening Algemene heffing 1997 als de Verordening bijzondere heffing 1997 is het volgende bepaald:

"Artikel 2

1. De ondernemer, die in het jaar 1997 een landbouwonderneming drijft, is voor dat jaar aan het Landbouwschap als (…) heffing (…) een bedrag verschuldigd.

2. De (…) heffing wordt vastgesteld naar de grondslagen, bedoeld in artikel 3.

3. De berekening van de (…) heffing vindt plaats op basis van de door de ondernemer aan het Landbouwschap ingevolge de bij of krachtens de Verordening registratie en verstrekking van gegevens in 1997 verstrekte gegevens.

Artikel 3

De (…) heffing wordt opgelegd naar de grondslagen: grondgebruik, daaronder begrepen de witloftrek en de bollenbroei, vee- en pluimveebezetting en exploitatie van land- en tuinbouwwerktuigen, een en ander overeenkomstig de volgende artikelen.

(…)."

In artikel 4 van de Heffingsverordeningen is bepaald hoe de heffingen worden berekend aan de hand van de onderscheiden oppervlakten cultuurgrond. Artikel 8 van de Verordeningen bepaalt tenslotte het volgende:

"Artikel 8

Indien de ondernemer de gegevens voor de uitvoering van de onderhavige verordening niet, niet-tijdig of niet naar waarheid verstrekt, wordt de (…) heffing berekend:

a. voor de toepassing van de artikelen 4 en 6 naar een door het dagelijks bestuur te bepalen toestand op 1 april 1997, indien de ondernemer op die datum de onderneming dreef;

b. voor de toepassing van de artikelen 4 en 6 naar een door het dagelijks bestuur te bepalen toestand op de datum waarop de ondernemer het drijven van de onderneming na 1 april 1997 is aangevangen."

2.2 De vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.

- Appellante exploiteerde in 1997 een landbouwonderneming.

- Aan appellante is door verweerder op grond van de Heffingsverordeningen een aanslag ten bedrage van fl. 583,62 opgelegd, zijnde fl. 103,07 aan algemene en fl. 480,55 aan bijzondere heffing. De aanslag was gedagtekend 22 december 1997.

- Bij een op 8 januari 1998 bij verweerder ontvangen schrijven heeft appellante tegen voormelde aanslag een bezwaarschrift in gediend, met de volgende inhoud.

"Hierbij retourneer ik uw heffingsaanslag en wel om de volgende redenen.

1. Ik heb in december 1982 mijn lidmaatschap opgezegd per aangetekend schrijven. Hierop heeft u nooit gereageerd.

2. De aanslag is niet juist. Hij is gebaseerd op een schatting en heeft niets met de werkelijkheid te maken.

3. U heeft geweigerd om voor mij aan belangenbehartiging te doen, wat toch de taak van het Landbouwschap is.

4. U heeft nooit gereageerd op mijn schrijven van 1-11-1996 en 23-12-1996, waarin ik u aansprakelijk stel voor alle materiële en immateriële schade die ik heb en nog zal krijgen in de toekomst."

- Appellante is op 3 juli 1998 naar aanleiding van haar bezwaren door verweerder gehoord.

- Op 29 juli 1998 heeft appellante aan verweerder opmerkingen naar aanleiding van het haar toegezonden verslag van de hoorzitting doen toekomen

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:

"Voor het verschuldigd zijn van de heffing is (…) alleen relevant de oppervlakte cultuurgrond welke in gebruik is voor een bepaalde teelt ofwel bestemd is daarvoor te worden gebruikt. Het gegeven dat het Landbouwschap tekort is geschoten in de behartiging van uw belangen en die van andere bedrijfsgenoten in uw omgeving is -wat daarvan ook zij- geen geldige reden voor vermindering of vrijstelling van de heffing. De Verordening stelt de verschuldigdheid van de heffing niet afhankelijk van het profijt dat de individuele ondernemer al dan niet heeft of heeft gehad van de activiteiten van het Landbouwschap.

Terzake van de werkzaamheden van het Landbouwschap wordt het volgende opgemerkt. Het Landbouwschap heeft tot taak de belangen van de agrarische sector als totaliteit te behartigen. Het gaat hierbij om behartiging van algemene belangen en om behartiging van sectorspecifieke aangelegenheden. Het Landbouwschap brengt hiertoe gelden bijeen.

De heffing die de ondernemer ingevolge de Verordeningen Algemene- en Bijzondere Heffing verschuldigd is, wordt opgelegd aan alle ondernemers die de landbouw uitoefenen. De collectieve inbreng en het collectief belang staat voorop bij het opleggen van de heffing. Het collectief heeft baat bij de bestedingen uit de opbrengsten van de bijzondere heffing. De heffing wordt aangewend ten bate van alle ondernemers. Er worden in collectieve zin activiteiten ondernomen ten behoeve van de ondernemer die hij individueel niet zou kunnen uitvoeren.

De opbrengsten van de bijzonder heffing die geheven worden, worden besteed aan onder andere het praktijkonderzoek akkerbouw en vollegrondsgroenten, Arbozorgactiviteiten, Milieuzorg, het Meerjarenplan Gewasbescherming e.d. Voorts verricht het Landbouwschap allerlei algemene werkzaamheden die ook in het belang van u zijn. Het betreft hier o.a. zaken als gezondheidszorg, arbeidsomstandigheden op het bedrijf en het ontwikkelen van duurzame bedrijfssystemen.

De aanslag d.d. 22 december1997 is ambtshalve, dat wil zeggen op basis van geschatte gegevens, op uw naam vastgesteld. De bevoegdheid om de heffing ambtshalve vast te stellen berust op artikel 8, onder a, van de Verordeningen. De aanslag 1997 is ambtshalve aan u opgelegd, omdat u desgevraagd niet bereid bent bevonden om de voor de berekening van de heffing benodigde gegevens aan het Landbouwschap te verstrekken. U heeft ook geen machtiging verleend aan het regiokantoor van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om voor het opleggen van de aanslag de door u in het kader van de Regeling Landbouwtelling 1997 verstrekte gegevens van uw bedrijf aan het Landbouwschap door te geven.

Desgevraagd heeft u ook tijdens de hoorzitting te kennen gegeven, dat u alleen dan bereid bent een opgave van uw werkelijke gegevens aan het Landbouwschap te verstrekken indien het uw belangen gaat behartigen.

Nu de aanslag d.d. 22 december 1997 naar het oordeel van het Landbouwschap geheel in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de Verordening Algemene Heffing 1997 en de Verordening Bijzondere Heffing 1997 op uw naam is vastgesteld, wordt u bezwaar hierbij ongegrond verklaard. De aanslag 1997 wordt hierbij dan ook gehandhaafd."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

"1. De heffing van het Landbouwschap wordt per hectare per gewas opgelegd. Daar mijn grond minder geschikt is voor de vollegrondsgroenteteelt, is het niet reëel dat ik hetzelfde betalen moet als collega's met betere gronden. Tevens is het vermeldenswaardig dat het Landbouwschap niet wil meewerken om mij aan betere gronden te helpen. Het Landbouwschap verwijst in zijn besluit naar het gegeven dat de baten van de bijzondere heffingen worden besteed aan aktiviteiten ten behoeve van de ondernemer, die hij individueel niet zou kunnen uitvoeren. Waarvan akte (individueel 18 jaar procederen).

2. Je mag toch van een belangenorganisatie als het Landbouwschap meer verwachten dan een botte weigering om ook maar iets aan de situatie te veranderen. De Landinrichtingsdienst (L.I.D.) heeft de wet overtreden en voorschriften, opgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord Holland, worden niet nageleefd. Hierdoor heb ik als agrarisch ondernemer schade ondervonden. Hierna wordt mij beloofd de schade in den minne te schikken. Het Landbouwschap heeft geweigerd om mij te helpen mijn werkelijke schade vergoed te krijgen. Dit terwijl het Landbouwschap vertegenwoordigd is in de L.I.D. om agrarische belangen te behartigen.

3. Het Landbouwschap heeft er aan mee gewerkt dat mijn land is gedraineerd. Maar de aanleg van de drainage is gebeurd volgens de voorschriften die gelden voor grasland, dit terwijl de percelen gebruikt worden voor tuinbouwdoeleinden. Voor tuinbouwgrond gelden andere voorschriften ten aanzien van de onderlinge afstand (kleinere onderlinge afstand) van de drainage dan voor grasland. Er wordt geweigerd deze fout te herstellen.

4. Door de L.I.D. is de wet overtreden door onrechtmatig te handelen ten aanzien van mij. Als ik hier dan schade van ondervindt, mag ik toch van het Landbouwschap wel enige medewerking verwachten.

Tevens wil ik opmerken dat ik het Landbouwschap niet aansprakelijk heb gesteld voor de schade die is ontstaan door de Landinrichtingsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Ik heb nl. het Landbouwschap aansprakelijk gesteld voor de kosten die ik heb gemaakt en de immateriële schade die ik en mijn gezin 18 jaar hebben geleden.

Je kan als instantie als het Landbouwschap toch niet het standpunt innemen dat brieven maar niet beantwoord worden? Het Landbouwschap heeft toch ook nog zoiets als een overheidsfunctie (lees: voorbeeldfunctie).

5. Verder verwijs ik naar de brochure "over het Landbouwschap gesproken". Ik citeer: "Het Landbouwschap is het belangenbehartigende orgaan van en voor werknemers en werkgevers in de land- en tuinbouw" en " Het resultaat van die samenwerking is een lange reeks van besluiten, adviezen, afspraken, overeenkomsten en maatregelen waar alle betrokkenen wel bij varen". De betrokken mensen profiteren enerzijds van deskundigheid en kennis die het Landbouwschap in huis heeft,…..enz.

Verder verwijs ik naar de jarenlange correspondentie van mij naar het Landbouwschap. Als het Landbouwschap zich 18 jaar geleden wat "klantvriendelijker" had opgesteld dan hadden de problemen opgelost kunnen zijn, temeer de L.I.D. toen bereid was de schade in den minne te schikken."

Ter zitting heeft appellante nader aangevoerd dat de Nederlandse Staat bij arrest van de Hoge Raad van 2 september 1994 verantwoordelijk is gesteld voor de door haar geleden schade en dat haar zaak in afwachting van een eindbeslissing nog steeds bij de rechtbank 's-Gravenhage ligt. Deze rechtbank heeft deskundigen aangesteld, die gerapporteerd hebben over de hydrologische aantasting van zijn perceel land. Hij is inmiddels 20 jaar bezig met deze kwestie en kan niet accepteren dat alle verantwoordelijke instanties het laten afweten.

5. De beoordeling van het geschil

Niet in geschil is dat de bestreden heffingen, uitgaande van de door verweerder in aanmerking genomen oppervlakten, in overeenstemming met de Heffingsverordeningen zijn opgelegd. Het College overweegt voorts dat niet is gebleken van een verkeerde toepassing van de artikelen 8 van de Heffingsverordeningen, nu verweerder - onvoldoende weersproken - heeft gesteld dat de gegevens aan de hand waarvan hij zijn berekeningen maakt hun grond vonden in feitelijke waarnemingen op het bedrijf van appellante. De Heffingsverordeningen voorzien niet in de mogelijkheid het opleggen van de heffingen achterwege te laten vanwege de door appellante aangevoerde omstandigheden.

Het bestreden besluit zou derhalve slechts voor vernietiging in aanmerking kunnen komen indien geoordeeld zou moeten worden dat de (desbetreffende bepalingen van de) Heffingsverordeningen onverbindend zouden zijn. Naar het oordeel van het College is er echter geen grond voor het ontzeggen van verbindende kracht aan de Heffingsverordeningen. In aanmerking nemende de bestemming van de beide heffingen - dekking van de algemene secretariaatskosten respectievelijk van de kosten van sectorspecifieke aangelegenheden zoals vermeld in het bestreden besluit - valt niet in te zien dat het bestuur van het Landbouwschap met het vaststellen van de Verordening is getreden buiten zijn bij artikel 95 juncto 71 van de Wet op de bedrijfsorganisatie omschreven taak.

De rechtmatigheid van de Heffingsverordeningen kan voorts niet, zoals appellante kennelijk wil, worden afgemeten aan het criterium of op het niveau van de individuele ondernemingen de verhouding tussen offer en nut van de heffingen gelijk is.

Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr H.G. Lubberdink, mr M.A. van der Ham en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2000.

w.g. H.G. Lubberdink w.g. A. Bruining