ECLI:NL:CBB:2001:AA9864
public
2015-11-10T19:10:44
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AA9864
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-01-29
AWB 00/158
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AA9864
public
2013-04-04T16:20:18
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AA9864 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 29-01-2001 / AWB 00/158

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(derde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/158 29 januari 2001

29020

Uitspraak in de zaak van:

Recreatiepark De Waarbeek B.V., te Hengelo, appellante,

gemachtigde: mr H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo,

tegen

de raad van de gemeente Hengelo, verweerder.

1. De procedure

Op 14 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen,

doorgezonden door de arrondissementsrechtbank te Almelo nadat het aldaar was ontvangen

op 23 april 1999. Appellante stelt beroep in tegen een besluit van verweerder van 2 maart

1999, verzonden op 11 maart 1999.

Bij evenbedoeld besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het

besluit van verweerder van 7 juli 1998 tot wijziging van de Verordening Speelautomaten

Hengelo (hierna: de Verordening).

2. De grondslag van het geschil

- Tot de wijziging van 7 juli 1998 was in de Verordening een regeling opgenomen met

betrekking tot met naam en adres aangeduide speelautomatenhallen.

- De wijziging van 7 juli 1998 houdt onder meer het volgende in:

"Artikel 2

Onder hernummering van paragrafen 3 en 4 en de artikelen 14 t/m 19, vervalt

paragraaf 2 'Speelautomatenhallen' (art. 2 t/m 13).

Artikel 3

In artikel 3 (art. 15 oud) wordt '14' vervangen door '2'.

Artikel 4

Artikel 4 (art. 16 oud) komt als volgt te luiden:

De burgemeester beslist binnen drie maanden na de datum waarop hij de

aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan

eenmaal voor ten hoogste drie maanden worden verdaagd.

Artikel 5

In artikel 5 (art. 17 oud) vervallen de woorden 'en artikel 14'

Artikel 6

Toegevoegd wordt een nieuw artikel 8 'Overgangsbepaling':

1. De vergunning die voor de inwerkingtreding van deze verordening is

verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal, blijft van kracht

tot de termijn waarvoor zij werd verleend is verstreken of totdat zij wordt

ingetrokken.

2. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan jaarlijks worden verlengd

door de burgemeester.

3. Op de vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid blijven artikel 2 lid

1, artikel 3 t/m 9 en 11 t/m 13 van de verordening Speelautomaten Hengelo

zoals vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 september 1997 onverkort van

toepassing."

- De toelichting op artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:

"Artikel 2

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven is van oordeel dat de

gemeenteraad zijn bevoegdheid te buiten gaat indien in een speel-

automatenhallenverordening ex. artikel 3Oc eerste lid onder c van de Wet op

de Kanspelen een regeling is opgenomen die slechts geldt voor de met naam en

adres aangeduide speelautomatenhallen. Een dergelijke verordening is in strijd

met de wet en derhalve niet rechtsgeldig.

In het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en ter

bescherming van jongeren tegen gokverslaving bestaat er geen behoefte aan

speelautomatenhallen in de gemeente Hengelo. Door niet opnieuw een

'hallen'regeling op te nemen in de verordening, ontbreekt de grondslag voor

welke speelautomatenhal dan ook binnen de gemeente."

- Appellante exploiteert in de gemeente Hengelo met hiertoe strekkende, jaarlijks aan

appellantes directeur/eigenaar J.G. Smit uitgereikte vergunning een speelautomaten-

hal.

- Bij schrijven van 20 augustus 1998, door verweerder ontvangen op 21 augustus

1998, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juli 1998

- Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de Commissie voor de

bezwaarschriften op 23 december 1998 een hoorzitting gehouden.

- De Commissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder geadviseerd het bezwaar

niet-ontvankelijk te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bezwaar van appellante is bij besluit van verweerder van 2 maart 1999 niet-

ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich kunnen verenigen met de motieven en het

advies van de Commissie voor de bezwaarschriften. Het advies ligt ten grondslag aan de

niet-ontvankelijk verklaring. Het advies houdt onder meer het volgende in:

" De regeling in de gewijzigde Speelautomatenverordening is naar mening van

de commissie gericht op herhaalbare gevallen (verbod van speelautomaten-

hallen met daaraan gekoppeld een overgangsregeling om het de burgemeester

mogelijk te maken rekening te houden met de gevestigde belangen van Smit/de

Waarbeek) en is op zich niet gericht tot ge‹ndividualiseerde gevallen, hoewel

(de 2 campings, die geheel zijn vervallen, en) de Waarbeek als zodanig wel

kenbaar waren vanuit het verleden. In de Speelautomatenverordening, zoals die

gewijzigd is vastgesteld door de gemeenteraad, is een rechtsregel geformuleerd

voor een toekomstige situatie/gebeurtenis.

Daarbij is van belang dat in artikel 1:3 lid 2 onder beschikking wordt verstaan:

'een besluit dat niet van algemene strekking, met inbegrip van de afwijzing van

een aanvraag daarvan'. In de gegeven omstandigheden is geen sprake van een

aanvraag om een vergunning, van een afwijzing daarvan of van een intrekking

van een verleende vergunning. Er is geen sprake van een verzoek van

belanghebbende om een besluit te nemen.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat als gevolg van het wetsvoorstel TK

1997-1998, 26077, de geldingsduur van artikel 8:2 (in eerste aanleg bepaald op

een termijn van 5 jaar, tot 1 januari 1999) vooralsnog voor onbepaalde tijd is

verlengd. Met een rechtstreekse actie tegen algemeen verbindende

voorschriften moet men dus voorlopig bij de burgerlijke rechter zijn.

De commissie is gelet op het vorenstaande van mening dat geen sprake is van

een besluit, waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht een

bezwaarschrift kan worden ingediend. De heer Smit kan derhalve op grond van

het bepaalde in artikel 8:2 en artikel 1:3 van de Awb niet worden ontvangen in

de namens hem ingediende bezwaren.

ADVIES: reclamant niet te ontvangen in de namens hem ingediende

bezwaren."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - voorzover van belang - het volgende

aangevoerd:

" Voorts heeft de commissie de vraag aan de orde gesteld of er sprake is van een

besluit in de zin van artikel 1:3 AWB. Deze vraag is ontkennend beantwoord,

zulks echter ten onrechte!

Ten onrechte stelt de commissie dat er sprake is van een regeling, gericht op

herhaalbare gevallen. Deze conclusie moge juist zijn voorzover geen nieuwe

speelautomatenhallen meer worden toegestaan, maar is evident onjuist

voorzover het betreft de in de verordening vervatte beslissing om een

uitsterfregeling op te nemen voor Den Waarbeek. Dit onderdeel van het besluit

betreft concreet De Waarbeek en is niet "gericht op herhaalbare gevallen".

Het moge ook juist zijn dat de Burgemeester bevoegd is jaarlijks beslissingen

te nemen op aanvragen om een speelautomatenvergunning. Miskend wordt

echter dat de Burgemeester daarbij gebonden zal zijn aan de verordening. Met

andere woorden, het rechtsgevolg dat rechtstreeks en onmiddellijk uit het

bestreden besluit van de raad voortvloeit, is dat van vergunning aanvraag vanaf

heden zinloos zal zijn indien deze niet door De Waarbeek/de heer Smit wordt

ingediend.

Ten onrechte is De Waarbeek derhalve niet ontvangen in de bezwaren.

Inhoudelijk handhaaft De Waarbeek volledig de eerder ingenomen

standpunten."

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder appellante bij het bestreden besluit

terecht in haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het bestreden besluit strekt tot wijziging van de Verordening, welke algemeen verbindende

voorschriften inhoudt. Deze wijziging houdt op haar beurt algemeen verbindende

voorschriften in nu hierin algemene, voor herhaalde toepassing vatbare regels worden

geformuleerd, tot welke regelgeving is besloten door het hiertoe bevoegde orgaan, de raad.

Anders dan appellante kennelijk wil verandert het karakter van zodanige regels niet

wanneer, zoals appellante stelt, slechts ‚‚n geval onder het bereik van deze regels valt.

Op grond van het bepaalde in artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

kan geen beroep worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante derhalve terecht

niet-ontvankelijk verklaard.

Het College acht het beroep kennelijk ongegrond, zodat voortzetting van het onderzoek

niet nodig is.

Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van

artikel 8:75 van de Awb.

Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto

artikel 8:54 van de Awb leidt vorenstaande tot de volgende uitspraak.

6. De beslissing

7.

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2001.

w.g. D. Roemers w.g. R. van Cuilenborg