-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(derde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/158 29 januari 2001
29020
Uitspraak in de zaak van:
Recreatiepark De Waarbeek B.V., te Hengelo, appellante,
gemachtigde: mr H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo,
tegen
de raad van de gemeente Hengelo, verweerder.
1. De procedure
Op 14 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen,
doorgezonden door de arrondissementsrechtbank te Almelo nadat het aldaar was ontvangen
op 23 april 1999. Appellante stelt beroep in tegen een besluit van verweerder van 2 maart
1999, verzonden op 11 maart 1999.
Bij evenbedoeld besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het
besluit van verweerder van 7 juli 1998 tot wijziging van de Verordening Speelautomaten
Hengelo (hierna: de Verordening).
2. De grondslag van het geschil
- Tot de wijziging van 7 juli 1998 was in de Verordening een regeling opgenomen met
betrekking tot met naam en adres aangeduide speelautomatenhallen.
- De wijziging van 7 juli 1998 houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 2
Onder hernummering van paragrafen 3 en 4 en de artikelen 14 t/m 19, vervalt
paragraaf 2 'Speelautomatenhallen' (art. 2 t/m 13).
Artikel 3
In artikel 3 (art. 15 oud) wordt '14' vervangen door '2'.
Artikel 4
Artikel 4 (art. 16 oud) komt als volgt te luiden:
De burgemeester beslist binnen drie maanden na de datum waarop hij de
aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan
eenmaal voor ten hoogste drie maanden worden verdaagd.
Artikel 5
In artikel 5 (art. 17 oud) vervallen de woorden 'en artikel 14'
Artikel 6
Toegevoegd wordt een nieuw artikel 8 'Overgangsbepaling':
1. De vergunning die voor de inwerkingtreding van deze verordening is
verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal, blijft van kracht
tot de termijn waarvoor zij werd verleend is verstreken of totdat zij wordt
ingetrokken.
2. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan jaarlijks worden verlengd
door de burgemeester.
3. Op de vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid blijven artikel 2 lid
1, artikel 3 t/m 9 en 11 t/m 13 van de verordening Speelautomaten Hengelo
zoals vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 september 1997 onverkort van
toepassing."
- De toelichting op artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:
"Artikel 2
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven is van oordeel dat de
gemeenteraad zijn bevoegdheid te buiten gaat indien in een speel-
automatenhallenverordening ex. artikel 3Oc eerste lid onder c van de Wet op
de Kanspelen een regeling is opgenomen die slechts geldt voor de met naam en
adres aangeduide speelautomatenhallen. Een dergelijke verordening is in strijd
met de wet en derhalve niet rechtsgeldig.
In het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en ter
bescherming van jongeren tegen gokverslaving bestaat er geen behoefte aan
speelautomatenhallen in de gemeente Hengelo. Door niet opnieuw een
'hallen'regeling op te nemen in de verordening, ontbreekt de grondslag voor
welke speelautomatenhal dan ook binnen de gemeente."
- Appellante exploiteert in de gemeente Hengelo met hiertoe strekkende, jaarlijks aan
appellantes directeur/eigenaar J.G. Smit uitgereikte vergunning een speelautomaten-
hal.
- Bij schrijven van 20 augustus 1998, door verweerder ontvangen op 21 augustus
1998, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juli 1998
- Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de Commissie voor de
bezwaarschriften op 23 december 1998 een hoorzitting gehouden.
- De Commissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder geadviseerd het bezwaar
niet-ontvankelijk te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bezwaar van appellante is bij besluit van verweerder van 2 maart 1999 niet-
ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich kunnen verenigen met de motieven en het
advies van de Commissie voor de bezwaarschriften. Het advies ligt ten grondslag aan de
niet-ontvankelijk verklaring. Het advies houdt onder meer het volgende in:
" De regeling in de gewijzigde Speelautomatenverordening is naar mening van
de commissie gericht op herhaalbare gevallen (verbod van speelautomaten-
hallen met daaraan gekoppeld een overgangsregeling om het de burgemeester
mogelijk te maken rekening te houden met de gevestigde belangen van Smit/de
Waarbeek) en is op zich niet gericht tot ge‹ndividualiseerde gevallen, hoewel
(de 2 campings, die geheel zijn vervallen, en) de Waarbeek als zodanig wel
kenbaar waren vanuit het verleden. In de Speelautomatenverordening, zoals die
gewijzigd is vastgesteld door de gemeenteraad, is een rechtsregel geformuleerd
voor een toekomstige situatie/gebeurtenis.
Daarbij is van belang dat in artikel 1:3 lid 2 onder beschikking wordt verstaan:
'een besluit dat niet van algemene strekking, met inbegrip van de afwijzing van
een aanvraag daarvan'. In de gegeven omstandigheden is geen sprake van een
aanvraag om een vergunning, van een afwijzing daarvan of van een intrekking
van een verleende vergunning. Er is geen sprake van een verzoek van
belanghebbende om een besluit te nemen.
Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat als gevolg van het wetsvoorstel TK
1997-1998, 26077, de geldingsduur van artikel 8:2 (in eerste aanleg bepaald op
een termijn van 5 jaar, tot 1 januari 1999) vooralsnog voor onbepaalde tijd is
verlengd. Met een rechtstreekse actie tegen algemeen verbindende
voorschriften moet men dus voorlopig bij de burgerlijke rechter zijn.
De commissie is gelet op het vorenstaande van mening dat geen sprake is van
een besluit, waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht een
bezwaarschrift kan worden ingediend. De heer Smit kan derhalve op grond van
het bepaalde in artikel 8:2 en artikel 1:3 van de Awb niet worden ontvangen in
de namens hem ingediende bezwaren.
ADVIES: reclamant niet te ontvangen in de namens hem ingediende
bezwaren."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - voorzover van belang - het volgende
aangevoerd:
" Voorts heeft de commissie de vraag aan de orde gesteld of er sprake is van een
besluit in de zin van artikel 1:3 AWB. Deze vraag is ontkennend beantwoord,
zulks echter ten onrechte!
Ten onrechte stelt de commissie dat er sprake is van een regeling, gericht op
herhaalbare gevallen. Deze conclusie moge juist zijn voorzover geen nieuwe
speelautomatenhallen meer worden toegestaan, maar is evident onjuist
voorzover het betreft de in de verordening vervatte beslissing om een
uitsterfregeling op te nemen voor Den Waarbeek. Dit onderdeel van het besluit
betreft concreet De Waarbeek en is niet "gericht op herhaalbare gevallen".
Het moge ook juist zijn dat de Burgemeester bevoegd is jaarlijks beslissingen
te nemen op aanvragen om een speelautomatenvergunning. Miskend wordt
echter dat de Burgemeester daarbij gebonden zal zijn aan de verordening. Met
andere woorden, het rechtsgevolg dat rechtstreeks en onmiddellijk uit het
bestreden besluit van de raad voortvloeit, is dat van vergunning aanvraag vanaf
heden zinloos zal zijn indien deze niet door De Waarbeek/de heer Smit wordt
ingediend.
Ten onrechte is De Waarbeek derhalve niet ontvangen in de bezwaren.
Inhoudelijk handhaaft De Waarbeek volledig de eerder ingenomen
standpunten."
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder appellante bij het bestreden besluit
terecht in haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het bestreden besluit strekt tot wijziging van de Verordening, welke algemeen verbindende
voorschriften inhoudt. Deze wijziging houdt op haar beurt algemeen verbindende
voorschriften in nu hierin algemene, voor herhaalde toepassing vatbare regels worden
geformuleerd, tot welke regelgeving is besloten door het hiertoe bevoegde orgaan, de raad.
Anders dan appellante kennelijk wil verandert het karakter van zodanige regels niet
wanneer, zoals appellante stelt, slechts ‚‚n geval onder het bereik van deze regels valt.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
kan geen beroep worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante derhalve terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
Het College acht het beroep kennelijk ongegrond, zodat voortzetting van het onderzoek
niet nodig is.
Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van
artikel 8:75 van de Awb.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto
artikel 8:54 van de Awb leidt vorenstaande tot de volgende uitspraak.
6. De beslissing
7.
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2001.
w.g. D. Roemers w.g. R. van Cuilenborg