-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 99/859 7 februari 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A-B, te Nederweert-Eind, appellante,
gemachtigde: A.A.T. Stoffels, juridisch adviseur bij de Limburgse Land- en Tuinbouwbond te
Roermond,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 2 november 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 1999.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van
12 november 1998, waarbij de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-
steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is afgewezen.
Verweerder heeft op 25 januari 2000 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2001, waar partijen bij monde
van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en tweede gedachtestreepje, van Verordening
(EEG) nr. 1765/92 van de Raad, tot instelling van een steunregeling voor producenten van
bepaalde akkerbouwgewassen, worden voor de toepassing van deze verordening als
"akkerbouwgewassen" aangemerkt de gewassen die zijn opgenomen in bijlage I van deze
verordening. Blijkens bijlage I, onder III, worden alleen veldbonen met GN-code 071350,
hetgeen staat voor zogeheten drooggeoogste veldbonen, als steunwaardige akkerbouw-
gewassen aangemerkt.
In artikel 1 van de Regeling wordt voor de definitie van het begrip akkerbouwgewassen
verwezen naar voormelde EG-regelgeving.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt, wanneer wordt
vastgesteld dat de in de aanvraag oppervlakten aangegeven oppervlakte groter is dan de
geconstateerde oppervlakte, het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle
feitelijk geconstateerde oppervlakte. Er wordt geen aan oppervlakte gekoppelde steun
toegekend wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
In dit artikel wordt onder geconstateerde oppervlakte verstaan de oppervlakte waarvoor aan
alle in de voorschriften gestelde voorwaarden is voldaan.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Regeling kan de aanvraag tot uiterlijk 15 mei van
het desbetreffende jaar worden gewijzigd. Ingevolge het tweede lid van artikel 9 kan de
aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd indien sprake is van een duidelijke
fout of indien de wijziging betrekking heeft op een vermindering van de oppervlakte, mits
hiervan schriftelijk mededeling is gedaan aan LASER voordat de producent in kennis is
gesteld van de resultaten van een administratieve of fysieke controle.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een gemengde landbouwonderneming, waarvan de
bedrijfsvoering tot en met 1997 hoofdzakelijk bestond uit het houden van stieren.
Begin 1998 is de bedrijfsvoering gewijzigd en is appellante zich ondermeer gaan
toeleggen op het telen van subsidiabele akkerbouwgewassen, waaronder tuinbonen.
- Op 11 mei 1998 heeft verweerder van appellante een aanvraag oppervlakten 1998
ontvangen, waarbij appellante ingevolge de vereenvoudigde regeling subsidie heeft
aangevraagd voor 12.77 ha akkerbouwgewassen. De aanvraag heeft onder meer
betrekking op perceel 2 met een oppervlakte van 4 ha, waar appellante in verband
met een contract met Rijko B.V. te Helmond tuinbonen bestemd voor conserven
teelde.
- Op 4 september 1998 heeft bij het bedrijf van appellante een controle plaatsgevonden
door een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID). Het terzake opgemaakte
bedrijfscontrolerapport behelst voorzover hier van belang de volgende passage:
" Op de vraag van Laser of de tuinbonen op het perceel van bovengenoemde teler
droog geoogst zijn bevond ik mij op 04-09-1998 op bovengenoemd adres
daar verklaarde de teler dat hij op 16-04-1998 contact had gehad met N. van
Hoof, ambtenaar van Laser Roermond deze had hem medegedeeld dat wanneer
het loof op het land achterbleef de bonen droog geoogst zijn.
Verder verklaarde hij dat de bonen groen waren toen ze geoogst zijn en
afgevoerd naar Rijko B.V. te Helmond."
- Bij besluit van 12 november 1998 heeft verweerder de aanvraag van appellante
afgewezen. Blijkens de bijlage behorende bij dit besluit is de geconstateerde
oppervlakte van perceel 2 op nihil gesteld. Aangezien het verschil ten opzichte van
de totale geconstateerde oppervlakte meer dan 20 % bedraagt is de subsidiabele
oppervlakte eveneens op nihil gesteld.
- Bij brief van 26 november 1998 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen voormeld
besluit. Hierbij heeft appellante aangevoerd dat enige twijfel bestond over het gewas
tuinbonen en dat om die reden telefonische informatie is ingewonnen bij LASER. De
heer N. van den Hove (hierna: Van den Hove) van LASER zou hebben bevestigd dat
voor tuinbonen subsidie kon worden aangevraagd indien alleen de bonen werden
afgevoerd en het loof op de akker bleef. Bij het inleveren van de aanvraag heeft
appellante vernomen dat Van den Hove niet langer bij LASER werkzaam was en is
haar meegedeeld dat indien Van den Hove heeft bevestigd dat onder voormelde
voorwaarde subsidie voor tuinbonen kon worden aangevraagd de aanvraag zo door
kon gaan. Eerst achteraf heeft appellante begrepen dat tuinbonen, die bestemd zijn
voor de conservenindustrie, niet premiewaardig zijn. Zij heeft er begrip voor dat zij
voor de tuinbonen geen subsidie ontvangt, maar acht het niet re‰el dat zij gelet op het
geconstateerde verschil ook voor de overige gewassen geen subsidie ontvangt.
- Op 13 juli 1999 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar namens appellante is
meegedeeld dat de telefonische informatie van Van den Hove is verstrekt aan haar
adviseur de heer C van Havens Voeders. Voorts is aldaar door de heer A, vennoot
van appellante, meegedeeld dat het hem niet bekend was dat een subsidievoorwaarde
voor tuinbonen is dat deze drooggeoogst moeten zijn, dat hij de brochure met
betrekking tot de Regeling van 1998 niet kende en van hem niet kan worden
verwacht dat hij dat allemaal gaat doorlezen en op de hoogte is van alle regeltjes, dat
Rijko B.V. alles regelde en hij bij wijze van spreken slechts zijn land ter beschikking
stelde.
- Naar aanleiding van hetgeen in het bezwaarschrift en op de hoorzitting namens
appellante naar voren is gebracht is zijdens verweerder op 19 juli 1999 telefonisch
contact gezocht met Van den Hove. Deze heeft desgevraagd verklaard dat hij zich het
gesprek met C niet kan herinneren. Voorts heeft hij verklaard dat hij zich niet kan
voorstellen dat hij de door appellante gestelde informatie zou hebben verstrekt,
omdat hij in totaal maar drie weken bij LASER heeft gewerkt en niet zodanig van de
Regeling op de hoogte was dat hij een antwoord zou kunnen geven op de vraag op
welke manier de bonen ter verkrijging van subsidie geoogst dienen te worden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" Voor het perceel met volgnummer 2 vroeg u een bijdrage aan voor tuinbonen.
Ingevolge de omschrijving van de eiwithoudende gewassen genoemd in Bijlage
1 van Verordening (EEG) 1765/92 diende u, om voor steunverlening in
aanmerking te komen, de tuinbonen droog te oogsten. Na een administratieve
en fysieke controle bleek dat de tuinbonen niet droog werden geoogst. (.)
In uw bezwaarschrift en op de hoorzitting verklaarde u bij het indienen van uw
aanvraag van niet droog geoogste tuinbonen te zijn afgegaan op uitspraken van
een medewerker van LASER, de heer Nico van den Hove. Onderzoek tijdens
de bezwaarfase heeft dit echter niet kunnen bevestigen.
Overigens is het verstrekken van informatie door medewerkers van de
Klantenservice van LASER geen recht waarop u zich kunt beroepen doch
slechts een service van LASER, die uw eigen verantwoordelijkheid voor het op
juiste wijze aanvragen van de premie onverlet laat. U blijft als aanvrager ten
allen tijde zelf verantwoordelijk voor het op juiste wijze indienen van uw
aanvraag en de gevolgen daarvan voor uw aanvraag indien u dit niet doet.
Eventuele fouten die u maakt bij het indienen of invullen van uw aanvraag
komen dan ook voor uw eigen rekening en risico. Van een aanvrager van een
subsidie mag worden verwacht dat deze zich vergewist van de toepasselijke
regelgeving, welke wordt gepubliceerd in de Staatscourant en derhalve voor
iedereen toegankelijk is. U wordt geacht op de hoogte te zijn van het feit dat
uw tuinbonen droog dienen te worden geoogst om een bijdrage te ontvangen en
dat, indien u een verkeerde aanvraag doet, uw gehele bijdrage wordt
gesanctioneerd en zelfs kan komen te vervallen.
In uw bezwaarschrift stelde u het niet eens te zijn met de zwaarte van de
sanctie. U verklaarde de gehele afwijzing van uw aanvraag ten zeerste te
betreuren, daar u te goeder trouw had gehandeld. Artikel 9 lid 2 van
Verordening (EEG) 3887/92 geeft aan dat, indien het verschil tussen de
opgegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte groter is dan 20 %, er
geen steunbijdrage meer wordt toegekend. Uw aanvraag wordt zwaarder
gesanctioneerd naarmate het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde
oppervlakte groter wordt. Vanwege deze voorgeschreven gedifferentieerde
sanctionering bestaat er geen grond voor de stelling dat op uw aanvraag geen of
een lichtere sanctionering had moeten worden toegepast. Daaraan voeg ik toe
dat het uitblijven van een sanctie bij geconstateerde verschillen het oneigenlijk
gebruik van de Regeling in de hand zou werken. Het toepassen van sancties is
bedoeld om het indienen van frauduleuze aanvragen tegen te gaan en het
indienen van volledige en correcte aanvragen te bevorderen. Het opleggen van
deze sancties houdt geen verband met opzet dan wel goeder trouw van de
aanvrager."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
In de brochure met betrekking tot de toepassing van de Regeling voor het jaar 1998 werd
voor het eerst gesteld dat alleen voor 'droog-geoogste' tuinbonen een bijdrage kon worden
toegekend; de brochure met betrekking tot het jaar 1997 kende deze beperking niet. Dat de
regelgeving op dit punt ook voor anderen niet duidelijk was volgt uit een door appellante
bij haar beroepschrift overgelegde brief d.d. 4 juni 1997 van Rijko B.V. aan haar
tuinbonentelers, waaruit blijkt dat in 1997 voor conserventuinbonen wel subsidie is
toegekend. Deze brief heeft appellante overigens niet zelf heeft ontvangen aangezien zij in
1997 nog geen tuinbonen teelde.
Aangezien het appellante niet duidelijk was wat onder het begrip "droog-geoogst" moest
worden verstaan, heeft zij via haar adviseur C inlichtingen ingewonnen bij LASER.
Appellante mocht er op vertrouwen dat de door LASER - Van den Hove - verstrekte
informatie juist was. De omstandigheid dat Van den Hove zich op 19 juli 1999, acht
maanden nadat appellante in haar bezwaarschrift gewag heeft gemaakt van de telefonisch
door LASER verstrekte informatie, het telefoongesprek met C niet meer kan herinneren
behoeft niet te verbazen. Overigens blijkt uit de telefoonnotitie inzake het gesprek van
19 juli 1999 dat kennelijk een volstrekt onervaren medewerker is belast met de uitvoering
van klantenservice en uit dien hoofde het verstrekken van informatie aan derden.
Gelet op voormelde omstandigheden van het geval gaat het niet aan om, zoals verweerder
in het bestreden besluit doet, de verantwoordelijkheid voor een correcte aanvraag
ingevolge de Regeling uitsluitend bij appellante te leggen.
Bovendien acht appellante de volledige afwijzing van haar aanvraag onevenredig. Nu ook
voor de wel subsidiabele gewassen geen bijdrage wordt toegekend, bedraagt de schade
voor appellante circa fl. 5000,-.
De sanctie dient ter voorkoming van frauduleus handelen. Nu appellante zich terdege heeft
ge‹nformeerd over de toepassing van de Regeling en van fraude absoluut geen sprake is,
dient de sanctie geen enkel doel.
Op grond van het vorenstaande verzoekt appellante het College het bestreden besluit te
vernietigen en zo mogelijk zelf in de zaak te voorzien, met veroordeling van verweerder in
de kosten van de procedure.
5. De beoordeling van het geschil
Vooropgesteld wordt dat een producent, die voor subsidie in aanmerking wil komen,
gehouden is zich op de hoogte te stellen van de daarvoor in de toepasselijke regelgeving
gestelde voorwaarden.
Naar het oordeel van het College heeft appellante voorafgaand aan de indiening van haar
aanvraag niet aan deze op haar rustende verplichting voldaan. Van de zijde van appellante
is ter gelegenheid van de hoorzitting in bezwaar immers gesteld dat van haar niet kan
worden verwacht dat zij op de hoogte is van alle regeltjes, dat zij niet bekend was met de
door verweerder met het oog op de toepassing van de Regeling in 1998 uitgebrachte
brochure en dat het haar niet bekend was dat slechts drooggeoogste tuinbonen voor
subsidie in aanmerking kwamen. Afgezien van de vraag hoe in het licht hiervan het
gestelde telefoongesprek tussen C, de adviseur van appellante, en de LASER-medewerker
Van den Hove moet worden geplaatst, kan het uitsluitend inwinnen van telefonische
informatie niet worden aangemerkt als het in afdoende mate voldoen aan vorenstaande
informatieplicht.
Zou appellante zich wel van de toepasselijke regelgeving op de hoogte hebben gesteld, dan
zou het haar duidelijk zijn geweest dat de tuinbonen 'drooggeoogst' dienden te worden en
had zij zich kunnen, en naar het oordeel van het College moeten, realiseren dat voor het
verkrijgen van subsidie niet bepalend kan zijn of na het oogsten loof op het bewuste
perceel achterbleef.
In ieder geval kan appellante uitsluitend aan de inhoud van een telefoongesprek - nog
daargelaten de juistheid van hetgeen zij dienaangaande heeft gesteld - niet het
gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de door haar geteelde conserventuinbonen voor
subsidie in aanmerking kwamen.
Verweerder was dan ook gehouden perceel 2 voor de geconstateerde oppervlakte buiten
beschouwing te laten.
Het verzoek van appellante om de overige percelen wel voor subsidie in aanmerking te
brengen zou ertoe leiden dat het haar zou worden toegestaan haar aanvraag na de AID-
controle te wijzigen. Artikel 9, tweede lid, van de Regeling staat hieraan echter in de weg.
Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt. In het aan het bestreden besluit ten
grondslag liggende artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is voorzien in een getrapt
sanctiestelsel, waarin reeds rekening wordt gehouden met de ernst van de overtreding in
verhouding tot het belang dat met de naleving van de voorwaarden is gediend. Het Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 17 juli 1997 in de zaak
National Farmers Union (C- 354/95) voor recht verklaard dat bij onderzoek van artikel 9,
tweede tot en met vierde lid, van deze Verordening - waarin dit getrapte sanctiestelsel is
neergelegd - niet is gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op het
evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, de
geldigheid van dit artikel kunnen aantasten.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2001.
w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas