ECLI:NL:CBB:2001:AA9891
public
2015-11-11T09:53:02
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AA9891
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-02-07
AWB 99/859
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AA9891
public
2013-04-04T16:20:23
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AA9891 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-02-2001 / AWB 99/859

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 99/859 7 februari 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A-B, te Nederweert-Eind, appellante,

gemachtigde: A.A.T. Stoffels, juridisch adviseur bij de Limburgse Land- en Tuinbouwbond te

Roermond,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 2 november 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 1999.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van

12 november 1998, waarbij de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-

steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is afgewezen.

Verweerder heeft op 25 januari 2000 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2001, waar partijen bij monde

van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en tweede gedachtestreepje, van Verordening

(EEG) nr. 1765/92 van de Raad, tot instelling van een steunregeling voor producenten van

bepaalde akkerbouwgewassen, worden voor de toepassing van deze verordening als

"akkerbouwgewassen" aangemerkt de gewassen die zijn opgenomen in bijlage I van deze

verordening. Blijkens bijlage I, onder III, worden alleen veldbonen met GN-code 071350,

hetgeen staat voor zogeheten drooggeoogste veldbonen, als steunwaardige akkerbouw-

gewassen aangemerkt.

In artikel 1 van de Regeling wordt voor de definitie van het begrip akkerbouwgewassen

verwezen naar voormelde EG-regelgeving.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt, wanneer wordt

vastgesteld dat de in de aanvraag oppervlakten aangegeven oppervlakte groter is dan de

geconstateerde oppervlakte, het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle

feitelijk geconstateerde oppervlakte. Er wordt geen aan oppervlakte gekoppelde steun

toegekend wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.

In dit artikel wordt onder geconstateerde oppervlakte verstaan de oppervlakte waarvoor aan

alle in de voorschriften gestelde voorwaarden is voldaan.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Regeling kan de aanvraag tot uiterlijk 15 mei van

het desbetreffende jaar worden gewijzigd. Ingevolge het tweede lid van artikel 9 kan de

aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd indien sprake is van een duidelijke

fout of indien de wijziging betrekking heeft op een vermindering van de oppervlakte, mits

hiervan schriftelijk mededeling is gedaan aan LASER voordat de producent in kennis is

gesteld van de resultaten van een administratieve of fysieke controle.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert een gemengde landbouwonderneming, waarvan de

bedrijfsvoering tot en met 1997 hoofdzakelijk bestond uit het houden van stieren.

Begin 1998 is de bedrijfsvoering gewijzigd en is appellante zich ondermeer gaan

toeleggen op het telen van subsidiabele akkerbouwgewassen, waaronder tuinbonen.

- Op 11 mei 1998 heeft verweerder van appellante een aanvraag oppervlakten 1998

ontvangen, waarbij appellante ingevolge de vereenvoudigde regeling subsidie heeft

aangevraagd voor 12.77 ha akkerbouwgewassen. De aanvraag heeft onder meer

betrekking op perceel 2 met een oppervlakte van 4 ha, waar appellante in verband

met een contract met Rijko B.V. te Helmond tuinbonen bestemd voor conserven

teelde.

- Op 4 september 1998 heeft bij het bedrijf van appellante een controle plaatsgevonden

door een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID). Het terzake opgemaakte

bedrijfscontrolerapport behelst voorzover hier van belang de volgende passage:

" Op de vraag van Laser of de tuinbonen op het perceel van bovengenoemde teler

droog geoogst zijn bevond ik mij op 04-09-1998 op bovengenoemd adres

daar verklaarde de teler dat hij op 16-04-1998 contact had gehad met N. van

Hoof, ambtenaar van Laser Roermond deze had hem medegedeeld dat wanneer

het loof op het land achterbleef de bonen droog geoogst zijn.

Verder verklaarde hij dat de bonen groen waren toen ze geoogst zijn en

afgevoerd naar Rijko B.V. te Helmond."

- Bij besluit van 12 november 1998 heeft verweerder de aanvraag van appellante

afgewezen. Blijkens de bijlage behorende bij dit besluit is de geconstateerde

oppervlakte van perceel 2 op nihil gesteld. Aangezien het verschil ten opzichte van

de totale geconstateerde oppervlakte meer dan 20 % bedraagt is de subsidiabele

oppervlakte eveneens op nihil gesteld.

- Bij brief van 26 november 1998 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen voormeld

besluit. Hierbij heeft appellante aangevoerd dat enige twijfel bestond over het gewas

tuinbonen en dat om die reden telefonische informatie is ingewonnen bij LASER. De

heer N. van den Hove (hierna: Van den Hove) van LASER zou hebben bevestigd dat

voor tuinbonen subsidie kon worden aangevraagd indien alleen de bonen werden

afgevoerd en het loof op de akker bleef. Bij het inleveren van de aanvraag heeft

appellante vernomen dat Van den Hove niet langer bij LASER werkzaam was en is

haar meegedeeld dat indien Van den Hove heeft bevestigd dat onder voormelde

voorwaarde subsidie voor tuinbonen kon worden aangevraagd de aanvraag zo door

kon gaan. Eerst achteraf heeft appellante begrepen dat tuinbonen, die bestemd zijn

voor de conservenindustrie, niet premiewaardig zijn. Zij heeft er begrip voor dat zij

voor de tuinbonen geen subsidie ontvangt, maar acht het niet re‰el dat zij gelet op het

geconstateerde verschil ook voor de overige gewassen geen subsidie ontvangt.

- Op 13 juli 1999 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar namens appellante is

meegedeeld dat de telefonische informatie van Van den Hove is verstrekt aan haar

adviseur de heer C van Havens Voeders. Voorts is aldaar door de heer A, vennoot

van appellante, meegedeeld dat het hem niet bekend was dat een subsidievoorwaarde

voor tuinbonen is dat deze drooggeoogst moeten zijn, dat hij de brochure met

betrekking tot de Regeling van 1998 niet kende en van hem niet kan worden

verwacht dat hij dat allemaal gaat doorlezen en op de hoogte is van alle regeltjes, dat

Rijko B.V. alles regelde en hij bij wijze van spreken slechts zijn land ter beschikking

stelde.

- Naar aanleiding van hetgeen in het bezwaarschrift en op de hoorzitting namens

appellante naar voren is gebracht is zijdens verweerder op 19 juli 1999 telefonisch

contact gezocht met Van den Hove. Deze heeft desgevraagd verklaard dat hij zich het

gesprek met C niet kan herinneren. Voorts heeft hij verklaard dat hij zich niet kan

voorstellen dat hij de door appellante gestelde informatie zou hebben verstrekt,

omdat hij in totaal maar drie weken bij LASER heeft gewerkt en niet zodanig van de

Regeling op de hoogte was dat hij een antwoord zou kunnen geven op de vraag op

welke manier de bonen ter verkrijging van subsidie geoogst dienen te worden.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

" Voor het perceel met volgnummer 2 vroeg u een bijdrage aan voor tuinbonen.

Ingevolge de omschrijving van de eiwithoudende gewassen genoemd in Bijlage

1 van Verordening (EEG) 1765/92 diende u, om voor steunverlening in

aanmerking te komen, de tuinbonen droog te oogsten. Na een administratieve

en fysieke controle bleek dat de tuinbonen niet droog werden geoogst. (.)

In uw bezwaarschrift en op de hoorzitting verklaarde u bij het indienen van uw

aanvraag van niet droog geoogste tuinbonen te zijn afgegaan op uitspraken van

een medewerker van LASER, de heer Nico van den Hove. Onderzoek tijdens

de bezwaarfase heeft dit echter niet kunnen bevestigen.

Overigens is het verstrekken van informatie door medewerkers van de

Klantenservice van LASER geen recht waarop u zich kunt beroepen doch

slechts een service van LASER, die uw eigen verantwoordelijkheid voor het op

juiste wijze aanvragen van de premie onverlet laat. U blijft als aanvrager ten

allen tijde zelf verantwoordelijk voor het op juiste wijze indienen van uw

aanvraag en de gevolgen daarvan voor uw aanvraag indien u dit niet doet.

Eventuele fouten die u maakt bij het indienen of invullen van uw aanvraag

komen dan ook voor uw eigen rekening en risico. Van een aanvrager van een

subsidie mag worden verwacht dat deze zich vergewist van de toepasselijke

regelgeving, welke wordt gepubliceerd in de Staatscourant en derhalve voor

iedereen toegankelijk is. U wordt geacht op de hoogte te zijn van het feit dat

uw tuinbonen droog dienen te worden geoogst om een bijdrage te ontvangen en

dat, indien u een verkeerde aanvraag doet, uw gehele bijdrage wordt

gesanctioneerd en zelfs kan komen te vervallen.

In uw bezwaarschrift stelde u het niet eens te zijn met de zwaarte van de

sanctie. U verklaarde de gehele afwijzing van uw aanvraag ten zeerste te

betreuren, daar u te goeder trouw had gehandeld. Artikel 9 lid 2 van

Verordening (EEG) 3887/92 geeft aan dat, indien het verschil tussen de

opgegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte groter is dan 20 %, er

geen steunbijdrage meer wordt toegekend. Uw aanvraag wordt zwaarder

gesanctioneerd naarmate het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde

oppervlakte groter wordt. Vanwege deze voorgeschreven gedifferentieerde

sanctionering bestaat er geen grond voor de stelling dat op uw aanvraag geen of

een lichtere sanctionering had moeten worden toegepast. Daaraan voeg ik toe

dat het uitblijven van een sanctie bij geconstateerde verschillen het oneigenlijk

gebruik van de Regeling in de hand zou werken. Het toepassen van sancties is

bedoeld om het indienen van frauduleuze aanvragen tegen te gaan en het

indienen van volledige en correcte aanvragen te bevorderen. Het opleggen van

deze sancties houdt geen verband met opzet dan wel goeder trouw van de

aanvrager."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het

bestreden besluit aangevoerd.

In de brochure met betrekking tot de toepassing van de Regeling voor het jaar 1998 werd

voor het eerst gesteld dat alleen voor 'droog-geoogste' tuinbonen een bijdrage kon worden

toegekend; de brochure met betrekking tot het jaar 1997 kende deze beperking niet. Dat de

regelgeving op dit punt ook voor anderen niet duidelijk was volgt uit een door appellante

bij haar beroepschrift overgelegde brief d.d. 4 juni 1997 van Rijko B.V. aan haar

tuinbonentelers, waaruit blijkt dat in 1997 voor conserventuinbonen wel subsidie is

toegekend. Deze brief heeft appellante overigens niet zelf heeft ontvangen aangezien zij in

1997 nog geen tuinbonen teelde.

Aangezien het appellante niet duidelijk was wat onder het begrip "droog-geoogst" moest

worden verstaan, heeft zij via haar adviseur C inlichtingen ingewonnen bij LASER.

Appellante mocht er op vertrouwen dat de door LASER - Van den Hove - verstrekte

informatie juist was. De omstandigheid dat Van den Hove zich op 19 juli 1999, acht

maanden nadat appellante in haar bezwaarschrift gewag heeft gemaakt van de telefonisch

door LASER verstrekte informatie, het telefoongesprek met C niet meer kan herinneren

behoeft niet te verbazen. Overigens blijkt uit de telefoonnotitie inzake het gesprek van

19 juli 1999 dat kennelijk een volstrekt onervaren medewerker is belast met de uitvoering

van klantenservice en uit dien hoofde het verstrekken van informatie aan derden.

Gelet op voormelde omstandigheden van het geval gaat het niet aan om, zoals verweerder

in het bestreden besluit doet, de verantwoordelijkheid voor een correcte aanvraag

ingevolge de Regeling uitsluitend bij appellante te leggen.

Bovendien acht appellante de volledige afwijzing van haar aanvraag onevenredig. Nu ook

voor de wel subsidiabele gewassen geen bijdrage wordt toegekend, bedraagt de schade

voor appellante circa fl. 5000,-.

De sanctie dient ter voorkoming van frauduleus handelen. Nu appellante zich terdege heeft

ge‹nformeerd over de toepassing van de Regeling en van fraude absoluut geen sprake is,

dient de sanctie geen enkel doel.

Op grond van het vorenstaande verzoekt appellante het College het bestreden besluit te

vernietigen en zo mogelijk zelf in de zaak te voorzien, met veroordeling van verweerder in

de kosten van de procedure.

5. De beoordeling van het geschil

Vooropgesteld wordt dat een producent, die voor subsidie in aanmerking wil komen,

gehouden is zich op de hoogte te stellen van de daarvoor in de toepasselijke regelgeving

gestelde voorwaarden.

Naar het oordeel van het College heeft appellante voorafgaand aan de indiening van haar

aanvraag niet aan deze op haar rustende verplichting voldaan. Van de zijde van appellante

is ter gelegenheid van de hoorzitting in bezwaar immers gesteld dat van haar niet kan

worden verwacht dat zij op de hoogte is van alle regeltjes, dat zij niet bekend was met de

door verweerder met het oog op de toepassing van de Regeling in 1998 uitgebrachte

brochure en dat het haar niet bekend was dat slechts drooggeoogste tuinbonen voor

subsidie in aanmerking kwamen. Afgezien van de vraag hoe in het licht hiervan het

gestelde telefoongesprek tussen C, de adviseur van appellante, en de LASER-medewerker

Van den Hove moet worden geplaatst, kan het uitsluitend inwinnen van telefonische

informatie niet worden aangemerkt als het in afdoende mate voldoen aan vorenstaande

informatieplicht.

Zou appellante zich wel van de toepasselijke regelgeving op de hoogte hebben gesteld, dan

zou het haar duidelijk zijn geweest dat de tuinbonen 'drooggeoogst' dienden te worden en

had zij zich kunnen, en naar het oordeel van het College moeten, realiseren dat voor het

verkrijgen van subsidie niet bepalend kan zijn of na het oogsten loof op het bewuste

perceel achterbleef.

In ieder geval kan appellante uitsluitend aan de inhoud van een telefoongesprek - nog

daargelaten de juistheid van hetgeen zij dienaangaande heeft gesteld - niet het

gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de door haar geteelde conserventuinbonen voor

subsidie in aanmerking kwamen.

Verweerder was dan ook gehouden perceel 2 voor de geconstateerde oppervlakte buiten

beschouwing te laten.

Het verzoek van appellante om de overige percelen wel voor subsidie in aanmerking te

brengen zou ertoe leiden dat het haar zou worden toegestaan haar aanvraag na de AID-

controle te wijzigen. Artikel 9, tweede lid, van de Regeling staat hieraan echter in de weg.

Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt. In het aan het bestreden besluit ten

grondslag liggende artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is voorzien in een getrapt

sanctiestelsel, waarin reeds rekening wordt gehouden met de ernst van de overtreding in

verhouding tot het belang dat met de naleving van de voorwaarden is gediend. Het Hof van

Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 17 juli 1997 in de zaak

National Farmers Union (C- 354/95) voor recht verklaard dat bij onderzoek van artikel 9,

tweede tot en met vierde lid, van deze Verordening - waarin dit getrapte sanctiestelsel is

neergelegd - niet is gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op het

evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, de

geldigheid van dit artikel kunnen aantasten.

Het beroep is dan ook ongegrond.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2001.

w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas