ECLI:NL:CBB:2001:AB0039
public
2015-11-11T10:57:51
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0039
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-02-12
AWB 00/947
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 8:81
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Bestrijdingsmiddelenwet 1962
Rechtspraak.nl
M en R 2002, 234K
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0039
public
2013-04-04T16:20:57
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0039 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-02-2001 / AWB 00/947

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 00/947 12 februari 2001

32010

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, te B, verzoeker,

tegen

Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB), zetelend te Wageningen,

verweerder.

1. De procedure

Naar aanleiding van de uitspraak van het College van 1 augustus 2000, nr. AWB 99/687,

heeft verweerder bij besluit van 27 oktober 2000 besloten het bestrijdingsmiddel Liberty,

voorheen genaamd Finale, op basis van de werkzame stof glufosinaat-ammonium toe te

laten als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van genetisch gemodificeerde, herbicide-

tolerante ma‹s. De toelating is verleend onder toelatingsnummer 8906 N.

Tegen dit besluit van verweerder heeft verzoeker bij brief van 5 december 2000 beroep

ingesteld bij het College, welk beroepschrift op 6 december 2000 door het College is

ontvangen.

Op 6 december 2000 heeft de president van het College van verzoeker eveneens een

verzoek om een voorlopige voorziening ontvangen, strekkende tot schorsing van

verweerders besluit van 27 oktober 2000.

Bij griffiersbrief van 12 december 2000 is verzoeker verzocht om nader aan te geven

waarom hij meent dat zijn belangen rechtstreeks betrokken zijn bij het besluit van

verweerder van 17 oktober 2000.

Op 27 december 2000 is ter griffie een schriftelijke reactie van verzoeker op de

griffiersbrief van 12 december 2000 ontvangen.

2. De grondslag van het geschil

Artikel 8 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 luidt:

" Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende

beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."

Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

" 1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij

een besluit is betrokken."

3. Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft in zijn verzoek om voorlopige voorziening, voor zover thans van belang,

het volgende aangevoerd:

" 1) Het verruimd gebruik van Liberty leidt tot de situatie dat tijdens de maanden

juni-juli (mogelijk augustus) het middel Liberty zonder kap over het gewas kan

worden gespoten. De drift die hiermee gepaard gaat kan tot grote schade leiden

in aangrenzende velden. Voor mij persoonlijk betekent dit bijv. dat als de boer

van het aangrenzende veld de mais plus Liberty gaat telen, de planten in mijn

moestuin allen vernietigd zullen worden. Het CTB heeft het aspect van

driftgevaar onvoldoende meegewogen in haar beslissing tot goedkeuring van

verruimd gebruik.

2) Het CTB heeft een onvolledige milieurisico beoordeling uitgevoerd. De

beslissing van het CTB is genomen vanuit de veronderstelling dat slechts een

maal per seizoen zal worden gespoten met Liberty. Verwacht mag echter

worden dat het middel in veel gevallen minstens twee maal zal worden

gespoten. Verder ontbreekt in de beslissing een inschatting van de gevolgen

voor schimmels. Ook ontbreekt een overzicht van de samenstelling van het

middel Liberty en een inschatting van de risico's die de hulpstoffen (hetzij

apart, hetzij in combinatie met glufosinaat ammonium) met zich meebrengen.

3) Bij de verlenging van toelating van Liberty in september heeft CTB een

aantal hiaten in de kennis omtrent de risico's van Liberty geconstateerd. Bij

zoveel onduidelijkheid op een aantal belangrijke punten mag in mijn ogen geen

toestemming voor verruimd gebruik gegeven worden, zeker ook gezien het feit

dat grootschalige teelt van de gemanipuleedre mais verwacht mag worden.

4) De inschatting over toxicologische aspekten is onvolledig. Diverse Japanse

onderzoeken hebben aangetoond dat glufosinaat-ammonium tot ernstige schade

kunnen leiden bij lage doses. Nergens blijkt dat CTB dit onderzoek echt

meegewogen heeft bij haar beslissing tot goedkeuring van verruimd gebruik.

De omzettingsroute van glufosinaat ammonium uit de gemanipuleerde mais in

dieren toont dat N-acetylglufosinaat deels wordt teruggevormd tot glufosinaat.

Dit kan naar mijn mening een bedreiging betekenen voor landbouwhuisdieren

die deze mais gevoerd krijgen. Bovendien denk ik dat het maximale

residueniveau dreigt te worden overschreden

5) De inschatting van het CTB over de specifiteit van het PAT enzym, een

belangrijke pijler van de herbicideresistentie van de maisplant is onjuist."

Bij brief van 19 december 2000, ontvangen ter griffie op 27 december 2000, heeft

verzoeker, in antwoord op de griffiersbrief van 12 december 2000, het volgende

medegedeeld:

" De door het CTB vergeven toelating betekent in principe dat glufosinaat-

ammonium vanaf komend teeltseizoen kan worden toegepast op

gemodificeerde mais zonder bescherming van de kap en gedurende het hele

groeiseizoen. Aangegeven is dat Liberty op deze mais met name in juni/juli zal

worden gebruikt.

Het openlijk gebruik van Liberty op mais gaat zonder twijfel gepaard met drift.

Uit de VS zijn inmiddels vele voorbeelden bekend waar deze drift tot

significante schade heeft geleid in naastgelegen velden. Ik ben tuinder op een

tuinencomplex dat kan worden gekenmerkt als moestuin/experimenteertuin. Op

dit complex worden gangbare en zeldzame voedingsgewassen en bloemen

geteeld. Het tuinencomplex waar ik deel van uitmaak, ligt pal naast een veld

van een boer die mogelijk deze gemodificeerde mais kan gaan verbouwen. Dit

betekent dat de daarmee gepaard gaande drift van het middel Liberty de door

mij geteelde gewassen gaat vernietigen. Dit is waar mijn belangen het meest

rechtstreeks en direct betrokken zijn bij het besluit tot toelating. Uiteraard geldt

dit gevaar niet alleen voor mij maar ook voor al mijn medetuinders en

natuurlijk ook voor iedereen die een tuin of veld heeft naast een akker waar

deze gemodificeerde mais verbouwd gaat worden. Het CTB heeft het

driftgevaar in mijn ogen aantoonbaar onvoldoende meegewogen in haar besluit

en had nooit toestemming voor verruimd gebruik mogen verlenen vanwege de

schade die door drift zal ontstaan. (.)."

4. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet

bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep

is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde

spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Met betrekking tot de voorlopige beantwoording van de vraag of de belangen van

verzoeker rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit ten aanzien waarvan thans om een

voorlopige voorziening wordt verzocht, overweegt de president als volgt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende

verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Blijkens vaste

jurisprudentie van het College accentueert het begrip "rechtstreeks" in voormelde definitie

dat er tussen het belang, waarin betrokkene zich getroffen acht, en het besluit dat daaraan

debet zou zijn, een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan. Een zodanig

onlosmakelijk en direct verband tussen het belang van verzoeker en het besluit van

verweerder tot toelating van het bestrijdingsmiddel Liberty als onkruidbestrijdingsmiddel

in de teelt van genetisch gemodificeerde, herbicide-tolerante ma‹s, is, gelet op hetgeen

verzoeker daaromtrent naar voren heeft gebracht, naar voorlopig oordeel van de president

niet, althans onvoldoende, aanwezig.

Geenszins valt in te zien dat uit het enkele besluit van verweerder tot (verruimde) toelating

van het bestrijdingsmiddel Liberty noodzakelijkerwijs volgt dat verzoeker in zijn

hoedanigheid als tuinder ter plaatse de gevolgen zal ondervinden als door hem omschreven

en gevreesd. Bedoelde gevolgen zouden eventueel pas op kunnen treden, wanneer in de

nabijheid van zijn terrein ook daadwerkelijk genetisch gemodificeerde, herbicide-tolerante

ma‹s zou worden geteeld en daarbij bovendien ter bestrijding van onkruid zou worden

gebruikgemaakt van het middel Liberty. De enkele omstandigheid dat het besluit van

verweerder de mogelijkheid in het leven roept om bij een eventuele teelt van bedoeld

gewas in de nabijheid van zijn terrein gebruik te maken van het bestrijdingsmiddel Liberty,

kan naar voorlopig oordeel dan ook niet leiden tot de conclusie dat verzoeker hierdoor

rechtstreeks in een actueel en concreet belang is getroffen. Zelfs als dit alles anders zou

zijn, is in ieder geval niet gebleken van enige spoedeisendheid bij het onderliggende

verzoek om voorlopige voorziening.

Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat het onderhavige verzoek

kennelijk ongegrond is en dat er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:83,

derde lid, van de Awb uitspraak te doen.

De president acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

5. De beslissing

De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr R.R. Winter, president, in tegenwoordigheid van mr M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2001.

w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener