ECLI:NL:CBB:2001:AB0290
public
2015-11-12T11:48:00
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0290
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-02-20
AWB 98/13
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30d
Douanewet 1
Douanewet 2
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0290
public
2013-04-04T16:22:00
2002-07-31
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0290 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 20-02-2001 / AWB 98/13

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB98/13 20 februari 2001

5090

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: mr A.T.M. Jansen,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr T. Robbertsen, werkzaam bij Belastingdienst/Douane district Arnhem.

1. De procedure

Op 9 januari 1998 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een door de inspecteur Belastingdienst/Douane district

Utrecht genomen besluit van 28 november 1997.

Bij dit besluit is beslist op het bezwaar van appellante tegen een aan haar op grond van

artikel 204, tweede lid, juncto artikel 221 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot

vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: het CDW) gerichte uitnodiging

tot betaling (hierna: UTB) van 20 juni 1997.

Appellante heeft haar beroep nader aangevuld bij schrijven van 29 april 1998.

Verweerder heeft op 30 juni 1998 een verweerschrift ingediend.

Op 3 november 1999 heeft het onderzoek ter zitting plaats gevonden, waar partijen bij

monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.

Bij beschikking van 15 december 1999 is het onderzoek heropend teneinde verweerder de

gelegenheid te geven schriftelijk een vraag te beantwoorden.

Bij schrijven van 5 januari 2000 heeft verweerder het College geantwoord, waarop

appellante bij schrijven van 20 januari 2000 heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 11 april 2000, bij welke gelegenheid partijen bij

monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11 van het CDW luidden tot 1 januari 1997 als volgt:

" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

10. rechten bij invoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van

goederen van toepassing zijn;

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn

vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in

het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking

van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;

11. rechten bij uitvoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van

goederen van toepassing zijn;

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn

vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in

het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking

van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn."

Artikel 20, derde lid, van het CDW, aanhef en onder c, luidde tot 1 januari 1997 als volgt:

" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:

(.)

c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de

gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met

betrekking tot:

- de douanerechten, en

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in

het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de

specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten

verkregen goederen van toepassing zijn;"

Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11 van het CDW luiden sinds 1 januari 1997 als volgt:

" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

10. rechten bij invoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van

goederen van toepassing zijn;

- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van de het

gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen

die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen

van toepassing zijn;

11. rechten bij uitvoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van

goederen van toepassing zijn;

- de andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het

gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke

regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen

goederen van toepassing zijn;"

Artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, van het CDW luidt sinds 1 januari 1997 als volgt:

" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:

(.)

c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de

gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met

betrekking tot :

- de douanerechten, en

- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het

gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke

regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen

goederen van toepassing zijn;"

Verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen

en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de

overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-

Ronde, zoals gewijzigd bij de Verordeningen (EG) van 26 juni 1996, nr. 1193/96, van 25

juni 1996, nr. 1161/97 en van 24 juni 1998, nr. 1340/98 houdt, onder meer het volgende in:

" DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

(.)

Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de multilaterale

handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde na onderhandeling

overeenstemming heeft bereikt over een aantal overeenkomsten (hierna

"GATT-overeenkomsten" te noemen); dat enkele van deze overeenkomsten,

met name de Overeenkomst inzake de landbouw (hierna "de Overeenkomst" te

noemen), betrekking hebben op de landbouwsector; dat, aangezien de

concessies inzake interne steunverlening kunnen worden nageleefd door de

prijzen en de steunbedragen op een passend niveau vast te stellen,

dienaangaande geen specifieke bepalingen behoeven te worden vastgesteld; dat

de Overeenkomst, gespreid over een periode van zes jaar, voorziet in

vergroting van de toegang van landbouwprodukten uit derde landen tot de

markt van de Gemeenschap enerzijds en geleidelijke verlaging van de steun

van de Gemeenschap voor de uitvoer van landbouwprodukten anderzijds; dat

de landbouwwetgeving inzake het handelsverkeer met derde landen bijgevolg

aangepast moet worden;

Overwegende dat de Overeenkomst met de verplichting om alle maatregelen

die de invoer van landbouwprodukten beperken in douanerechten om te

rekenen (tarificatie) en met het verbod om in de toekomst dergelijke

maatregelen toe te passen, meebrengt dat de variabele heffingen bij invoer en

de andere maatregelen en belastingen bij invoer die momenteel gelden in het

kader van de gemeenschappelijke marktordeningen, moeten worden afgeschaft;

dat de douanerechten volgens de Overeenkomst van toepassing zijn voor

landbouwprodukten, zullen worden vastgesteld in het gemeenschappelijk

douanetarief; dat echter voor bepaalde sectoren, zoals granen, rijst, wijn en

groenten en fruit, met het oog op de invoering van aanvullende of andere

regelingen dan stabiele douanerechten afwijkingsbepalingen in de

basisverordeningen moeten worden opgenomen; dat voorts op grond van de

Overeenkomst de maatregelen ter bescherming van de markt van de

Gemeenschap tegen de invoer van rozijnen en krenten en verwerkte kersen

voor vijf jaar gehandhaafd mogen worden; dat het voorts, om problemen op het

vlak van de voorziening van de markt van de Gemeenschap te voorkomen,

dienstig is toe te staan dat voor bepaalde produkten van de sector suiker de

toepassing van de douanerechten wordt geschorst;

Overwegende dat, met het oog op het behoud van een minimum aan

bescherming tegen de nadelige marktconsequenties die het gevolg kunnen zijn

van bovengenoemde tarificatie, het in de Overeenkomst inzake

vrijwaringsmaatregelen is toegestaan om onder nauwkeurig bepaalde

voorwaarden en uitsluitend voor de produkten waarvoor de tarificatie geldt

aanvullende douanerechten toe te passen; dat derhalve in de betrokken

basisverordeningen een bepaling in bovengenoemde zin moet worden

opgenomen;

(.)

Overwegende dat als gevolg van de bij deze verordening vastgestelde

wijzigingen in de landbouwwetgeving talrijke verordeningen van de Raad die

afgeleid zijn van de basisverordeningen geen zin meer hebben: dat het, met het

oog op juridische duidelijkheid, dienstig is die verordeningen in te trekken; dat

tegelijk ook een aantal bepalingen moet worden ingetrokken die weliswaar niet

rechtstreeks verband houden met de GATT-overeenkomsten, maar die ook

achterhaald zijn; dat hetzelfde geldt voor een aantal verordeningen van de Raad

(zogenaamde verordeningen van de "tweede generatie"), waarvan het

merendeel in de betrokken basisverordeningen kan worden opgenomen;"

(.)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de aanpassingen en overgangsmaatregelen

vastgesteld voor de tenuitvoerlegging in de landbouwsector van de

overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de multilaterale

handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde aanpassingen zijn opgenomen in de bijlagen.

Artikel 3

1. Als in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid maatregelen

nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de huidige regeling naar de

regeling die het resultaat is van de aanpassingen aan de eisen die voortvloeien

uit de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, worden deze

overgangsmaatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van

Verordening nr. 136/66/EEG of, naar gelang van het geval, de daarmee

corresponderende artikelen van de andere verordeningen houdende een

gemeenschappelijke marktordening voor landbouwprodukten of van

Verordening (EG) nr. 3448/93.

Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt, met inachtneming van de

verplichtingen op grond van de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, rekening

gehouden met de specifieke omstandigheden in de verschillende sectoren van

de landbouw.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld tot en met 30

juni 1999 en uiterlijk tot die datum worden toegepast. De Raad kan de

betrokken periode op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde

meerderheid van stemmen verlengen.

(.)

Artikel 6

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995.

2. Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1995.

De bepalingen:

a. van de artikelen 3 en 4, lid 2, zijn echter van toepassing met ingang van

1 januari 1995;

b. die in de bijlagen zijn vastgesteld met betrekking tot de invoerrechten en de

aanvullende invoerrechten voor de in de bijlagen XIII en XVI bedoelde

produkten waarvoor een invoerprijs wordt toegepast, zijn echter in 1995 van

toepassing vanaf het begin van het verkoopseizoen van de betrokken produkten

in 1995;

c. die betrekking hebben op de uitvoerrestituties zijn echter van toepassing

- met ingang van 1 september 1995 voor de bijlagen II en XVI, -met ingang

van 1 oktober 1995 voor bijlage IV, -met ingang van 1 november 1995 voor

bijlage V;

d. die zijn vastgesteld in bijlage XV zijn echter van toepassing met ingang van

1 januari 1995;

e. die zijn vastgesteld in bijlage XVI, onderdeel l, punt 2, zijn echter van

toepassing met ingang van 1 januari 1996.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks

toepasselijk in elke Lid-Staat."

Verordening (EG) nr. 1035/96 van de Commissie van 8 mei 1996 tot wijziging van bijlage

I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en

statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief houdt onder meer het

volgende in:

" DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Overwegende dat de gecombineerde nomenclatuur gewijzigd dient te worden

vanwege:

- gewijzigde eisen op het gebied van de statistieken en het handelsbeleid, met

name ingevolge Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994

betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de

onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale

handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994)

voortvloeiende overeenkomsten, Verordening (EG) nr. 3093/95 van de Raad

van 22 december 1995 houdende vaststelling van de uit de onderhandelingen in

het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT voortvloeiende rechten die de

Gemeenschap dient toe te passen als gevolg van de toetreding van Oostenrijk,

Finland en Zweden tot de Europese Unie en van andere bepalingen die door de

Raad of door de Commissie zijn vastgesteld;

(.)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 344/96 van de Raad

van 26 februari 1996 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 met

betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk

douanetarief, wordt bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87

overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1996.

(.)

invoerrecht

GN-code Omschrijving autonoom conventioneel

(%) (%)

1 2 3 4

1509 Olijfolie en fracties

daarvan, ook indien

geraffineerd, doch niet

chemisch gewijzigd:

1509 10 - verkregen bij de

eerste persing:

1509 10 10 - - lampolie........153,2 Ecu/ 143 Ecu/

100 kg/net 100 kg/net

1509 10 90 - - andere.........155,6 Ecu/ 145,2 Ecu/

100 kg/net 100 kg/net"

Verordening (EG) nr. 2146/95 van de Commissie van 8 september 1995 betreffende de

voorlopige aanpassing van de speciale regelingen voor invoer van olijfolie van oorsprong

uit Algerije, Libanon, Marokko, Tunesi‰ en Turkije met het oog op de uitvoering van de

landbouwovereenkomst in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de

Uruguay-Ronde en houdende afwijkingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1514/76,

(EEG) nr. 1620/77, (EEG) nr.1521/76, (EEG) nr. 1508/76 en (EEG) nr. 1580/77 van de

Raad, houdt onder meer het volgende in:

" DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

(.)

Overwegende dat de Gemeenschap zich er in de landbouwovereenkomst in het

kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde toe

heeft verbonden de variabele landbouwheffingen te tariferen en ze per 1 juli

1995 door vaste douanerechten te vervangen; dat de speciale regelingen door

deze vervanging onwerkbaar dreigen te worden en dat bijgevolg, in afwachting

van nieuwe regelingen, voorlopig moet worden afgeweken van de

Verordeningen (EEG) nr. 1514/76, (EEG) nr. 1620/77, (EEG) nr. 1521/76,

(EEG) nr. 1508/76 en (EEG) nr. 1180/77;

Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1477/95 van de Commissie van

28 juni 1995 tot vaststelling van een aantal overgangsmaatregelen voor de

tenuitvoerlegging van de landbouwovereenkomst in het kader van de Uruguay-

Ronde in de sector olijfolie, de rechten zijn vastgesteld die bij invoer van

olijfolie in de periode van 1 juli tot en met 31 oktober 1995 moeten worden

toegepast in de plaats van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief;

Overwegende dat bijgevolg moet worden bepaald dat de forfaitaire verlagingen

voor de verschillende soorten olijfolie gedurende een overgangsperiode gelden

voor de van toepassing zijnde douanerechten van het gemeenschappelijk

douanetarief; dat deze verlagingen respectievelijk 4,661 en 8,754 ecu per

100 kg van de bedoelde olie bedragen; dat bijgevolg voor Algerije, Marokko en

Tunesi‰ die bedragen eveneens moeten gelden, en voor Turkije 80 % ervan;

Overwegende dat wegens de vervanging van de heffingen door vaste rechten en

de afwijkingen van de genoemde verordeningen van de Raad ook wijzigingen

moeten worden aangebracht in de Verordeningen (EEG) nr. 1587/76, (EEG)

nr. 1880/77, (EEG) nr. 1588/76, (EEG) nr. 1586/76 en (EEG) nr. 1401/77 van

de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer van olijfolie van

oorsprong uit respectievelijk Algerije, Libanon, Marokko, Tunesi‰ en Turkije;

dat het dienstig is duidelijkheidshalve deze verordeningen in te trekken en

nieuwe uitvoeringsbepalingen vast te stellen, maar daarbij de essentie van de

vroegere bepalingen te behouden;

(.)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 1,3, 4 en 5 van de Verordeningen (EEG) nr.

1514/76, (EEG) nr. 1620/77, (EEG) nr. 1521/76 en (EEG) nr. 1508/76, en van

de artikelen 9 en 10 van Verordening (EEG) nr. 1180/77 worden in deze

verordening de voorschriften vastgesteld voor de speciale regelingen voor de

invoer van olijfolie van oorsprong uit Algerije, Libanon, Marokko, Tunesi‰ en

Turkije voor de periode van 1 juli 1995 tot en met 30 juni 1996.

Artikel 2

1. Het toe te passen recht bij invoer in de Gemeenschap van olijfolie van de

GN-codes 1509 10 en 1510 00 10 die geen raffinageproces heeft ondergaan,

volledig in Algerije, Libanon, Marokko, Tunesi‰ of Turkije is verkregen en

rechtstreeks van die landen naar de Gemeenschap is vervoerd, wordt

verminderd met 0,7245 ecu per 100 kilogram.

(.)

3. Als Algerije, Marokko en Tunesi‰ een bijzondere uitvoerheffing toepassen

op olijfolie van de in lid 1 bedoelde GN-codes die volledig in Algerije,

Marokko of Tunesi‰ is verkregen en rechtstreeks van die landen naar de

Gemeenschap wordt vervoerd, wordt het toe te passen recht bovendien

verminderd met een bedrag dat gelijk is aan dat van de bijzondere

uitvoerheffing, maar maximaal 14,60 ecu per 100 kilogram."

Verordening (EG) nr. 1477/95 van de Commissie van 28 juni 1995 tot vaststelling van een

aantal overgangsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van de landbouwovereenkomst in

het kader van de Uruguay-Ronde, in de sector olijfolie, houdt onder meer het volgende in:

" Overwegende dat, mede gezien de huidige marktsituatie, die wordt gekenmerkt

door hoge prijzen voor olijfolie uit de Gemeenschap, moet worden

geconstateerd dat door het aanzienlijke verschil tussen het op grond van de

overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de

Uruguay-Ronde (hierna "de overeenkomsten" genoemd) toe te passen recht en

de momenteel toegepaste heffing de markt zou worden verstoord als vanaf 1

juli 1995 het recht onmiddellijk volledig zou worden toegepast; dat bijgevolg

moet worden bepaald dat tot aan het einde van dit verkoopseizoen een verlaagd

recht zal worden toegepast;

(.)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 bis van Verordening nr. 136/66/EEG

worden bij invoer van de in de bijlage genoemde produkten in de periode van

1 juli tot en met 31 oktober 1995 de in de bijlage vastgestelde rechten

toegepast.

(.)

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar

bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1995.

(.)

BIJLAGE

Olijfolie

GN-code ecu/100 kg

1509 10 10 75

1509 10 90 76

1509 90 00 87

1510 00 10 82

1510 00 90 128."

Verordening (EG) nr.2572/95 van de Commissie van 31 oktober 1995 houdende wijziging

van Verordening (EG) nr. 1477/95 houdt onder meer het volgende in:

" Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1477/95 wordt vervangen door:

"Artikel 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 bis van Verordening nr. 136/66/EEG

worden bij de invoer van de in de bijlage genoemde produkten in de periode

van 1 november 1995 tot en met 30 juni 1996 de in de bijlage vastgestelde

rechten toegepast".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar

bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 1995."

Verordening (EG) nr. 1217/96 van de Commissie van 28 juni 1996 houdende wijziging

van Verordening (EG) nr. 1477/95 houdt onder meer het volgende in:

" Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1477/95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt de datum "30 juni 1996" vervangen door "31 oktober

1996".

2. In artikel 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

"Zij is van toepassing van 1 juli 1995 tot en met 31 oktober 1996.""

De artikelen 30c en 30d, lid 1,van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de

AWR) luidden ten tijde van belang als volgt:

" Art. 30c

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt onder rechter verstaan

de Tariefcommissie indien de uitspraak, bedoeld in artikel 26, betrekking heeft

op een uitnodiging tot betaling met betrekking tot douanerechten, dan wel op

een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin

van de Douanewet, andere dan die van hoofdstuk 5 van die wet.

Art. 30d

- 1. Tegen een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen,

compenserende heffingen of landbouwheffingen, onderscheidenlijk een in

artikel 886, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair

douanewetboek bedoelde beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding ter

zake van deze heffingen, staat, in afwijking van hetgeen omtrent bezwaar en

beroep in de andere artikelen van dit hoofdstuk is bepaald, beroep open op het

College van Beroep voor het bedrijfsleven.

-2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan degene die een

douaneaangifte heeft gedaan en in verband met de toepassing van de wettelijke

voorschriften inzake antidumpingheffingen, compenserende heffingen of

landbouwheffingen bezwaar heeft tegen de door de inspecteur voor die

goederen toegepaste indeling in het douanetarief, bedoeld in artikel 20, derde

lid, van het Communautair douanewetboek, een bezwaarschrift indienen op de

voet van artikel 23."

De Douanewet bevat onder meer de volgende bepalingen:

" Artikel 1

(.)

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

rechten bij invoer :

a. douanerechten in de zin van het vierde lid en heffingen van gelijke werking

die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;

b. landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in

het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de

specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten

verkregen goederen van toepassing zijn.

3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

rechten bij uitvoer :

a. douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van

goederen van toepassing zijn;

b. landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in

het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de

specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten

verkregen goederen van toepassing zijn;

4. Onder de naam ' douanerechten ' wordt een belasting geheven

overeenkomstig hetgeen dienaangaande, mede onder de benaming invoerrecht,

is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun

onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte

volkenrechtelijke organisaties.

(.)

Artikel 2

(.)

2. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten

bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt in aanvulling op

de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek verstaan onder :

(.)

c. landbouwheffingen: zowel landbouwheffingen als andere belastingen bij

invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk

landbouwbeleid of in dat van specifieke regelingen die op bepaalde door

verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn ;

(.)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting zijn in deze zaak de volgende

feiten en omstandigheden vast komen te staan.

- Op 4 november en 21 november 1996 heeft appellante onder de nummers

00006099900-96-14914 en 00006099900-96-15131 twee aangiften van invoer

gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van respectievelijk 13603 en 11850 liter

olijfolie met Marokko als land van oorsprong.

- De Belastingdienst/Douanepost Utrecht heeft de aangiften aanvaard en de hiermee

gemoeide aan rechten bij invoer/landbouwheffing handmatig berekend. Deze

bedroegen respectievelijk f 18.583,10 en f 14.829,10. Het laatste bedrag staat op het

desbetreffende aangifteformulier vermeld. De berekening is geschied

overeenkomsting de wijze als bepaald in Verordening (EG) nr. 1477/95.`

- Op 20 juni 1997 zond de inspecteur Belastingdienst/Douanepost Utrecht aan

appellante een UTB. Deze bevat onder meer de volgende passages:

" De Centrale Douane Administratie heeft op 15-5-1997 geconstateerd dat voor

de volgende aangiften ten invoer welke hierna worden vermeld een te lage

Landbouwheffing is uitgetrokken. De oorzaak hiervan is dat door Brussel de

Heffing met terugwerkende kracht is verhoogd, waardoor er in eerste instantie

een te lage Landbouwheffing is berekend. Het gevolg hiervan is dat er ook een

correctie is op de verschuldigde Omzetbelasting.

Het betreft: IM 4 6099900 96 00014914 zie bijlage,

IM 4 6099900 96 00015131 zie bijlage.

(.)

De berekening van de verschuldigde rechten bij invoer luidt als volgt: zie

bijlagen.

IM 4 6099900 97 00014914 Landbouwheffing fl. 20314,90

Omzetbelasting fl. 1218,80

IM 4 6099900 97 00015131 Landbouwheffing fl. 16210,90

Omzetbelasting fl. 972,60

TOTAAL fl. 38717,20"

- Op 22 juli 1997 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze UTB.

- Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Hij heeft hierbij onder meer het volgende overwogen:

" Door de omzetting van de landbouwheffingen per 1 juli 1995 in vaste

douanerechten dreigden de regelingen in het kader van de Uruguay ronden

onwerkbaar te worden. In de Verordening (EG) nr. 2146/95 van 8 september

1995 zijn voorlopige aanpassingen van de speciale regelingen voor de invoer

van olijfolie uit o.a. Marokko vastgesteld. Deze verordening is van toepassing

van 1 juli 1995 tot en met 30 juni 1996. Door deze regeling is het mogelijk

douanerechten te verlagen. In de Verordening (EG) nr. 1193/96 van 26 juni

1996 is bepaald dat de periode waarin de overgangsmaatregelen kunnen

worden genomen in de zin van bovengenoemde verordening is verlengd tot

30 juni 1997.

In de Verordening (EG) nr. 3290/94 van 22 december 1994 zijn aanpassingen

en overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van

de overeenkomsten van de Uruguay ronden opgenomen. Deze houden een

verlaging in van de rechten in een aantal gevallen. In de Verordening (EG) nr.

1477/95 van 28 juni 1995 is bepaald dat voor een periode van 1 juli 1995 tot en

met 30 juni 1996 een verlaagd recht wordt toegepast voor olijfolie in plaats van

de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief. Omdat de marktsituatie op

grond waarvan de verlaging is vastgesteld niet is veranderd, is in Verordening

(EG) nr. 1217/96 van (.) 28 juni 1996 de verlaging verlengd. Deze verlaging

is voor de invoer uit Marokko verlengd tot 31 oktober 1996.

Daarna is door de EG-Commissie besloten de verlaging niet meer te verlengen.

Dit besluit om niets te doen (geen nieuwe verordening met een verlenging van

de verlaging) heeft inderdaad niet geleid tot een beslissing in de vorm van een

verordening. Het "normale" tarief vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1035/96

van 8 mei 1996 was gewoon weer van toepassing.

De douaneadministraties in de lidstaten, en ook het Productschap voor

Minerale Vetten en Oli‰n, gingen ervan uit dat de laatste verordening tot

verlaging van de rechten, die geldig was tot 31 oktober 1996, verlengd zou

worden. De Commissie in Brussel heeft echter geen besluit tot verlenging van

de verlaging genomen. De Commissie gaf als reden aan dat de verlaging niet

gehandhaafd kon blijven in verband met de marktontwikkelingen.

Op 11 december 1996 heeft het Productschap MVO, in de circulatie met

volgnummer 1445/96, de per 1 november 1996 geldende tarieven gepubliceerd

en aan de aangesloten bedrijven verzonden. De importeur, volgens de aangiften

Bourmana te Utrecht, had dus vanaf 11 december 1996 van de geldende

rechten bij invoer op de hoogte moeten en kunnen zijn.

Door deze omstandigheden is vanaf 1 november 1996 in het tariefsysteem van

de douane een onjuist tarief gehanteerd. De douaneadministratie, ook middels

de circulaire van het Productschap MVO in kennis gesteld, moest toen

uitzoeken welke aangiften landelijk tegen het onjuiste tarief waren

afgehandeld. De te volgens procedures bij deze landelijke actie heeft ertoe

geleid, dat u pas op 20 juni 1997 een uitnodiging tot betaling heeft ontvangen.

Door middel van een uitnodiging tot betaling is de te weinig betaalde heffing

alsnog nagevorderd op basis van artikel 220 van het CDW. De boeking

achteraf van het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten blijft achterwege

als, het niet boeken het gevolg was van een fout (vergissing) van de

douaneautoriteiten zelf, die niet redelijkerwijs door belastingschuldige kon

worden ontdekt.

Van een douane-expediteur wordt verwacht dat hij op de hoogte is van de van

toepassing zijnde wettelijke tarieven bij invoer, zodat hij weet of kon weten dat

de verlaagde heffing na 31 oktober 1996 niet rechtsgeldig was. De wettelijke

bepalingen terzake zijn gepubliceerd in de daarvoor bestemde bladen. De

douane-expediteur heeft een onderzoeksplicht in deze.

In dit geval heeft niemand voorzien dat het Europese marktbeleid voor olijfolie

zou worden bijgesteld. Ik ben het met u eens dat dit een commercieel beleid

niet makkelijk maakt. De douane is echter slechts een uitvoerende instantie in

deze."

In zijn schrijven van 5 januari 2000 heeft verweerder medegedeeld dat aan de

betalingsverplichting van appellante een conventioneel recht van invoer ten grondslag ligt

als ingesteld in Verordening (EG) nr. 1035/96 tot wijziging van bijlage I van Verordening

(EEG) nr. 2658/87. Hierop is een verminderingsbedrag toegepast als vastgesteld in

Verordening (EG) nr. 2146/95. Deze verordening verandert het karakter van op grondslag

van een conventioneel invoerrecht geboekte bedragen niet. Voor deze rechten van invoer is

de Tariefcommissie bevoegd.

4. Het standpunt van appellante

Ter ondersteuning van haar beroep heeft appellante - voorzover thans van belang - het

volgende aangevoerd.

Op 20 juni 1997 heeft de inspecteur Belastingdienst/ Douanepost Utrecht aan appellante

een UTB doen toekomen voor f 36.525, 80 aan landbouwheffingen. Voor

landbouwheffingen is het College de bevoegde rechter. Het College is derhalve bevoegd te

oordelen over de rechtsgeldigheid van de litigieuze UTB. Nu ter zake van de invoer van

olijfolie uit Marokko geen landbouwheffing is verschuldigd, moet de UTB worden

vernietigd. Het is in het bijzonder in strijd met artikel 104 van de Grondwet om gedurende

een bezwaar- of beroepsprocedure de grondslag van een betalingsverplichting te wijzigen.

Het is aan de inspecteur om na vernietiging te beoordelen of het wettelijk nog mogelijk is

een nieuwe UTB te zenden.

5. De beoordeling van het geschil

Bij verordening (EG) nr. 3290/94 zijn aanpassingen en overgangsmaatregelen in de

landbouwsector vastgesteld om uitvoering te geven aan de overeenkomsten die zijn

gesloten in het kader van de Uruquay-ronde. De aanpassingen zijn opgenomen in de

bijlagen van deze verordening. De overeenkomst inzake de landbouw is in werking

getreden op 1 januari 1995. Behoudens een aantal hier niet ter zake doende uitzondering is

deze verordening van toepassing vanaf 1 juli 1995.

Ingevolge deze verordening worden - voorzover hier van belang - landbouwheffingen

omgerekend in douanerechten (tarificatie).

Vaststaat dat in het onderhavige geval zodanige omgerekende rechten zijn geheven, en dat

derhalve de op de UTB van 23 april 1997 gebezigde terminologie "landbouwheffing" toen

had moeten luiden: "douanerechten". De term "landbouwheffing" komt immers sinds

1 januari 1997 in het CDW niet meer voor.

Deze omstandigheid brengt met zich mee dat, gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen

het College en de Tariefcommissie in de artikelen 30c en 30d van de AWR, wat betreft

vanaf 1 januari 1997 geheven douanerechten de Tariefcommissie exclusief bevoegd is ook

indien deze - per abuis - onder de benaming "landbouwheffing" aan belanghebbenden

bekend zijn gemaakt.

Het beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht

(hierna: Awb) worden doorgezonden aan de Tariefcommissie.

Het College zal de beslissing omtrent de proceskosten reserveren tot de einduitspraak van

de Tariefcommissie.

Een redelijke toepassing van artikel 8:74, lid 2, van de Awb brengt met zich dat aan

appellante het door haar gestorte griffiegeld door de griffier van het College wordt vergoed.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;

- stelt de door appellante in verband met de behandeling van het beroep bij het College gemaakte proceskosten vast op fl. 2840,--

- draagt de griffier op het door appellante voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ad fl. 420,-- aan appellante te vergoeden;

- draagt de griffier op het dossier van deze zaak door te zenden aan de Tariefcommissie.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr H.G. Lubberdink en mr F.H.M. Possen in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2001.

w.g. D. Roemers w.g. A. Bruining