-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB98/100 20 februari 2001
5040
Uitspraak in de zaak van:
Aero Ground Services B.V., te Schiphol-Zuid, appellante,
gemachtigde: mr drs J.Th. Krebbers,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J. Boomsma.
1. De procedure
Op 28 januari 1998 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een door de inspecteur Belastingdienst/Douane district
Hoofddorp genomen besluit van 14 januari 1998.
Bij dit besluit is beslist op het bezwaar van appellante tegen een aan haar op grond van
artikelen 203, 204 en 220, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van het
communautair douanewetboek (hierna: het CDW) gerichte uitnodiging tot betaling
(hierna: UTB) van 23 april 1997.
Appellante heeft haar beroep nader aangevuld bij schrijven van 22 april 1998.
Verweerder heeft op 9 juli 1998 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft gerepliceerd bij schrijven van 14 oktober 1998.
Verweerder heeft bij schrijven van 13 januari 2000 zijn standpunt nader uiteengezet.
Op 11 april 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaats gevonden, waar partijen bij monde
van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11, van het CDW luidden tot 1 januari 1997 als volgt:
" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:
10. rechten bij invoer:
- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van
goederen van toepassing zijn;
- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn
vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in
het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking
van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;
11. rechten bij uitvoer:
- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van
goederen van toepassing zijn;
- de landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn
vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in
het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking
van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;"
Artikel 20, derde lid, van het CDW, aanhef en onder c, luidde tot 1 januari 1997 als volgt:
" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:
(.)
c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de
gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met
betrekking tot:
- de douanerechten, en
- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in
het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de
specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van
landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;"
Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11, van het CDW luiden sinds 1 januari 1997 als volgt:
" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:
10. rechten bij invoer:
- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van
goederen van toepassing zijn;
- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke
regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen
goederen van toepassing zijn;
11. rechten bij uitvoer:
- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van
goederen van toepassing zijn;
- de andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke
regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen
goederen van toepassing zijn;"
Artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, van het CDW luidt sinds 1 januari 1997 als volgt:
" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:
(.)
c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de
gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met
betrekking tot :
- de douanerechten, en
- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid of van de specifieke regelingen die op
bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van
toepassing zijn;"
Verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen
en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de
overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-
Ronde, zoals gewijzigd bij de Verordeningen (EG) van 26 juni 1996, nr. 1193/96, van 25
juni 1996, nr. 1161/97, en van 24 juni 1998, nr. 1340/98, houdt onder meer het volgende
in:
" DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
(.)
Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de multilaterale
handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde na onderhandeling
overeenstemming heeft bereikt over een aantal overeenkomsten (hierna
"GATT-overeenkomsten" te noemen); dat enkele van deze overeenkomsten,
met name de Overeenkomst inzake de landbouw (hierna "de Overeenkomst" te
noemen), betrekking hebben op de landbouwsector; dat, aangezien de
concessies inzake interne steunverlening kunnen worden nageleefd door de
prijzen en de steunbedragen op een passend niveau vast te stellen,
dienaangaande geen specifieke bepalingen behoeven te worden vastgesteld; dat
de Overeenkomst, gespreid over een periode van zes jaar, voorziet in
vergroting van de toegang van landbouwprodukten uit derde landen tot de
markt van de Gemeenschap enerzijds en geleidelijke verlaging van de steun
van de Gemeenschap voor de uitvoer van landbouwprodukten anderzijds; dat
de landbouwwetgeving inzake het handelsverkeer met derde landen bijgevolg
aangepast moet worden;
Overwegende dat de Overeenkomst met de verplichting om alle maatregelen
die de invoer van landbouwprodukten beperken in douanerechten om te
rekenen (tarificatie) en met het verbod om in de toekomst dergelijke
maatregelen toe te passen, meebrengt dat de variabele heffingen bij invoer en
de andere maatregelen en belastingen bij invoer die momenteel gelden in het
kader van de gemeenschappelijke marktordeningen, moeten worden afgeschaft;
dat de douanerechten volgens de Overeenkomst van toepassing zijn voor
landbouwprodukten, zullen worden vastgesteld in het gemeenschappelijk
douanetarief; dat echter voor bepaalde sectoren, zoals granen, rijst, wijn en
groenten en fruit, met het oog op de invoering van aanvullende of andere
regelingen dan stabiele douanerechten afwijkingsbepalingen in de
basisverordeningen moeten worden opgenomen; dat voorts op grond van de
Overeenkomst de maatregelen ter bescherming van de markt van de
Gemeenschap tegen de invoer van rozijnen en krenten en verwerkte kersen
voor vijf jaar gehandhaafd mogen worden; dat het voorts, om problemen op het
vlak van de voorziening van de markt van de Gemeenschap te voorkomen,
dienstig is toe te staan dat voor bepaalde produkten van de sector suiker de
toepassing van de douanerechten wordt geschorst;
Overwegende dat, met het oog op het behoud van een minimum aan
bescherming tegen de nadelige marktconsequenties die het gevolg kunnen zijn
van bovengenoemde tarificatie, het in de Overeenkomst inzake
vrijwaringsmaatregelen is toegestaan om onder nauwkeurig bepaalde
voorwaarden en uitsluitend voor de produkten waarvoor de tarificatie geldt
aanvullende douanerechten toe te passen; dat derhalve in de betrokken
basisverordeningen een bepaling in bovengenoemde zin moet worden
opgenomen;
(.)
Overwegende dat als gevolg van de bij deze verordening vastgestelde
wijzigingen in de landbouwwetgeving talrijke verordeningen van de Raad die
afgeleid zijn van de basisverordeningen geen zin meer hebben: dat het, met het
oog op juridische duidelijkheid, dienstig is die verordeningen in te trekken; dat
tegelijk ook een aantal bepalingen moet worden ingetrokken die weliswaar niet
rechtstreeks verband houden met de GATT-overeenkomsten, maar die ook
achterhaald zijn; dat hetzelfde geldt voor een aantal verordeningen van de Raad
(zogenaamde verordeningen van de "tweede generatie"), waarvan het
merendeel in de betrokken basisverordeningen kan worden opgenomen;
(.)
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bij deze verordening worden de aanpassingen en overgangsmaatregelen
vastgesteld voor de tenuitvoerlegging in de landbouwsector van de
overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de multilaterale
handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde.
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde aanpassingen zijn opgenomen in de bijlagen.
Artikel 3
1. Als in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid maatregelen
nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de huidige regeling naar de
regeling die het resultaat is van de aanpassingen aan de eisen die voortvloeien
uit de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, worden deze
overgangsmaatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van
Verordening nr. 136/66/EEG of, naar gelang van het geval, de daarmee
corresponderende artikelen van de andere verordeningen houdende een
gemeenschappelijke marktordening voor landbouwprodukten of van
Verordening (EG) nr. 3448/93.
Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt, met inachtneming van de
verplichtingen op grond van de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, rekening
gehouden met de specifieke omstandigheden in de verschillende sectoren van
de landbouw.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld tot en met
30 juni 1999 en uiterlijk tot die datum worden toegepast. De Raad kan de
betrokken periode op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen verlengen.
(.)
Artikel 6
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995.
2. Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1995.
De bepalingen:
a. van de artikelen 3 en 4, lid 2, zijn echter van toepassing met ingang van
1 januari 1995;
b. die in de bijlagen zijn vastgesteld met betrekking tot de invoerrechten en de
aanvullende invoerrechten voor de in de bijlagen XIII en XVI bedoelde
produkten waarvoor een invoerprijs wordt toegepast, zijn echter in 1995 van
toepassing vanaf het begin van het verkoopseizoen van de betrokken produkten
in 1995;
(.)
d. die zijn vastgesteld in bijlage XV zijn echter van toepassing met ingang van
1 januari 1995;
e. die zijn vastgesteld in bijlage XVI, onderdeel 1, punt 2, zijn echter van
toepassing met ingang van 1 januari 1996.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks
toepasselijk in elke Lid-Staat."
Verordening (EG) nr. 1035/96 van de Commissie van 8 mei 1996 tot wijziging van bijlage
I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en
statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief houdt onder meer het
volgende in:
" DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
(.)
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 een
goederennomenclatuur is vastgesteld, hierna "gecombineerde nomenclatuur"
genoemd, zowel ten behoeve van het gemeenschappelijk douanetarief als ten
behoeve van de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap;
Overwegende dat de gecombineerde nomenclatuur gewijzigd dient te worden
vanwege:
- gewijzigde eisen op het gebied van de statistieken en het handelsbeleid, met
name ingevolge Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994
betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft
de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de
multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde
(1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, Verordening (EG) nr. 3093/95
van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de uit de
onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT
voortvloeiende rechten die de Gemeenschap dient toe te passen als gevolg
van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie
en van andere bepalingen die door de Raad of door de Commissie zijn
vastgesteld;
(.)
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 344/96 van de Raad
van 26 februari 1996 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 met
betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk
douanetarief, wordt bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87
overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening gewijzigd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1996.
(.)
Invoerrecht
GN-code Omschrijving autonoom conventioneel Bijzondere
(%) (%) maatstaf
1 2 3 4 5
0201 Vlees van -
runderen vers
of gekoeld:
(.)
0201 30 00 - zonder been 20 + 474,0 17,6 + 417,1 -
Ecu/ Ecu/
100 kg/net 100 kg/net
(û)
0202 Vlees van
runderen,
bevroren:
(.)
0206 10 95 longhaasjes en 20 + 474 17,6 + 417,1 -
omlopen... Ecu/ Ecu/
100 kg/net 100 kg/net
(ý)"
De artikelen 30c en 30d van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de Awb)
luidden ten tijde van belang als volgt:
" Art. 30c
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt onder rechter verstaan
de Tariefcommissie indien de uitspraak, bedoeld in artikel 26, betrekking heeft
op een uitnodiging tot betaling met betrekking tot douanerechten, dan wel op
een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin
van de Douanewet, andere dan die van hoofdstuk 5 van die wet.
Art. 30d
- 1. Tegen een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen,
compenserende heffingen of landbouwheffingen, onderscheidenlijk een in
artikel 886, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair
douanewetboek bedoelde beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding ter
zake van deze heffingen, staat, in afwijking van hetgeen omtrent bezwaar en
beroep in de andere artikelen van dit hoofdstuk is bepaald, beroep open op het
College van Beroep voor het bedrijfsleven.
- 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan degene die een
douaneaangifte heeft gedaan en in verband met de toepassing van de wettelijke
voorschriften inzake anti-dumpingheffingen, compenserende heffingen of
landbouwheffingen bezwaar heeft tegen de door de inspecteur voor die
goederen toegepaste indeling in het douanetarief, bedoeld in artikel 20, derde
lid, van het Communautair douanewetboek, een bezwaarschrift indienen op de
voet van artikel 23.
De Douanewet bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 1
(.)
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
rechten bij invoer:
a. douanerechten in de zin van het vierde lid en heffingen van gelijke werking
die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;
b. landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in
het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de
specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten
verkregen goederen van toepassing zijn.
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
rechten bij uitvoer:
a. douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van
goederen van toepassing zijn;
b. landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in
het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de
specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten
verkregen goederen van toepassing zijn;
4. Onder de naam 'douanerechten' wordt een belasting geheven overeenkomstig
hetgeen dienaangaande, mede onder de benaming invoerrecht, is bepaald bij of
krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen
verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke
organisaties.
(.)
Artikel 2
(.)
2. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten
bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt in aanvulling op
de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek verstaan onder:
(.)
c. landbouwheffingen: zowel landbouwheffingen als andere belastingen bij
invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid of in dat van specifieke regelingen die op bepaalde door
verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;
(.)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting zijn - voorzover van belang -
in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
- Op 9 december 1996 is een container met vleesproducten onder airway bill 1142356-
5043 vanuit de Verenigde Staten vervoerd naar Schiphol. De vleesproducten waren
afkomstig van General Meat Corporation te Chicago. De container was bestemd voor
Joegoslavi‰. De zending bestond uit 22 colli met een gewicht van 20.769 kg.
- Voormelde goederen zijn op 9 december 1996 geplaatst onder het stelsel van douane-
entrepot en in de desbetreffende administratie van appellante opgenomen onder nr.
69226. Als luchtvervoerder was opgetreden El Al; als agent in Nederland Blue Water
Shipping (hierna: BWS).
- Vooruitlopend op zending van de goederen naar Joegoslavi‰ heeft BWS een
document T1 opgemaakt.
- Op 10 december 1996 is de container gevisiteerd door de douane. Bij deze visitatie is
gebleken dat de inhoud van de container niet bestond uit slachtafvallen maar uit
ossenhazen en longhazen, hetgeen leidde tot niet-doorlating van de container.
- Appellante beschikte in haar douane-entrepot niet over voldoende koelruimte.
- BWS heeft vervolgens in overleg met de douane gekozen voor opslag van het vlees
in een zich op het terrein van appellante bevindende koeltrailer.
- Deze koeltrailer is afgekoppeld geplaatst op het terrein van appellante.
- Op 12 december 1996 was de trailer verdwenen.
- Op 1 april 1997 is appellante door de douane in kennis gesteld van een minder-
bevinding in haar entrepot.
- Op 23 april 1997 heeft de inspecteur op grond van de artikelen 203, 214 en 220 van
het CDW een UTB naar appellante doen uitgaan, waarop onder meer een bedrag van
f 209.029,40 voor "landbouwheffing" was vermeld.
- Appellante heeft bij schrijven van 15 mei 1997 bezwaar gemaakt tegen voormelde
UTB.
- Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
In zijn schrijven van 13 januari 2000 heeft verweerder medegedeeld dat onder de codes 77
en 78 douanerechten zijn nagevorderd, die zijn ingesteld op basis van WTO-tarief-
contingenten en niet op basis van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deze rechten
zijn abusievelijk als "landbouwheffing" omschreven. De juiste omschrijving, aldus
verweerder, had behoren te zijn "douanerechten". Voor douanerechten is de
Tariefcommissie bevoegd.
4. Het standpunt van appellante
Voorzover thans van belang heeft appellante het volgende aangevoerd
Aangaande de bevoegdheid tot de beoordeling van het geschil refereert appellante zich aan
het oordeel van het College.
Volgens de UTB van 23 april 1997 is aan douanerechten nihil geheven. Wel zijn geheven
landbouwheffingen. Aan de UTB ontbreekt een rechtsbasis nu de landbouwheffingen ten
tijde van het opleggen van de UTB niet meer aanwezig waren. De UTB dient derhalve te
vervallen. De wettelijke systematiek erkent geen conversie van zonder rechtsgrond
geheven heffingen in heffingen die wel een rechtsbasis hebben.
5. De beoordeling van het geschil
Bij verordening (EG) nr. 3290/94 zijn aanpassingen en overgangsmaatregelen in de
landbouwsector vastgesteld om uitvoering te geven aan de overeenkomsten die zijn
gesloten in het kader van de Uruguay-ronde. De aanpassingen zijn opgenomen in de
bijlagen van deze verordening. De overeenkomst inzake de landbouw is in werking
getreden op 1 januari 1995. Behoudens een aantal hier niet ter zake doende uitzonderingen
is deze verordening van toepassing vanaf 1 juli 1995.
Ingevolge deze verordening worden - voorzover hier van belang - landbouwheffingen
omgerekend in douanerechten (tarificatie).
Vaststaat dat in het onderhavige geval zodanige omgerekende rechten zijn geheven, en dat
derhalve de op de UTB van 23 april 1997 gebezigde terminologie "landbouwheffing" toen
had moeten luiden: "douanerechten". De term "landbouwheffing" komt immers sinds
1 januari 1997 in het CDW niet meer voor.
Deze omstandigheid brengt met zich mee dat, gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen
het College en de Tariefcommissie in de artikelen 30c en 30d van de AWR, wat betreft
vanaf 1 januari 1997 geheven douanerechten de Tariefcommissie exclusief bevoegd is ook
indien deze - per abuis - onder de benaming "landbouwheffing" aan belanghebbende
bekend zijn gemaakt.
Het beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) worden doorgezonden aan de Tariefcommissie.
Het College zal de beslissing omtrent de proceskosten reserveren tot de einduitspraak van
de Tariefcommissie.
Een redelijke toepassing van artikel 8:74, lid 2, van de Awb brengt met zich dat aan
appellante het door haar gestorte griffiegeld door de griffier van het College wordt
vergoed.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;
- stelt de door appellante in verband met de behandeling van het beroep bij het College gemaakte proceskosten vast op fl. 2130,--;
- draagt de griffier op het door appellante voor de behandeling van het beroep betaalde griffiegeld ad fl. 420,-- aan appellante te vergoeden;
- draagt de griffier op het dossier van deze zaak door te zenden aan de Tariefcommissie.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr H.G. Lubberdink en mr F.H.M. Possen, in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2001.
w.g. D. Roemers w.g. A. Bruining