ECLI:NL:CBB:2001:AB0309
public
2015-11-12T10:51:59
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0309
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-02-22
AWB 99/970
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0309
public
2013-04-04T16:22:04
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0309 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-02-2001 / AWB 99/970

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 99/970 22 februari 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B

gemachtigde: mr D. Kik, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's- Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr L.P. de Wit, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 25 november 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen,

waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 oktober 1999.

Bij dit besluit heeft verweerder appellants bezwaar tegen een besluit op grond van de

Regeling EG- steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling) ongegrond

verklaard.

Verweerder heeft op 21 februari 2000 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2001, waarbij partijen hun

standpunt nader hebben toegelicht, appellant in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde

en C, werkzaam bij de DLV, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De toepasselijk regelgeving.

Artikel 6 van de Regeling bepaalt dat de producent, om voor een subsidie in aanmerking te

komen, een aanvraag oppervlakten dient in te dienen bij verweerders dienst Laser.

Als periode voor het indienen van een aanvraag oppervlakten 1999 is bij de Regeling

vaststelling indieningsperiode ( besluit van 26 maart 1999) , zoals gewijzigd bij besluit van

7 mei 1999, de periode vastgesteld die loopt van 1 april 1999 tot en met 14 mei 1999.

Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van Verordening (EEG) 3887/92 leidt het te

laat indienen van een aanvraag , behoudens overmacht, tot een verlaging van de

steunbedragen, waarop de aanvraag betrekking heeft en waarop het bedrijfshoofd recht zou

hebben indien hij de aanvraag tijdig zou hebben ingediend, met 1% per werkdag. De

aanvraag is, behoudens overmacht, niet- ontvankelijk, indien de uiterste datum van

indiening - ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van Verordening (EEG)

3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) 1648/95 en artikel 8 van de Regeling-

meer dan 25 kalenderdagen is overschreden.

Ingevolge het bepaalde bij artikel 11, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is een

beroep op overmacht slechts ontvankelijk, indien de producent binnen 10 werkdagen, te

rekenen vanaf de dag waarop hij kennis heeft gekregen van de omstandigheden die

mogelijk op overmacht duiden Laser daarvan in kennis heeft gesteld. Met name de

volgende omstandigheden kunnen duiden op overmacht;

- overlijden van de producent;

- langdurige arbeidsongeschiktheid van de producent;

- onteigening van van een belangrijk deel van het voor een compenserende betaling in

aanmerking gebrachte akkerland, voorzover deze onteigening op de dag van de indiening

niet voorzienbaar was;

- een ernstige natuurramp, die aanmerkelijke schade voor het voor een compenserende

betaling in aanmerking gebrachte akkerland of het daarop verbouwde gewas veroorzaakt.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 15 juli 1999 heeft appellant verweerder het originele formulier aanvraag

oppervlakten 1999 toegezonden, onder vermelding dat dit formulier op 15 april 1999

reeds werd ingevuld en dat dit vervolgens direct, tezamen met het het formulier voor

de landbouwtelling in dezelfde enveloppe, in copie is toegezonden aan Laser Zuid

West. Het formulier landbouwtelling is blijkens een ontvangstbevestiging op

21 april 1999 bij Laser ontvangen.

- Op 16 juli 1999 heeft verweerder het formulier aanvraag oppervlakten 1999

algemene regeling en voederareaal - blijkens een daarop geplaatste aantekening -

ontvangen.

- Bij besluit van 19 juli 1999 deelt verweerder mee dat de aanvraag niet-ontvankelijk is

verklaard, wegens niet tijdige indiening.

- Bij brief van 22 juli 1999 maakt appellant bezwaar tegen dit besluit tot niet-

ontvankelijk verklaring.

- Na een op 21 september 1999 gehouden hoorzitting heeft verweerder vervolgens het

bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

Verweerder heeft, ook na intern onderzoek, niet kunnen vaststellen dat in de periode

1 april 1999 tot en met 8 juni 1999 een aanvraag oppervlakten 1999 van appellant is

ontvangen. Verweerder moet er daarom van uit gaan dat het formulier - zoals onder de

vaststaande feiten vermeld - pas op 16 juli 1999 werd ontvangen. Ingevolge het bepaalde

bij artikel 8 van de Regeling heeft verweerder de aanvraag, wegens niet tijdige indiening,

daarom niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding om op dit besluit

terug te komen.

Appellant is er niet in geslaagd aan te tonen dat de aanvraag gelijktijdig met het formulier

landbouwtelling in dezelfde enveloppe werd toegezonden. Appellant is zelf

verantwoordelijk voor een tijdige indiening van de aanvraag oppervlakten. Tenslotte is er

van overmacht geen sprake nu appellant op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er

sprake is geweest van omstandigheden die het hem onmogelijk maakten de aanvraag tijdig

in te dienen.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in het beroepschrift ter ondersteuning van het beroep onder meer het

volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Het beroep wordt ingesteld om de volgende reden:

bedoelde aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te laat zou zijn

ingediend. Echter, een kopie van het ingevulde aanvraagformulier is door mijn

cli‰nt tijdig verzonden en wel samen met de landbouwtellinggegevens en de

MINAS-aangifte in een envelop. Deze envelop is kennelijk op 21 april 1999

ontvangen door LASER, waarna de landbouwtellingen en de MINAS-aangifte

verder zijn verwerkt. Mijn cli‰nt vernam daarna niets meer omtrent de

aanvraag Steunverlening Akkerbouwgewassen. Wel heeft mijn cli‰nt op 15 juli

1999, na geconstateerd te hebben dat hij dit nog in zijn bezit had, het originele

aanvraagformulier nagezonden naar LASER.

Mijn cli‰nt heeft het formulier onder toezicht en met behulp van Mevrouw C,

werkzaam bij DLV, ingevuld, ondertekend en verzonden naar LASER. Behalve

de werkstaat van Mevrouw C kan mijn cli‰nt geen bewijsmiddelen overleggen.

Duidelijk moge zijn dat mijn cli‰nt als ondernemer niet lichtvaardig enige

inkomensbron aan zich voorbij zal laten gaan. Hij heeft zijns inziens de nodige

zorgvuldigheid betracht in zijn berichtgeving naar LASER. Ook in voorgaande

jaren heeft hij van een dergelijke, zorgvuldigheid blijk gegeven.

Ik verzoek u voormelde argumenten ten volle mee te wegen en mijn cli‰nt

ontvankelijk en gegrond te verklaren in zijn beroep en voormelde beslissing

van LASER te vernietigen met veroordeling van LASER in de kosten en uw

beslissing hierheen te leiden dat mijn cli‰nt alsnog wordt toegelaten tot

bovenvermelde EG-Regeling met toekenning van de hem ingevolge deze

regeling toekomende financi‰le steun."

Ter zitting is van de zijde van appellant opgemerkt dat, anders dan in het beroepschrift

vermeld, de MINAS-aangifte niet in dezelfde enveloppe is verzonden, daar deze naar een

andere instantie - Bureau Heffingen - is gestuurd.

Appellant heeft ter zitting nog betoogd dat de op 16 april toegezonden enveloppe niet

aangetekend is verzonden, maar dat ook aangetekende verzending appellant niet zou

hebben gebaat, nu verweerder ontkent dat het in deze enveloppe mede verzonden formulier

voor de aanvraag oppervlakten ooit is ontvangen. Appellant meent dat hij gedetailleerd en

met een getuige heeft aangetoond dat hij in de bewuste enveloppe wel degelijk ook het

formulier aanvraag oppervlakten heeft verstuurd. Onder deze omstandigheden getuigt het

standpunt van verweerder dat niet is aangetoond dat het formulier wel in deze enveloppe

heeft gezeten niet van evenwichtige belangenafweging.

5. De beoordeling van het geschil

Het College is van oordeel dat verweerder, die ondanks interne naspeuringen niet heeft

kunnen vaststellen dat het formulier aanvraag oppervlakten ooit is ontvangen, op goede

gronden als uitgangspunt heeft genomen dat het de verantwoordelijkheid van appellant is

om conform de geldende voorschriften - en dus tijdig - zijn aanvraag in te dienen. Deze

verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat appellant zodanige voorzieningen dient te

treffen, dat hij kan aantonen dat het bewuste aanvraagformulier tijdig bij verweerder is

ingediend. Hierin is appellant in dit geval niet geslaagd. Hiertoe overweegt het College als

volgt.

De enkele mededeling van appellant dat hij in de enveloppe waarin het formulier

landbouwtelling is verzonden ook het formulier aanvraag oppervlakten heeft verzonden

rechtvaardigt niet de conclusie dat, nu het formulier landbouwtelling op 21 april 1999 is

ontvangen, ook de aanvraag oppervlakten op die datum bij verweerders dienst LASER

moet zijn ontvangen. De stelling van appellant dat DLV-medewerkster C er bij aanwezig

was toen hij beide formulieren in een enveloppe deed, doet hieraan niet af. Terzijde merkt

het College op dat het weinig aannemelijk is dat, als mevrouw C de verzending van twee

formulieren in dezelfde enveloppe bewust zou hebben vastgesteld, de abusievelijke

toezending van het kopie-aanvraagformulier niet zou zijn opgemerkt.

Het betoog dat appellant, ook als hij de bewuste enveloppe aangetekend verzonden zou

hebben, nimmer kan aantonen dat hij daarin twee formulieren heeft verzonden treft geen

doel. Door ieder formulier aangetekend in een aparte enveloppe te verzenden had appellant

zich kunnen behoeden voor de bewijsrechtelijk moeilijke positie waarin hij is komen te

verkeren.

Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij altijd een ontvangstbevestiging

verzendt voor het formulier aanvraag oppervlakten, rijst de vraag waarom appellant - die

wel een ontvangstbevestiging voor het formulier landbouwtelling, maar geen bericht

omtrent het formulier aanvraag oppervlakten ontving - niet nog binnen de termijn voor

indiening van zijn aanvraag navraag bij verweerder heeft gedaan.

Het betoog dat verweerder bij zorgvuldige belangenafweging niet kan volstaan met de

mededeling dat het formulier aanvraag oppervlakten niet tijdig is ontvangen, miskent het

uitgangspunt dat appellant voor een correcte, en dus tijdige, indiening van het formulier

verantwoordelijk is.

Het beroep op overmacht van appellant strandt op de vaste jurisprudentie van het Hof van

Justitie van de Europese Gemeenschappen inhoudende, dat daarvan slechts sprake is,

indien het niet tijdig indienen van de aanvraag het gevolg is van de volstrekte

onmogelijkheid om de geldende termijn na te leven, dan wel dat dit te wijten is aan

abnormale en onvoorzienbare omstandigheden , die vreemd zijn aan degene die zich

daarop beroept en waarvan de gevolgen, in weerwil van alle mogelijke voorzorgen, niet

konden worden vermeden. Hiervan is het College op geen enkele wijze gebleken.

Aangezien ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan

moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep

ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2001.

w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas