ECLI:NL:CBB:2001:AB0525
public
2015-11-12T00:51:17
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0525
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-03-06
AWB 00/361
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0525
public
2013-04-04T16:22:56
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0525 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 06-03-2001 / AWB 00/361

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/361 6 maart 2001

22000

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

tegen

de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad, verweerder,

gemachtigde: mr J.B.A. Hoijinck, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 3 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 maart 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van

7 december 1999 tot doorhaling van de aan appellante verleende inschrijving in het register

van tussenpersonen ex artikel 3 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf.

Op 18 augustus 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij schrijven van 6 september 2000 heeft appellante de gronden van het beroep nader

aangevuld.

Op 23 januari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is

appellante verschenen in de persoon van C en heeft verweerder zich doen

vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (hierna: de Wet) is onder meer het volgende

bepaald:

" Artikel 3

1. Het is verboden als tussenpersoon op te treden zonder te zijn ingeschreven in

het register van tussenpersonen dat door de Raad wordt gehouden.

2. (.)

Artikel 8

1. In het register wordt doorgehaald de inschrijving van de tussenpersoon die:

(.)

d. in liquidatie is getreden;

(.).

2. In het register wordt voorts doorgehaald de inschrijving van de

tussenpersoon die:

(.)

b. de feitelijke leiding over een of meer vestigingen van het

assurantiebemiddelingsbedrijf laat uitoefenen door natuurlijke personen die

niet voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 4, vierde lid, tweede en

laatste volzin;

(.)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Blijkens een uittreksel van 14 juni 1999 uit het handelsregister van de Kamer van

Koophandel en Fabrieken voor Centraal Nederland te Arnhem, is de vennootschap

onder firma 'D' (hierna ook: de v.o.f.) op 1 november 1997 opgericht voor

onbepaalde duur.

- Uit voormeld uittreksel blijkt dat van deze vennootschap onder firma E te F en 'A' te

B, appellante, destijds de vennoten waren.

- Blijkens een op 26 april 1999 gedateerde notitie heeft de v.o.f. verweerder die dag

verzocht om afgifte van een formulier 'Wabb/02' in verband met een wijziging in de

feitelijke leiding van het assurantiebemiddelingsbedrijf. Deze notitie vermeldt onder

het kopje 'eventuele bijzonderheden' dat de feitelijk leider van de vennootschap

onder firma 'D' met ingang van 1 juni 1999 ontslag heeft genomen.

- Op een het College onbekende datum heeft verweerder het formulier 'Wabb/02'

toegezonden.

- Bij brief van 23 augustus 1999 heeft verweerder verzocht het formulier 'Wabb/02'

binnen veertien dagen te retourneren.

- Bij brief van 4 november 1999 heeft verweerder nogmaals verzocht het formulier

'Wabb/02' binnen veertien dagen te retourneren.

- Op 7 december 1999 heeft verweerder besloten de naam 'D' door te halen in het

register van tussenpersonen van de Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf.

- Op 7 december 1999 heeft verweerder een op 30 november 1999 gedateerd ingevuld

formulier 'Wabb/02' ontvangen.

- Tegen het besluit tot doorhaling heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.

- Op 15 februari 2000 is appellante in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het

ingediende bezwaarschrift te worden gehoord door de Commissie Bezwaarschriften.

Appellante heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en is niet ter

zitting van deze Commissie verschenen. De Commissie heeft verweerder bij advies

van 7 maart 2000 geadviseerd appellantes bezwaren ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Ter zitting van het College heeft appellante verklaard dat de vennootschap onder

firma 'D' inmiddels, met terugwerkende kracht, is ontbonden.

3. De beoordeling van het geschil

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van het College dient als vaststaand te

worden aangenomen en is onbetwist dat de vennootschap onder firma 'D' na het uittreden

van mede-vennoot E, v¢¢r het onderzoek ter terechtzitting is ontbonden, zodat verweerder

ook om die reden tot doorhaling van de inschrijving verplicht was. Het vorenstaande brengt

mee dat de gevraagde ongedaanmaking van de in dit geschil bestreden doorhaling van de

inschrijving in het register van tussenpersonen niet er toe kan leiden dat de v.o.f. weer in

bedoeld register wordt opgenomen.

Nu appellante slechts vernietiging van het bestreden besluit heeft gevorderd, heeft zij

derhalve geen belang meer bij een uitspraak in dit geding. Gelet op het vorenstaande is

ieder procesbelang aan het onderhavige beroep komen te ontvallen, zodat appellante daarin

niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. De beslissing

Het College verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2001.

w.g. C.M. Wolters w.g. M.S. Hoppener