ECLI:NL:CBB:2001:AB0526
public
2015-11-11T02:02:17
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0526
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-03-01
AWB 00/424
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0526
public
2013-04-04T16:22:57
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0526 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-03-2001 / AWB 00/424

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/424 1 maart 2001

26100

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr H. Dogan, advocaat te Hoofddorp,

tegen

de Regionale Directie voor de Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland, verweerster,

gemachtigden: mr D. Wekker en mr P. van Zanten.

1. De procedure

Op 25 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit

van verweerster van 13 april 2000.

Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellant tegen het besluit van

17 februari 2000, waarbij is geweigerd appellant in te schrijven als werkzoekende, ongegrond verklaard.

Op 19 juni 2000 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Verweerster heeft op 14 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2001. Bij die gelegenheid heeft verweerster bij monde van haar

gemachtigden haar standpunt nader toegelicht.

Appellant heeft het College bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De toepasselijke voorschriften

Bij artikel 69, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 (hierna ook: de Wet), is voor zover hier van belang, bepaald dat

het recht zich als werkzoekende door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te laten registreren toekomt aan:

" (.)

c. vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning, welke is

voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen

beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid;"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College

komen vast te staan.

- Appellant, die de Marokkaanse nationaliteit bezit, verblijft sedert 1991 in Nederland.

- Het verzoek van appellant om de hem verleende vergunning tot verblijf, geldig tot en met 15 mei 1998, te verlengen is

afgewezen. Op het hiertegen door appellant ingediende bezwaarschrift was ten tijde van het instellen van beroep nog niet

beslist.

- Bij besluit van 17 februari 2000 heeft verweerster geweigerd appellant in te schrijven als werkzoekende op de grond dat

appellant niet in het bezit is van een geldige vergunning tot verblijf, waaraan geen beperkingen zijn verbonden voor het

verrichten van arbeid.

- Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.

- Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard, waartoe onder

meer is overwogen dat appellant niet het vereiste (vreemdelingen)document heeft getoond bij het arbeidsbureau C en dat

de weigering tot inschrijving als werkzoekende derhalve in overeenstemming is met artikel 69 van de Wet.

3. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep tegen het bestreden besluit onder meer aangevoerd dat hij wel het recht heeft

om als werkzoekende te worden ingeschreven, aangezien hij beschikt over een sticker in zijn paspoort met de vermelding dat

arbeid is toegestaan en dat een tewerkstellingsvergunning niet is vereist, terwijl appellant ook overigens voldoet aan alle

voorwaarden om te worden ingeschreven als werkzoekende. Daarnaast stelt appellant dat verweerster heeft gehandeld in strijd

met het in artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten

(hierna: Bupo-verdrag) neergelegde discriminatieverbod.

4. De beoordeling van het geschil

Het College stelt vast dat appellant ten tijde hier in geding niet beschikte over een verblijfsdocument, als omschreven in artikel

69, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet. Reeds op grond hiervan kan het College tot geen andere conclusie komen dan dat

aan appellant niet het recht toekwam zich als werkzoekende te laten inschrijven en - in samenhang hiermee - dat verweerster

gehouden was de inschrijving van appellant als werkzoekende te weigeren. Dat het paspoort van appellant was voorzien van

een sticker met de door hem geduide vermeldingen doet hier niet aan af; een dergelijke sticker is niet gelijk te stellen met een

verblijfsdocument als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet.

Het College vermag voorts niet in te zien dat verweerster bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld, zoals

appellant niet gemotiveerd heeft gesteld, in strijd met het in artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Bupo-verdrag

neergelegde discriminatieverbod. Het College overweegt dienaangaande dat, voorzover kan worden gesproken van een relevant

verschil in behandeling, de omstandigheid dat appellant vreemdeling is een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt voor

de toepassing die verweerster heeft gegeven aan artikel 69 van de Wet.

Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat het bestreden besluit, waarbij de weigering om appellant als

werkzoekende in te schrijven is gehandhaafd, de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep daartegen dient dan ook

ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene

wet bestuursrecht.

5. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar

op 1 maart 2001.

w.g. H.C. Cusell w.g. W.F. Claessens