ECLI:NL:CBB:2001:AB0870
public
2015-11-11T11:03:44
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0870
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-03-21
AWB 00/369
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0870
public
2013-04-04T16:24:26
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0870 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-03-2001 / AWB 00/369

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/369 21 maart 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

gemachtigde: G. Kemperman, werkzaam bij Accountantsbureau Flevoland te Zeewolde,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr I. Opsomer, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 4 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een op 24 maart 2000 verzonden besluit van verweerder.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen

een op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen

(hierna: de Regeling) genomen besluit van verweerder.

Bij brief van 11 augustus 2000 heeft appellante een aanvulling gegeven op het

beroepschrift.

Verweerder heeft op 24 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 21 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen, bij

monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De toepasselijke regelgeving.

Artikel 2 van Verordening ( EEG) nr 762/94 luidt:

" Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, van Verordening (EEG)

nr 1765/92 wordt onder "uit produktie nemen van de grond" verstaan, het aan

de produktie onttrekken van een oppervlakte die het jaar voordien met het oog

op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest.

Grond die in het kader van de Verordeningen (EEG) nr. 2328/91 en (EEG)

nr. 1765/92 reeds eerder uit produktie is genomen, wordt echter, onverminderd

het bepaalde in artikel 4, lid 1, van de onderhavige verordening met

daadwerkelijk bebouwde grond gelijk gesteld."

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Regeling moeten de percelen in het aan de

braaklegging voorafgaande verkoopseizoen bebouwd zijn geweest met gewassen die met

het oog op een oogst zijn geteeld of uit produktie zijn geweest overeenkomstig de

Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland, dan wel ingevolge de

Regeling.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 23 april 1999 een aanvraag oppervlakten 1999, algemene

regeling en voederareaal bij verweerder ingediend. Hierbij heeft zij het perceel met

volgnummer 4 (1.76 ha) als braakperceel opgegeven.

- Bij een op 13 december 1999 verzonden besluit heeft verweerder de aanvraag

afgewezen met als reden "niet toegestane voorvrucht braakperceel".

- Appellante heeft tegen voormeld besluit tijdig bezwaar gemaakt. Hierbij heeft zij

aangevoerd dat het desbetreffende perceel in de aanvraag oppervlakten 1998 niet als

braak is opgegeven, maar dat het in 1998 feitelijk wel "zwart" heeft gelegen. Zij heeft

ter ondersteuning van deze stelling een verklaring van M.H. de Groot overgelegd.

- Bij brief van 11 augustus 2000 heeft appellante een copie van een door een

controleur van Nak Agro Nederland BV gemaakte kavelschets overgelegd, waaruit

eveneens zou blijken dat het bewuste perceel in 1998 feitelijk braak heeft gelegen.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.

Het perceel met het volgnummer 4 voldoet niet aan de voorwaarden neergelegd in artikel

19, lid 1, van de Regeling. Het was immers in 1998 niet beteeld met een gewas dat door de

producent in het kader van de in artikel 24 van de Landbouwwet bedoelde landbouwtelling

was ingedeeld in de categorie tuinbouw op de open grond of in de categorie akkerbouw.

Evenmin was het in 1998 uit productie overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit

productie nemen van bouwland dan wel ingevolge de Regeling.

4. Het standpunt van appellant

In haar beroepschrift heeft appellante het volgende aangevoerd;

" De reden van de afwijzing, is gelegen in het feit dat cli‰nt volgens Laser, een

niet toegestane voorvrucht zou hebben gehad. Voor dit perceel geldt het

volgende: In 1998 was er bij de aanvraag 1998 opgegeven dat dit grasland zou

zijn (perceel 7, bijdragecode 875 en gewascode 266). In werkelijkheid werd er

op dit perceel geen gewas verbouwd. Dit blijkt ook uit een verklaring van de

heer J. de Groot welke bij de bezwaarbrief bijgevoegd was. Laser heeft dit

overgenomen. Echter op basis van het feit dat dit perceel niet als braak

opgegeven is zou het niet voldoen aan de eisen. In 1998 werd er 12 ha ma‹s

geteeld en zodoende was er geen reden om met de braakregeling mee te doen.

Om bouwplantechnische reden, gepland was om 6 ha uien te telen, is dit

perceel niet in gebruik genomen. Feitelijk heeft het perceel aan alle

voorwaarden voldaan om in aanmerking te komen als een goedgekeurde

voorvrucht voor een braakperceel.

Wij zijn van mening dat de feitelijke omstandigheden moeten tellen en niet de

administratieve omstandigheden die Laser hanteert. Op deze wijze wordt cli‰nt

om een administratieve reden onevenredig zwaar beboet."

5. De beoordeling van het geschil

De vraag die partijen verdeeld houdt is of het door appellante in 1999 opgegeven

braakperceel met volgnummer 4 door verweerder op goede gronden niet als zodanig is

geaccepteerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bewuste perceel in 1998 niet is bebouwd geweest

met een gewas dat met het oog op een oogst is geteeld. Evenmin is er meningsverschil

omtrent de vraag of het perceel in 1998 niet uit productie is geweest overeenkomstig de

Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland. Tenslotte zijn partijen het

er ook over eens dat het perceel in 1998 niet als braakperceel ingevolge de Regeling is

opgegeven. Daarmee staat vast dat het perceel niet voldoet aan de voorwaarden die artikel

19, eerste lid, van de Regeling stelt aan een braakperceel.

Nu het verweerder, gelet op de achterliggende communautaire regelgeving, niet vrij staat af

te wijken van de voorwaarden neergelegd in genoemd artikel 19 was verweerder gehouden

het bewuste perceel niet als braakperceel te accepteren. Het feit dat appellante met

getuigenverklaringen en langs andere weg meent te kunnen aantonen dat het bewuste

perceel feitelijk braak heeft gelegen in 1998 kan haar daarom, tegen deze achtergrond, niet

baten.

Aangezien ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan

moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep

ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.

w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas