-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/479 21 maart 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 7 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een op 30 mei 2000 verzonden besluit van verweerder van
29 mei 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen
de beslissing die verweerder op de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-
steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft genomen.
Verweerder heeft op 22 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 28 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen,
appellante bij monde van haar vennoot C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde,
hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 9 april 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag
oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellante
ontvangen. In de aanvraag heeft appellante voor perceel 2 de gewascode 234
(zomertarwe), een oppervlakte van 4.9 ha en de bijdragecode 810 vermeld. Bij
perceel 1 heeft appellante de bijdragecode voor HPA-regelingen (875) vermeld, bij
alle overige percelen (volgnummers 3 tot en met 14) de code 999; dit betekent "niet
voor bijdrage".
- Op 1 juni 1999 heeft verweerder van appellante een gewijzigd aanvraagformulier
ontvangen. Hierin heeft appellante voorzover hier van belang de oppervlakte van
perceel 2 gewijzigd in 3.9 ha.
- Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder appellante meegedeeld dat haar
aanvraag is goedgekeurd en dat haar aanvraag voor akkerbouwsubsidie is
toegewezen voor een bedrag van fl. 3.315,86. Blijkens de bij dit besluit behorende
bijlage heeft dit betrekking op een oppervlakte van 3.9 ha overige granen.
- Bij brief van 13 december 1999 heeft appellante tegen voormeld besluit bezwaar
gemaakt. Hierbij heeft zij meegedeeld dat bij de opgave voor de percelen 9 en 10 een
fout is gemaakt en dat de gewascode voor beide percelen 234 moet zijn en de
bijdragecode 810. Voorts heeft zij opgemerkt dat van perceel 10 een oppervlakte van
0.5 ha wordt gebruikt voor tarwe. Bij het bezwaarschrift heeft appellante een afschrift
van de landbouwtellingsgegevens 1999 overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond
verklaard. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen.
Appellante is als producent verantwoordelijk voor een juiste invulling van haar aanvraag.
Op grond van de toepasselijke regelgeving kan een aanvraag na het verstrijken van de
daarvoor geldende indieningstermijn alleen worden gewijzigd indien sprake is van een
duidelijke fout. De Europese Commissie heeft in een werkdocument van 18 januari 1999
invulling gegeven aan dit begrip. In het onderhavige geval is geen sprake van een
tegenstrijdigheid in de aanvraag, terwijl de aanvraag ook niet onlogisch, onvolledig of
inconsequent is ingevuld.
In dit verband merkt verweerder op dat ook het feit dat appellante bij de onderhavige
percelen de productieregio heeft ingevuld, terwijl dit slechts is voorgeschreven voor
percelen, die voor akkerbouwsubsidie in aanmerking worden gebracht, niet als een
aanwijzing van een duidelijke fout of vergissing kan worden aangemerkt. Appellante heeft
immers in haar aanvraag bij (vrijwel) alle percelen, derhalve ook de percelen die zij voor
HPA-regelingen heeft opgegeven en de percelen, die gelet op de aard van het gewas niet
voor subsidie in aanmerking komen, de productieregio vermeld.
Nu derhalve de door appellante gestelde fout niet kan worden aangemerkt als een
duidelijke fout, die aanleiding had behoren te geven tot het bieden van de mogelijkheid de
aanvraag na het verstrijken van de daarvoor geldende indieningstermijn te wijzigen, komt
zij niet in aanmerking voor subsidie met betrekking tot de percelen 9 en (gedeeltelijk) 10.
De door appellante in bezwaar overgelegde landbouwtellingsgegevens doen hier niet aan
af.
Ter zitting is namens verweerder opgemerkt dat het feit dat de door appellante na het
verstrijken van de indieningstermijn doorgegeven wijziging van de oppervlakte van perceel
2 wel is aanvaard, aan het vorenstaande niet af kan doen. Een dergelijke wijziging dient ter
voorkoming van een eventuele sanctie en is van geheel andere aard dan een wijziging in de
bijdragecode.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
Voor perceel 10 geldt dat dit voor een oppervlakte van 6.5 ha in gebruik is voor tulpenteelt
en de overige 0.5 ha voor tarwe. Voor deze laatste oppervlakte, die in de aanvraag is
opgegeven als perceel met het volgnummer 14, is sprake van een in de aanvraag onjuist
ingevulde gewas- en bijdragecode. Appellante heeft er begrip voor dat bij een dergelijke
dubbele fout geen subsidie wordt toegekend.
De door appellante bij perceel 9 vermelde gewascode was echter wel juist; appellante heeft
zich bij dit perceel slechts vergist in de bijdragecode. Zij acht het niet redelijk dat
verweerder de wijziging met betrekking tot de oppervlakte van perceel 2, welke wijziging
in het nadeel van appellante was, wel heeft geaccepteerd, doch de latere wijziging met
betrekking tot de bijdragecode van perceel 9 niet.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat
slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou
moeten worden geoordeeld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten een
klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van
Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een
aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan
haar aanvankelijke opgave te houden.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke
fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het
geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan
zijn.
Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat immers geen
ongerijmdheden. Het staat een producent immers vrij een perceel om hem moverende
redenen niet voor subsidie in aanmerking te brengen.
De omstandigheid dat verweerder de wijziging van de oppervlakte van perceel 9 wel heeft
geaccepteerd kan hier evenmin aan afdoen. Het aanvaarden van een dergelijke wijziging
heeft immers tot - het voor de aanvrager gunstige - gevolg dat na een eventuele latere AID-
controle geen sanctie in verband met een te hoog opgegeven oppervlakte wordt toegepast.
Op grond van het vorenstaande was verweerder gehouden te beslissen, zoals hij bij het
bestreden besluit heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.
w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas