ECLI:NL:CBB:2001:AB0876
public
2015-11-11T00:00:01
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0876
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-03-21
AWB 00/479
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0876
public
2013-04-04T16:24:27
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0876 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-03-2001 / AWB 00/479

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/479 21 maart 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 7 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een op 30 mei 2000 verzonden besluit van verweerder van

29 mei 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen

de beslissing die verweerder op de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-

steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft genomen.

Verweerder heeft op 22 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 28 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen,

appellante bij monde van haar vennoot C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde,

hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 9 april 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag

oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellante

ontvangen. In de aanvraag heeft appellante voor perceel 2 de gewascode 234

(zomertarwe), een oppervlakte van 4.9 ha en de bijdragecode 810 vermeld. Bij

perceel 1 heeft appellante de bijdragecode voor HPA-regelingen (875) vermeld, bij

alle overige percelen (volgnummers 3 tot en met 14) de code 999; dit betekent "niet

voor bijdrage".

- Op 1 juni 1999 heeft verweerder van appellante een gewijzigd aanvraagformulier

ontvangen. Hierin heeft appellante voorzover hier van belang de oppervlakte van

perceel 2 gewijzigd in 3.9 ha.

- Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder appellante meegedeeld dat haar

aanvraag is goedgekeurd en dat haar aanvraag voor akkerbouwsubsidie is

toegewezen voor een bedrag van fl. 3.315,86. Blijkens de bij dit besluit behorende

bijlage heeft dit betrekking op een oppervlakte van 3.9 ha overige granen.

- Bij brief van 13 december 1999 heeft appellante tegen voormeld besluit bezwaar

gemaakt. Hierbij heeft zij meegedeeld dat bij de opgave voor de percelen 9 en 10 een

fout is gemaakt en dat de gewascode voor beide percelen 234 moet zijn en de

bijdragecode 810. Voorts heeft zij opgemerkt dat van perceel 10 een oppervlakte van

0.5 ha wordt gebruikt voor tarwe. Bij het bezwaarschrift heeft appellante een afschrift

van de landbouwtellingsgegevens 1999 overgelegd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond

verklaard. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen.

Appellante is als producent verantwoordelijk voor een juiste invulling van haar aanvraag.

Op grond van de toepasselijke regelgeving kan een aanvraag na het verstrijken van de

daarvoor geldende indieningstermijn alleen worden gewijzigd indien sprake is van een

duidelijke fout. De Europese Commissie heeft in een werkdocument van 18 januari 1999

invulling gegeven aan dit begrip. In het onderhavige geval is geen sprake van een

tegenstrijdigheid in de aanvraag, terwijl de aanvraag ook niet onlogisch, onvolledig of

inconsequent is ingevuld.

In dit verband merkt verweerder op dat ook het feit dat appellante bij de onderhavige

percelen de productieregio heeft ingevuld, terwijl dit slechts is voorgeschreven voor

percelen, die voor akkerbouwsubsidie in aanmerking worden gebracht, niet als een

aanwijzing van een duidelijke fout of vergissing kan worden aangemerkt. Appellante heeft

immers in haar aanvraag bij (vrijwel) alle percelen, derhalve ook de percelen die zij voor

HPA-regelingen heeft opgegeven en de percelen, die gelet op de aard van het gewas niet

voor subsidie in aanmerking komen, de productieregio vermeld.

Nu derhalve de door appellante gestelde fout niet kan worden aangemerkt als een

duidelijke fout, die aanleiding had behoren te geven tot het bieden van de mogelijkheid de

aanvraag na het verstrijken van de daarvoor geldende indieningstermijn te wijzigen, komt

zij niet in aanmerking voor subsidie met betrekking tot de percelen 9 en (gedeeltelijk) 10.

De door appellante in bezwaar overgelegde landbouwtellingsgegevens doen hier niet aan

af.

Ter zitting is namens verweerder opgemerkt dat het feit dat de door appellante na het

verstrijken van de indieningstermijn doorgegeven wijziging van de oppervlakte van perceel

2 wel is aanvaard, aan het vorenstaande niet af kan doen. Een dergelijke wijziging dient ter

voorkoming van een eventuele sanctie en is van geheel andere aard dan een wijziging in de

bijdragecode.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het

bestreden besluit aangevoerd.

Voor perceel 10 geldt dat dit voor een oppervlakte van 6.5 ha in gebruik is voor tulpenteelt

en de overige 0.5 ha voor tarwe. Voor deze laatste oppervlakte, die in de aanvraag is

opgegeven als perceel met het volgnummer 14, is sprake van een in de aanvraag onjuist

ingevulde gewas- en bijdragecode. Appellante heeft er begrip voor dat bij een dergelijke

dubbele fout geen subsidie wordt toegekend.

De door appellante bij perceel 9 vermelde gewascode was echter wel juist; appellante heeft

zich bij dit perceel slechts vergist in de bijdragecode. Zij acht het niet redelijk dat

verweerder de wijziging met betrekking tot de oppervlakte van perceel 2, welke wijziging

in het nadeel van appellante was, wel heeft geaccepteerd, doch de latere wijziging met

betrekking tot de bijdragecode van perceel 9 niet.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat

slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou

moeten worden geoordeeld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten een

klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van

Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een

aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan

haar aanvankelijke opgave te houden.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke

fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het

geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan

zijn.

Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat immers geen

ongerijmdheden. Het staat een producent immers vrij een perceel om hem moverende

redenen niet voor subsidie in aanmerking te brengen.

De omstandigheid dat verweerder de wijziging van de oppervlakte van perceel 9 wel heeft

geaccepteerd kan hier evenmin aan afdoen. Het aanvaarden van een dergelijke wijziging

heeft immers tot - het voor de aanvrager gunstige - gevolg dat na een eventuele latere AID-

controle geen sanctie in verband met een te hoog opgegeven oppervlakte wordt toegepast.

Op grond van het vorenstaande was verweerder gehouden te beslissen, zoals hij bij het

bestreden besluit heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.

w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas