ECLI:NL:CBB:2001:AB0878
public
2015-11-12T10:01:23
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB0878
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-03-21
AWB 00/497
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB0878
public
2013-04-04T16:24:28
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB0878 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-03-2001 / AWB 00/497

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/497 21 maart 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

gemachtigde: mr M.M.D. Vermue, juridisch adviseur bij Accon te Middelburg,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 13 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 april 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen

de beslissing die verweerder op grond van de Regeling EG-steunverlening

akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) op de aanvraag oppervlakten 1999 van

appellante heeft genomen.

Appellante heeft bij brief van 6 juli 2000 de gronden van het beroep aangevuld.

Verweerder heeft op 21 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 28 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen,

appellante bij monde van haar vennoot C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde,

hun standpunten nader hebben doen toelichten.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 10 mei 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag

oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellante

ontvangen. Bij deze aanvraag heeft appellante voor de percelen met de volgnummers

3, 4, 6 tot en met 14 en 16 de bijdragecodes 800 en 805 ingevuld. Deze bijdragecodes

hebben betrekking op voederareaal. In het aanvraagformulier heeft appellante als

totale oppervlakte voederareaal (bijdragecode 800 en 805) 15.78 ha vermeld.

- Bij besluit van 9 december 1999 heeft verweerder aan appellante bericht dat haar

aanvraag is goedgekeurd en dat de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve

van de Regeling dierlijke EG-premies voor appellante is vastgesteld op 15.46 ha.

- Appellante heeft bij brief van 13 januari 2000 bezwaar gemaakt tegen voormeld

besluit. Hierbij heeft zij aangevoerd dat zij zich bij haar aanvraag heeft vergist en dat

in plaats van de bijdragecode 805 bijdragecode 815 had moeten worden ingevuld.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Bij brief van 8 juni 2000 is namens appellante een reactie met betrekking tot het

bestreden besluit aan LASER gezonden. Hierin wordt melding gemaakt van twee

gevallen, waarin het bezwaar wel gegrond is verklaard. Op grond daarvan is namens

appellante verzocht haar alsnog voor subsidie op grond van de Regeling in

aanmerking te brengen.

- Op 14 juni 2000 is van de zijde van verweerder telefonisch aan appellante

meegedeeld dat niet op het bestreden besluit wordt teruggekomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond

verklaard.

Hierbij heeft verweerder gesteld dat het bezwaar feitelijk een verzoek is om de ingediende

aanvraag te corrigeren. Een dergelijk verzoek kan niet worden ingewilligd nu immers de

door appellante gestelde fout niet kan worden aangemerkt als een manifeste fout, die

aanleiding had behoren te geven tot het bieden van de mogelijkheid de aanvraag nog te

wijzigen. De aanvraag behelsde geen duidelijke onjuistheden of tegenstrijdigheden, zodat

ervan uitgegaan mocht worden dat appellante geen akkerbouwbijdrage wilde aanvragen,

maar voederareaal wenste op te geven. Verweerder verwijst in dit verband naar het

werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999.

In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat de

omstandigheid dat appellante in eerdere jaren het aanvraagformulier wel juist heeft

ingevuld, alsmede het feit dat eerder slechts een geringe oppervlakte als voederareaal is

opgegeven, er niet aan kan afdoen dat geen sprake is van een manifeste fout.

Met betrekking tot het eerst na de totstandkoming van het bestreden besluit door appellante

gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is namens verweerder ter zitting opgemerkt dat

niet is nagegaan of sprake is van gelijke gevallen en dat, indien dit het geval mocht zijn, in

die andere gevallen een fout is gemaakt.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het

bestreden besluit aangevoerd.

Appellante heeft in eerdere jaren ook subsidie op grond van de Regeling gevraagd, waarbij

wel de juiste bijdragecodes zijn ingevuld. In de aanvraagformulieren voor 1997 en 1998

werd bij de totalen nog een uitsplitsing gemaakt naar oppervlakten voederareaal en

akkerbouwgewassen, waardoor de indiener er nog eens aan werd herinnerd dat er een

verschil zit in de bijdragecodes. Dit is niet het geval in het aanvraagformulier voor 1999.

De fout in de aanvraag is onbewust en door verwarring gemaakt. Nu appellante in eerdere

jaren slechts een geringe oppervlakte van circa 4 hectare aan voederareaal heeft opgegeven,

had LASER - mede gelet op hetgeen hiervoor over het gewijzigde aanvraagformulier is

opgemerkt - kunnen vermoeden dat een fout is gemaakt.

Appellante stelt dat sprake is van een geringe fout, waarvoor zij zwaar wordt gestraft.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat

slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou

moeten worden geoordeeld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten een

klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van

Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een

aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan

haar aanvankelijke opgave te houden.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke

fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het

geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan

zijn.

Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat immers geen

ongerijmdheden. De omstandigheid dat appellante in de voorafgaande jaren een geringe(re)

oppervlakte voederareaal heeft opgegeven blijkt immers niet uit de onderhavige aanvraag

zelf. Bovendien staat het een producent vrij op grond van hem moverende redenen in enig

jaar tot opgave van een groter voederareaal over te gaan.

Voorzover appellante haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen handhaven, merkt

het College op dat zij heeft nagelaten aan te geven waarom de twee gevallen waar zij naar

verwijst naar haar opvatting rechtens vergelijkbaar zijn. Reeds om die reden kan aan dit

beroep voorbij worden gegaan.

Op grond van het vorenstaande was verweerder gehouden te beslissen, zoals hij bij het

bestreden besluit heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing

van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.

w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas