-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 00/24 3 april 2001
27300
Uitspraak in de zaak van:
IntersuranceNet B.V., te Heerlen, appellante,
gemachtigde: A, directeur van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: R.Volkers, ir M. van Hattum en mr drs M. Sprey, allen werkzaam bij Senter.
1. De procedure
Op 5 januari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 december 1999.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift dat appellante had ingediend
tegen de afwijzing van haar aanvraag om subsidie op grond van het Besluit kredieten
elektronische-dienstenontwikkeling (hierna: het Besluit).
Verweerder heeft onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken onder
dagtekening 13 april 2000 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft het College met het oog op de zitting op 11 augustus 2000 haar pleitnota
doen toekomen en daarbij meegezonden een aan haar gerichte brief d.d. 24 juni 1998 van
ICL Enterprises B.V. te Maarssen (hierna: ICL).
Op 20 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid
hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Krachtens artikel 2, eerste lid, van het Besluit verstrekt verweerder op aanvraag een
subsidie in de vorm van een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico
een ontwikkelingsproject, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit
uitvoert.
Artikel 5, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat er een adviescommissie electronische
diensten (hierna: commissie) is, die tot taak heeft verweerder op zijn verzoek te adviseren
omtrent aanvragen om een krediet op grond van het Besluit.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit beslist verweerder in ieder geval
afwijzend op een aanvraag, indien de aanvraag niet voldoet aan het Besluit en de daarop
berustende bepalingen.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, is bepaald dat de commissie verweerder in
ieder geval een negatief advies geeft, indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene het
project niet kan financieren.
In het derde lid van artikel 10 is een regeling gegeven aangaande de rangschikking door de
commissie van aanvragen waarover zij positief adviseert.
Krachtens artikel 11, eerste lid, verdeelt verweerder het beschikbare bedrag in volgorde van
rangschikking van de aanvragen door de commissie.
Verweerder kan ingevolge het tweede lid van dat artikel afwijken van het eerste lid, indien
een advies van de commissie in strijd is met het Besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze
tot stand is gekomen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft bij brief van 19 mei 1999 bij verweerder op grond van het Besluit
een aanvraag om subsidie ingediend en daarbij als korte omschrijving van de
activiteiten vermeld: het ontwikkelen en exploiteren van een branche management
systeem voor het verzekeringsbedrijf met de onderdelen (1) informatie en (2)
communicatie.
- Op het aanvraagformulier is als korte samenvatting van het project vermeld:
" Dit project betreft de ontwikkeling van het onderdeel "communicatie"(.).
Dat regelt op de meest effici‰nte wijze de informatie, communicatie en
afhandeling tussen consumenten, tussenpersonen, ondertekenaars,
deskundigen, dienstverleners en instanties op dit gebied. IntersuranceNet
administreert alle aanbieders in de markt en al hun producten en diensten.
Consumenten kunnen die bekijken en vergelijken en dan zaken doen met wie
men wil. Hiervoor bestaat veel belangstelling bij consumenten. Aanbieders
hebben dus groot belang hier gebruik van te maken. Speciaal de
gevolmachtigden zullen als ondertekenaars namens maatschappijen optreden."
- Bij genoemde aanvraag was onder meer gevoegd een 38 pagina's tellend
ondernemingsplan, waarin onder andere een beschrijving was gegeven van de
achtergrond, het doel, de uitvoering en de kostenbegroting van het plan.
- In het kader van het vergaren van de voor de behandeling van de aanvraag benodigde
gegevens is namens verweerder bij brief van 22 juni 1999 verzocht om toezending
van de openingsbalans.
- Appellante heeft dit stuk bij schrijven van 24 juni 1999 aan verweerder doen
toekomen.
- Bij brief van 28 juni 1999 heeft verweerder aan appellante een zogenoemde
volledigmelding gedaan inzake eerdergenoemde aanvraag.
- Verweerder heeft omtrent de aanvraag het advies ingewonnen van de commissie.
- Overeenkomstig het negatieve advies van de commissie heeft verweerder bij besluit
van 10 september 1999 de aanvraag afgewezen.
- Appellante heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is onder meer het volgende overwogen:
" Het Besluit werkt volgens een tendersysteem. Dit systeem van
krediettoewijzing is gebaseerd op een kwalitatieve vergelijking van de in de
tender aangemelde projecten die voldoen aan het Besluit. Het kwalitatief
vergelijken van projecten wordt tot uitdrukking gebracht door deze in volgorde
van waardering te rangschikken. Deze systematiek brengt met zich mee dat op
basis van het projectvoorstel, zoals dat uiterlijk op de sluitingsdatum van de
tender is ingediend, wordt beslist. Na de indiening va de projectvoorstellen
worden door mij geen uitbreidingen van de projectvoorstellen meer
geaccepteerd.
Ten eerste niet omdat de projectvoorstellen, met het oog op het uit te brengen
advies van de Adviescommissie, vastomlijnd dienen te zijn; ten tweede niet om
alle inschrijvers gelijke kansen te geven. Ik hecht zeer aan dit tenderprincipe.
Aanvullingen op het projectplan kunnen, gezien het boven beschreven principe,
niet geaccepteerd worden. Dit principe is voor mij ook leidraad bij de
beoordeling van een bezwaarschrift.
(.)
In het bij de aanvraag gevoegde ondernemingsplan, tijd-kosten-plan en de
offerte van ICL is aangegeven dat de totale ontwikkelkosten van onderdelen I
en II van het project totaal f. 19.830.800,00 bedragen. Deze totale
ontwikkelkosten hebben betrekking op zowel fase I en II van het project. Voor
fase I van het projecte hebt u mij reeds eerder om krediet verzocht. Dit verzoek
is niet gehonoreerd. Hoewel voor de onderhavige aanvraag, die dus onderdeel
II behelst, een bedrag van fl. 10.746.940,00 aan projectkosten wordt
opgevoerd, dienen de totale ontwikkelkosten ad f 19.830 800,00 door uw
onderneming te worden gedragen.
Alle aanvragen die voldoen aan de eisen welke in het Besluit zijn gesteld,
worden door mij voorgelegd aan de Adviescommissie heeft in ‚‚n van haar
vergaderingen het project besproken. Hierbij heeft zij de beschikking gehad
over uw aanvraag, projectplan, offerte van ICL en de diverse bijlagen. De
Adviescommissie heeft mij over uw aanvraag negatief geadviseerd. Naast een
aantal andere opmerkingen heeft de Adviescommissie die advies gebaseerd op
het feit dat gegronde vrees bestaat dat u het project niet kunt financieren. Tot
deze conclusie is de Adviescommissie gekomen nu uw balans een totaal geeft
van f. 40.000,00 eigen vermogen. Dit eigen vermogen acht de
Adviescommissie niet toereikend om het project, dat tezamen met het vorige
project meer dan f. 16.000.000,00 aan projectkosten bedraagt, te financieren.
Bovendien is de Adviescommissie van mening dat nergens verder aannemelijk
wordt gemaakt dat u over additionele middelen kunt beschikken.
(.)
Zoals in artikel 11, tweede lid, van het Besluit is bepaald kan ik afwijken van
het eerste lid, indien een advies van de Adviescommissie in strijd is met dit
Besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij dient
als uitgangspunt hegeen in het projectvoorstel is beschreven. Het is derhalve de
verantwoordelijkheid van de aanvrager om voor een goed onderbouwd
projectvoorstel te zorgen, welke is voorzien aan alle relevante bijlagen.
Ik heb in de bezwaarfase overwogen of de beslissing van 10 september 1999
genomen had mogen worden op basis van het ingediende projectvoorstel.
Indien blijkt dat de Adviescommissie in redelijkheid tot haar standpunt heeft
kunnen komen en het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, neem ik het
advies over.
(.)
Op basis van het projectvoorstel, de beoordeling door de commissieleden en
deze bespreking heeft de Adviescommissie het advies opgesteld zoals
hierboven weergegeven. De Adviescommissie beschikte derhalve over alle
relevante informatie zoals deze op de sluitingsdatum van de tender beschikbaar
was, om tot het oordeel te komen. Mij is niet gebleken dat de Adviescommissie
de door u overgelegde informatie geheel of gedeeltelijk niet in haar
beoordeling heeft betrokken. Naar mijn mening kan dan ook niet gesteld
worden dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
(.)
De Adviescommissie heeft haar negatieve advies gebaseerd op artikel 10,
tweede lid, sub c, van het Besluit. Door mij dient beoordeeld te worden of de
Adviescommissie op basis van hetgeen in het projectvoorstel is opgenomen, tot
dit advies heeft kunnen komen. Nu mijn beslissing van 10 september 1999 is
gebaseerd op het advies van de Adviescommissie voor zover dat is gericht op
de financiering van het project, zal ik mij hier in het vervolg van deze
beschikking op concentreren.
Ik ben van mening dat de Adviescommissie in redelijkheid tot haar standpunt
heeft kunnen komen. Bij uw aanvraag is een openingsbalans uit 1998 van uw
onderneming gevoegd. Deze balans laat een totaal zien van f. 40.000,00. Zoals
hierboven vastgesteld bedragen de totale ontwikkelkosten van het project ruim
f. 19.000.000,00. In het projectvoorstel gaat u zelf uit van f. 20.000.000,00
ontwikkelkosten.
Bestudering van het projectvoorstel, het tijd-kosten-plan, de begroting ende
offerte van ICL geven op geen enekele wijze onderbouwd en aantoonbaar
inzicht in de wijze waarop u dit substanti‰le bedrag zult financieren. Op het
aanvraagformulier hebt u slechts opgenomen dat de financiering plaats vindt
door achtergestelde leningen (voornamelijk van softwarebedrijven). In het
projectplan hebt u deze stelling eveneens een aantal malen geponeerd. Ook heb
u op pagina 18 van het projectvoorstel gesteld dat f. 7.000.000,00 door uitgifte
van waardepapieren gefinancierd zal worden. Op pagina 22 van het
projectvoorstel voegt u hier nog aan toe dat u dit bedrag wilt lenen.
Ter onderbouwing van deze stelling is geen nadere informatie door u verstrekt.
Slechts de enkele stellingen zijn geponeerd. Geen offerte van een bank welke
bereid is een lening of inzicht in de wijze waarop u de waardepapieren wilt
gaan uitgeven is bij uw aanvraag gevoegd of nader beschreven. Ook in de
offerte van ICL wordt hierin niet op ingegaan. Integendeel, in de offerte wordt
juiste gewezen op de betalingsmomenten. Bovendien wordt op pagina 13 van
de offerte gesteld dat ‚‚n der randvoorwaarden die ICL stelt is de zekerheid dat
u de totale investering kunt dragen. Op basis van deze informatie moet
geconcludeerd worden dat sprake is van een normale leverancier en afnemer
verhouding. Van alle wel in het dossier aanwezige stukken wijst niets op het
bestaan van enige lening.
Gezien deze feiten ben ik van mening dat de Adviescommissie terecht tot de
conclussie kon komen dat gegronde vrees bestaat dat u het project niet kunt
financieren.
(.)
Nu op de sluitingsdatum van de tender op geen enkele wijze inzicht is gegeven
in de wijze van financiering van het project, acht ik het oordeel van de
Adviescommissie niet onredelijk. Bovendien had het naar mijn mening op uw
lijn gelegen de leningsovereenkomsten wel bij uw aanvraag te voegen, nu dit
een essentieel onderdeel van het commercialisatieplan en financieringsaspect
van de aanvraag vormt. Ik acht het uw verantwoordelijkheid om te zorgen voor
een volledige aanvraag op de datum van sluiting van de tender. Financiering
door ICL van f. 16.000.000,00 door middel van een achtergesteld lening is
hierbij niet aan de orde gekomen.
(.)
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat het advies van de
Adviescommissie niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tevens
ben ik van mening dat de Adviescommissie tot het advies heeft kunnen komen
en heeft kunnen baseren op het in artikel 10, tweede lid, sub c, van het Besluit
gestelde. Ik ben van oordeel dat ik dit advies dan ook over heb kunnen nemen.
Ik handhaaf derhalve mijn beslissing van 10 september 1999."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven en voor zover
hier van belang, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De uitwerking van de financiering is geheel opgenomen in de verschillende berekeningen
van inkomsten en uitgaven
Op het aanvraagformulier en op diverse plaatsen in het projectplan is sprake van een
lening, te weten een achtergestelde lening, te verstrekken door de softwareleverancier ICL.
Aangezien het om een achtergestelde lening gaat, moet het daarbij aan de orde zijnde
bedrag worden aangemerkt als eigen vermogen van appellante.
Wat deze lening betreft, kan worden verwezen naar de op 11 augustus 2000 overgelegde
brief van ICL, betreffende "nadere bepalingen intentieverklaring".
Ter gelegenheid van de indiening van de aanvraag voor het projectonderdeel "informatie"
is de financiering van beide projectonderdelen in een gesprek met medewerkers van Senter
aan de orde geweest. Daarbij is vanwege ICL bevestigd dat deze vennootschap de
financiering zou regelen van het niet door verweerder gesubsidieerde deel. Van de zijde
van Senter is toen gesteld dat nadere specificaties van de financiering niet nuttig werden
geoordeeld.
Nu Senter op de hoogte was van de wijze van financiering had niet zonder meer vanwege
het niet toereikend zijn van de gegevens omtrent de financiering de aanvraag mogen
worden afgewezen, doch had indien al van ontoereikendheid kan worden gesproken, de
gelegenheid behoren te worden geboden de stukken aan te vullen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft bij het bestreden besluit, ter zake van de motivering van de afwijzing van
appellantes verzoek om subsidie, verwezen naar het advies van de commissie en onder
vermelding van artikel 11, tweede lid, van het besluit geconcludeerd dat genoemd advies
niet in strijd is met het Besluit en niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen,
hetgeen - aldus verweerder - betekent dat hij dit advies over heeft kunnen nemen.
Het College overweegt hieromtrent dat in het onderhavige geval niet aan de orde is het op
basis van een positief advies van de commissie in het kader van het tendersysteem
rangschikken van de aanvraag van appellante, doch de afwijzing van de aanvraag op basis
van een negatief advies van de commissie, dat is gebaseerd op artikel 10, tweede lid,
aanhef en onder c, van het Besluit.
Naar het oordeel van het College moet de grondslag voor een dergelijk afwijzingsbesluit
worden gevonden in artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit en is eerder geciteerd
artikel 11, tweede lid, niet aan de orde. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat
de in artikel 10, tweede lid, genoemde criteria niet alleen van betekenis zijn voor de
advisering door de commissie, doch evenzeer maatgevend zijn voor de besluitvorming van
verweerder in het kader van de toepassing van artikel 9, aanhef en onder a.
Voor de beoordeling van het bestreden besluit gaat het College er vanuit dat de daarin
vervatte afwijzing berust op laatstvermeld voorschrift in verbinding met het bepaalde in
artikel 10, tweede lid, onder c, alsmede dat wat de motivering van het bestreden besluit
betreft, is beoogd overeenkomstig artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) te verwijzen naar het advies van de commissie.
5.2 De in het geding zijnde afwijzing berust op de motivering dat gegronde vrees bestaat dat
appellante het onderhavige project niet kan financieren.
In dat verband is bij het bestreden besluit aangegeven dat appellante, wier balans een totaal
laat zien van Ÿ 40.000,--eigen vermogen terwijl de totale ontwikkelkosten van het project
zijn begroot op circa 20 miljoen gulden, weliswaar bij de aanvraag het bestaan van een
achtergestelde lening heeft vermeld, doch geen nadere, toereikende gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot een daartoe strekkende overeenkomst of omtrent een andere
wijze van financiering.
Van de zijde van verweerder is ter zitting van het College, mede naar aanleiding van
hetgeen appellante naar voren heeft gebracht aangaande het aanvullen van gegevens,
uiteengezet dat aan een aanvrager van subsidie slechts (nadere) gegevens worden verzocht,
voor zover de ingediende gegevens gezien het Besluit en het daarop gebaseerde
aanvraagformulier ontoereikend zijn om de aanvraag in behandeling te nemen. Zulks was
in casu het geval in verband met het ontbreken van balansgegevens, die naderhand bij
appellante zijn opgevraagd. Het verstrekken van andersoortige gegevens en het zorg dragen
voor de volledigheid van gegevens komt - aldus verweerder - geheel voor rekening en
risico van de aanvrager.
Naar de mening van verweerder kan van Senter geen uitvoeriger onderzoek naar de
gegevens in het kader van de aanvraagprocedure worden gevergd, aangezien dat een
effectieve toepassing van het Besluit en het daarin vervatte tendersysteem te zeer zou
belemmeren.
Met betrekking tot de stelling van appellante, dat meerbedoelde achtergestelde lening bij
medewerkers van Senter aan de orde is gesteld en dat het daarom in de rede had gelegen
dat een mogelijkheid tot aanvulling van gegevens was geboden toen het bestaan van een
dergelijke lening voor een bedrag van 13 miljoen gulden bij de aanvraag was vermeld, is
namens verweerder te kennen gegeven dat uit telefonische inlichtingen, die naar aanleiding
van hetgeen vanwege appellante in de hoorzitting met betrekking tot haar bezwaarschrift
naar voren was gebracht, zijn ingewonnen bij de betrokken medewerkers van Senter, is
gebleken dat het onderhoud met bedoelde medewerkers heeft plaatsgevonden v¢¢r
indiening van de subsidieaanvraag voor het eerste project (onderdeel), dat bij die
gelegenheid de mogelijkheid van financiering van een project met een achtergestelde
lening in algemene zin aan de orde is geweest en dat daarbij in algemene zin is gewezen op
de noodzaak van het vestrekken van gegevens ter onderbouwing van een dergelijke wijze
van financiering.
Van de zijde van verweerder is nog opgemerkt dat overigens het eerst bij brief van
11 augustus 2000 door appellante overgelegde schrijven van ICL d.d. 24 juni 1998 niet zou
hebben geleid tot een positief oordeel omtrent de aanvraag, aangezien het daarin
voorkomende beding: dat tot het moment waarop appellante het volledige offertebedrag
heeft voldaan en aan alle verplichtingen op grond van de af te sluiten overeenkomst heeft
voldaan de volledige intellectuele eigendomsrechten op de te ontwikkelen software
toebehoren aan ICL die van deze eigendomsrechten pas gebruik zal mogen maken in geval
van surs‚ance of (dreigend) faillissement, voor verweerder niet aanvaardbaar is.
Naar aanleiding van het voorafgaande oordeelt het College in de eerste plaats dat hetgeen
verweerder naar voren heeft gebracht omtrent het aanvullen van gegevens in het kader van
indiening van subsidieaanvragen onder een tendersysteem, gelet op het bepaalde bij het
Besluit en gezien het bepaalde in Afdeling 4.1.1 van de Awb, waarvan met name artikel
4:5, eerste lid, van belang is, rechtens aanvaardbaar is.
Derhalve is het op zichzelf niet onjuist te achten dat verweerder op de aanvraag van
appellante heeft beslist op basis van de harerzijds verstrekte gegevens en geen actie heeft
ondernomen om nadere gegevens te verkrijgen omtrent de door appellante genoemde
achtergestelde lening.
Hetgeen aan appellante door medewerkers van Senter te kennen is gegeven tijdens een
onderhoud dat is gevoerd v¢¢r indiening van eerdergenoemde aanvraag, maakt dit niet
anders. Gezien hetgeen naar voren komt uit een tweetal door verweerder overgelegde
telefoonnotities, bevattende informatie van bedoelde medewerkers omtrent het onderhoud,
kan niet worden staande gehouden dat bij appellante op enigerlei wijze de indruk is gewekt
dat het beleid van verweerder met betrekking tot het behandelen van subsidieaanvragen
zou inhouden dat voor financiering door middel van een achtergestelde lening geen
ondersteunende gegevens zouden behoeven te worden overgelegd dan wel dat het niet
aanstonds overleggen van dergelijke gegevens geen risico voor de aanvrager zou opleveren
omdat in een zodanig geval van de zijde van verweerder actie zou worden ondernomen tot
het alsnog verkrijgen van zulke gegevens.
In verband met het vorenoverwogene moet worden geconcludeerd dat de afwijzing van de
onderhavige aanvraag op grond van de motivering dat gegronde vrees bestaat dat
appellante het onderhavige project niet zal kunnen financieren, de rechterlijke toetsing kan
doorstaan.
Derhalve dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Ten slotte acht het College geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met
toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr H.C. Cusell en mr J.A. Hagen in tegenwoordigheid van S.F.E. Raeven, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2001.
w.g. C.M. Wolters w.g. S.F.E. Raeven