ECLI:NL:CBB:2001:AB1115
public
2015-11-12T11:48:01
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1115
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-04-03
AWB 00/24
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 3:49
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1115
public
2013-04-04T16:25:30
2003-02-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1115 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-04-2001 / AWB 00/24

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 00/24 3 april 2001

27300

Uitspraak in de zaak van:

IntersuranceNet B.V., te Heerlen, appellante,

gemachtigde: A, directeur van appellante,

tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: R.Volkers, ir M. van Hattum en mr drs M. Sprey, allen werkzaam bij Senter.

1. De procedure

Op 5 januari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 december 1999.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift dat appellante had ingediend

tegen de afwijzing van haar aanvraag om subsidie op grond van het Besluit kredieten

elektronische-dienstenontwikkeling (hierna: het Besluit).

Verweerder heeft onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken onder

dagtekening 13 april 2000 een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft het College met het oog op de zitting op 11 augustus 2000 haar pleitnota

doen toekomen en daarbij meegezonden een aan haar gerichte brief d.d. 24 juni 1998 van

ICL Enterprises B.V. te Maarssen (hierna: ICL).

Op 20 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid

hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Krachtens artikel 2, eerste lid, van het Besluit verstrekt verweerder op aanvraag een

subsidie in de vorm van een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico

een ontwikkelingsproject, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit

uitvoert.

Artikel 5, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat er een adviescommissie electronische

diensten (hierna: commissie) is, die tot taak heeft verweerder op zijn verzoek te adviseren

omtrent aanvragen om een krediet op grond van het Besluit.

Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit beslist verweerder in ieder geval

afwijzend op een aanvraag, indien de aanvraag niet voldoet aan het Besluit en de daarop

berustende bepalingen.

In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, is bepaald dat de commissie verweerder in

ieder geval een negatief advies geeft, indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene het

project niet kan financieren.

In het derde lid van artikel 10 is een regeling gegeven aangaande de rangschikking door de

commissie van aanvragen waarover zij positief adviseert.

Krachtens artikel 11, eerste lid, verdeelt verweerder het beschikbare bedrag in volgorde van

rangschikking van de aanvragen door de commissie.

Verweerder kan ingevolge het tweede lid van dat artikel afwijken van het eerste lid, indien

een advies van de commissie in strijd is met het Besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze

tot stand is gekomen.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft bij brief van 19 mei 1999 bij verweerder op grond van het Besluit

een aanvraag om subsidie ingediend en daarbij als korte omschrijving van de

activiteiten vermeld: het ontwikkelen en exploiteren van een branche management

systeem voor het verzekeringsbedrijf met de onderdelen (1) informatie en (2)

communicatie.

- Op het aanvraagformulier is als korte samenvatting van het project vermeld:

" Dit project betreft de ontwikkeling van het onderdeel "communicatie"(.).

Dat regelt op de meest effici‰nte wijze de informatie, communicatie en

afhandeling tussen consumenten, tussenpersonen, ondertekenaars,

deskundigen, dienstverleners en instanties op dit gebied. IntersuranceNet

administreert alle aanbieders in de markt en al hun producten en diensten.

Consumenten kunnen die bekijken en vergelijken en dan zaken doen met wie

men wil. Hiervoor bestaat veel belangstelling bij consumenten. Aanbieders

hebben dus groot belang hier gebruik van te maken. Speciaal de

gevolmachtigden zullen als ondertekenaars namens maatschappijen optreden."

- Bij genoemde aanvraag was onder meer gevoegd een 38 pagina's tellend

ondernemingsplan, waarin onder andere een beschrijving was gegeven van de

achtergrond, het doel, de uitvoering en de kostenbegroting van het plan.

- In het kader van het vergaren van de voor de behandeling van de aanvraag benodigde

gegevens is namens verweerder bij brief van 22 juni 1999 verzocht om toezending

van de openingsbalans.

- Appellante heeft dit stuk bij schrijven van 24 juni 1999 aan verweerder doen

toekomen.

- Bij brief van 28 juni 1999 heeft verweerder aan appellante een zogenoemde

volledigmelding gedaan inzake eerdergenoemde aanvraag.

- Verweerder heeft omtrent de aanvraag het advies ingewonnen van de commissie.

- Overeenkomstig het negatieve advies van de commissie heeft verweerder bij besluit

van 10 september 1999 de aanvraag afgewezen.

- Appellante heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.

- Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is onder meer het volgende overwogen:

" Het Besluit werkt volgens een tendersysteem. Dit systeem van

krediettoewijzing is gebaseerd op een kwalitatieve vergelijking van de in de

tender aangemelde projecten die voldoen aan het Besluit. Het kwalitatief

vergelijken van projecten wordt tot uitdrukking gebracht door deze in volgorde

van waardering te rangschikken. Deze systematiek brengt met zich mee dat op

basis van het projectvoorstel, zoals dat uiterlijk op de sluitingsdatum van de

tender is ingediend, wordt beslist. Na de indiening va de projectvoorstellen

worden door mij geen uitbreidingen van de projectvoorstellen meer

geaccepteerd.

Ten eerste niet omdat de projectvoorstellen, met het oog op het uit te brengen

advies van de Adviescommissie, vastomlijnd dienen te zijn; ten tweede niet om

alle inschrijvers gelijke kansen te geven. Ik hecht zeer aan dit tenderprincipe.

Aanvullingen op het projectplan kunnen, gezien het boven beschreven principe,

niet geaccepteerd worden. Dit principe is voor mij ook leidraad bij de

beoordeling van een bezwaarschrift.

(.)

In het bij de aanvraag gevoegde ondernemingsplan, tijd-kosten-plan en de

offerte van ICL is aangegeven dat de totale ontwikkelkosten van onderdelen I

en II van het project totaal f. 19.830.800,00 bedragen. Deze totale

ontwikkelkosten hebben betrekking op zowel fase I en II van het project. Voor

fase I van het projecte hebt u mij reeds eerder om krediet verzocht. Dit verzoek

is niet gehonoreerd. Hoewel voor de onderhavige aanvraag, die dus onderdeel

II behelst, een bedrag van fl. 10.746.940,00 aan projectkosten wordt

opgevoerd, dienen de totale ontwikkelkosten ad f 19.830 800,00 door uw

onderneming te worden gedragen.

Alle aanvragen die voldoen aan de eisen welke in het Besluit zijn gesteld,

worden door mij voorgelegd aan de Adviescommissie heeft in ‚‚n van haar

vergaderingen het project besproken. Hierbij heeft zij de beschikking gehad

over uw aanvraag, projectplan, offerte van ICL en de diverse bijlagen. De

Adviescommissie heeft mij over uw aanvraag negatief geadviseerd. Naast een

aantal andere opmerkingen heeft de Adviescommissie die advies gebaseerd op

het feit dat gegronde vrees bestaat dat u het project niet kunt financieren. Tot

deze conclusie is de Adviescommissie gekomen nu uw balans een totaal geeft

van f. 40.000,00 eigen vermogen. Dit eigen vermogen acht de

Adviescommissie niet toereikend om het project, dat tezamen met het vorige

project meer dan f. 16.000.000,00 aan projectkosten bedraagt, te financieren.

Bovendien is de Adviescommissie van mening dat nergens verder aannemelijk

wordt gemaakt dat u over additionele middelen kunt beschikken.

(.)

Zoals in artikel 11, tweede lid, van het Besluit is bepaald kan ik afwijken van

het eerste lid, indien een advies van de Adviescommissie in strijd is met dit

Besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij dient

als uitgangspunt hegeen in het projectvoorstel is beschreven. Het is derhalve de

verantwoordelijkheid van de aanvrager om voor een goed onderbouwd

projectvoorstel te zorgen, welke is voorzien aan alle relevante bijlagen.

Ik heb in de bezwaarfase overwogen of de beslissing van 10 september 1999

genomen had mogen worden op basis van het ingediende projectvoorstel.

Indien blijkt dat de Adviescommissie in redelijkheid tot haar standpunt heeft

kunnen komen en het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, neem ik het

advies over.

(.)

Op basis van het projectvoorstel, de beoordeling door de commissieleden en

deze bespreking heeft de Adviescommissie het advies opgesteld zoals

hierboven weergegeven. De Adviescommissie beschikte derhalve over alle

relevante informatie zoals deze op de sluitingsdatum van de tender beschikbaar

was, om tot het oordeel te komen. Mij is niet gebleken dat de Adviescommissie

de door u overgelegde informatie geheel of gedeeltelijk niet in haar

beoordeling heeft betrokken. Naar mijn mening kan dan ook niet gesteld

worden dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

(.)

De Adviescommissie heeft haar negatieve advies gebaseerd op artikel 10,

tweede lid, sub c, van het Besluit. Door mij dient beoordeeld te worden of de

Adviescommissie op basis van hetgeen in het projectvoorstel is opgenomen, tot

dit advies heeft kunnen komen. Nu mijn beslissing van 10 september 1999 is

gebaseerd op het advies van de Adviescommissie voor zover dat is gericht op

de financiering van het project, zal ik mij hier in het vervolg van deze

beschikking op concentreren.

Ik ben van mening dat de Adviescommissie in redelijkheid tot haar standpunt

heeft kunnen komen. Bij uw aanvraag is een openingsbalans uit 1998 van uw

onderneming gevoegd. Deze balans laat een totaal zien van f. 40.000,00. Zoals

hierboven vastgesteld bedragen de totale ontwikkelkosten van het project ruim

f. 19.000.000,00. In het projectvoorstel gaat u zelf uit van f. 20.000.000,00

ontwikkelkosten.

Bestudering van het projectvoorstel, het tijd-kosten-plan, de begroting ende

offerte van ICL geven op geen enekele wijze onderbouwd en aantoonbaar

inzicht in de wijze waarop u dit substanti‰le bedrag zult financieren. Op het

aanvraagformulier hebt u slechts opgenomen dat de financiering plaats vindt

door achtergestelde leningen (voornamelijk van softwarebedrijven). In het

projectplan hebt u deze stelling eveneens een aantal malen geponeerd. Ook heb

u op pagina 18 van het projectvoorstel gesteld dat f. 7.000.000,00 door uitgifte

van waardepapieren gefinancierd zal worden. Op pagina 22 van het

projectvoorstel voegt u hier nog aan toe dat u dit bedrag wilt lenen.

Ter onderbouwing van deze stelling is geen nadere informatie door u verstrekt.

Slechts de enkele stellingen zijn geponeerd. Geen offerte van een bank welke

bereid is een lening of inzicht in de wijze waarop u de waardepapieren wilt

gaan uitgeven is bij uw aanvraag gevoegd of nader beschreven. Ook in de

offerte van ICL wordt hierin niet op ingegaan. Integendeel, in de offerte wordt

juiste gewezen op de betalingsmomenten. Bovendien wordt op pagina 13 van

de offerte gesteld dat ‚‚n der randvoorwaarden die ICL stelt is de zekerheid dat

u de totale investering kunt dragen. Op basis van deze informatie moet

geconcludeerd worden dat sprake is van een normale leverancier en afnemer

verhouding. Van alle wel in het dossier aanwezige stukken wijst niets op het

bestaan van enige lening.

Gezien deze feiten ben ik van mening dat de Adviescommissie terecht tot de

conclussie kon komen dat gegronde vrees bestaat dat u het project niet kunt

financieren.

(.)

Nu op de sluitingsdatum van de tender op geen enkele wijze inzicht is gegeven

in de wijze van financiering van het project, acht ik het oordeel van de

Adviescommissie niet onredelijk. Bovendien had het naar mijn mening op uw

lijn gelegen de leningsovereenkomsten wel bij uw aanvraag te voegen, nu dit

een essentieel onderdeel van het commercialisatieplan en financieringsaspect

van de aanvraag vormt. Ik acht het uw verantwoordelijkheid om te zorgen voor

een volledige aanvraag op de datum van sluiting van de tender. Financiering

door ICL van f. 16.000.000,00 door middel van een achtergesteld lening is

hierbij niet aan de orde gekomen.

(.)

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat het advies van de

Adviescommissie niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tevens

ben ik van mening dat de Adviescommissie tot het advies heeft kunnen komen

en heeft kunnen baseren op het in artikel 10, tweede lid, sub c, van het Besluit

gestelde. Ik ben van oordeel dat ik dit advies dan ook over heb kunnen nemen.

Ik handhaaf derhalve mijn beslissing van 10 september 1999."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven en voor zover

hier van belang, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

De uitwerking van de financiering is geheel opgenomen in de verschillende berekeningen

van inkomsten en uitgaven

Op het aanvraagformulier en op diverse plaatsen in het projectplan is sprake van een

lening, te weten een achtergestelde lening, te verstrekken door de softwareleverancier ICL.

Aangezien het om een achtergestelde lening gaat, moet het daarbij aan de orde zijnde

bedrag worden aangemerkt als eigen vermogen van appellante.

Wat deze lening betreft, kan worden verwezen naar de op 11 augustus 2000 overgelegde

brief van ICL, betreffende "nadere bepalingen intentieverklaring".

Ter gelegenheid van de indiening van de aanvraag voor het projectonderdeel "informatie"

is de financiering van beide projectonderdelen in een gesprek met medewerkers van Senter

aan de orde geweest. Daarbij is vanwege ICL bevestigd dat deze vennootschap de

financiering zou regelen van het niet door verweerder gesubsidieerde deel. Van de zijde

van Senter is toen gesteld dat nadere specificaties van de financiering niet nuttig werden

geoordeeld.

Nu Senter op de hoogte was van de wijze van financiering had niet zonder meer vanwege

het niet toereikend zijn van de gegevens omtrent de financiering de aanvraag mogen

worden afgewezen, doch had indien al van ontoereikendheid kan worden gesproken, de

gelegenheid behoren te worden geboden de stukken aan te vullen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Verweerder heeft bij het bestreden besluit, ter zake van de motivering van de afwijzing van

appellantes verzoek om subsidie, verwezen naar het advies van de commissie en onder

vermelding van artikel 11, tweede lid, van het besluit geconcludeerd dat genoemd advies

niet in strijd is met het Besluit en niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen,

hetgeen - aldus verweerder - betekent dat hij dit advies over heeft kunnen nemen.

Het College overweegt hieromtrent dat in het onderhavige geval niet aan de orde is het op

basis van een positief advies van de commissie in het kader van het tendersysteem

rangschikken van de aanvraag van appellante, doch de afwijzing van de aanvraag op basis

van een negatief advies van de commissie, dat is gebaseerd op artikel 10, tweede lid,

aanhef en onder c, van het Besluit.

Naar het oordeel van het College moet de grondslag voor een dergelijk afwijzingsbesluit

worden gevonden in artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit en is eerder geciteerd

artikel 11, tweede lid, niet aan de orde. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat

de in artikel 10, tweede lid, genoemde criteria niet alleen van betekenis zijn voor de

advisering door de commissie, doch evenzeer maatgevend zijn voor de besluitvorming van

verweerder in het kader van de toepassing van artikel 9, aanhef en onder a.

Voor de beoordeling van het bestreden besluit gaat het College er vanuit dat de daarin

vervatte afwijzing berust op laatstvermeld voorschrift in verbinding met het bepaalde in

artikel 10, tweede lid, onder c, alsmede dat wat de motivering van het bestreden besluit

betreft, is beoogd overeenkomstig artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht

(hierna: Awb) te verwijzen naar het advies van de commissie.

5.2 De in het geding zijnde afwijzing berust op de motivering dat gegronde vrees bestaat dat

appellante het onderhavige project niet kan financieren.

In dat verband is bij het bestreden besluit aangegeven dat appellante, wier balans een totaal

laat zien van Ÿ 40.000,--eigen vermogen terwijl de totale ontwikkelkosten van het project

zijn begroot op circa 20 miljoen gulden, weliswaar bij de aanvraag het bestaan van een

achtergestelde lening heeft vermeld, doch geen nadere, toereikende gegevens heeft

verstrekt met betrekking tot een daartoe strekkende overeenkomst of omtrent een andere

wijze van financiering.

Van de zijde van verweerder is ter zitting van het College, mede naar aanleiding van

hetgeen appellante naar voren heeft gebracht aangaande het aanvullen van gegevens,

uiteengezet dat aan een aanvrager van subsidie slechts (nadere) gegevens worden verzocht,

voor zover de ingediende gegevens gezien het Besluit en het daarop gebaseerde

aanvraagformulier ontoereikend zijn om de aanvraag in behandeling te nemen. Zulks was

in casu het geval in verband met het ontbreken van balansgegevens, die naderhand bij

appellante zijn opgevraagd. Het verstrekken van andersoortige gegevens en het zorg dragen

voor de volledigheid van gegevens komt - aldus verweerder - geheel voor rekening en

risico van de aanvrager.

Naar de mening van verweerder kan van Senter geen uitvoeriger onderzoek naar de

gegevens in het kader van de aanvraagprocedure worden gevergd, aangezien dat een

effectieve toepassing van het Besluit en het daarin vervatte tendersysteem te zeer zou

belemmeren.

Met betrekking tot de stelling van appellante, dat meerbedoelde achtergestelde lening bij

medewerkers van Senter aan de orde is gesteld en dat het daarom in de rede had gelegen

dat een mogelijkheid tot aanvulling van gegevens was geboden toen het bestaan van een

dergelijke lening voor een bedrag van 13 miljoen gulden bij de aanvraag was vermeld, is

namens verweerder te kennen gegeven dat uit telefonische inlichtingen, die naar aanleiding

van hetgeen vanwege appellante in de hoorzitting met betrekking tot haar bezwaarschrift

naar voren was gebracht, zijn ingewonnen bij de betrokken medewerkers van Senter, is

gebleken dat het onderhoud met bedoelde medewerkers heeft plaatsgevonden v¢¢r

indiening van de subsidieaanvraag voor het eerste project (onderdeel), dat bij die

gelegenheid de mogelijkheid van financiering van een project met een achtergestelde

lening in algemene zin aan de orde is geweest en dat daarbij in algemene zin is gewezen op

de noodzaak van het vestrekken van gegevens ter onderbouwing van een dergelijke wijze

van financiering.

Van de zijde van verweerder is nog opgemerkt dat overigens het eerst bij brief van

11 augustus 2000 door appellante overgelegde schrijven van ICL d.d. 24 juni 1998 niet zou

hebben geleid tot een positief oordeel omtrent de aanvraag, aangezien het daarin

voorkomende beding: dat tot het moment waarop appellante het volledige offertebedrag

heeft voldaan en aan alle verplichtingen op grond van de af te sluiten overeenkomst heeft

voldaan de volledige intellectuele eigendomsrechten op de te ontwikkelen software

toebehoren aan ICL die van deze eigendomsrechten pas gebruik zal mogen maken in geval

van surs‚ance of (dreigend) faillissement, voor verweerder niet aanvaardbaar is.

Naar aanleiding van het voorafgaande oordeelt het College in de eerste plaats dat hetgeen

verweerder naar voren heeft gebracht omtrent het aanvullen van gegevens in het kader van

indiening van subsidieaanvragen onder een tendersysteem, gelet op het bepaalde bij het

Besluit en gezien het bepaalde in Afdeling 4.1.1 van de Awb, waarvan met name artikel

4:5, eerste lid, van belang is, rechtens aanvaardbaar is.

Derhalve is het op zichzelf niet onjuist te achten dat verweerder op de aanvraag van

appellante heeft beslist op basis van de harerzijds verstrekte gegevens en geen actie heeft

ondernomen om nadere gegevens te verkrijgen omtrent de door appellante genoemde

achtergestelde lening.

Hetgeen aan appellante door medewerkers van Senter te kennen is gegeven tijdens een

onderhoud dat is gevoerd v¢¢r indiening van eerdergenoemde aanvraag, maakt dit niet

anders. Gezien hetgeen naar voren komt uit een tweetal door verweerder overgelegde

telefoonnotities, bevattende informatie van bedoelde medewerkers omtrent het onderhoud,

kan niet worden staande gehouden dat bij appellante op enigerlei wijze de indruk is gewekt

dat het beleid van verweerder met betrekking tot het behandelen van subsidieaanvragen

zou inhouden dat voor financiering door middel van een achtergestelde lening geen

ondersteunende gegevens zouden behoeven te worden overgelegd dan wel dat het niet

aanstonds overleggen van dergelijke gegevens geen risico voor de aanvrager zou opleveren

omdat in een zodanig geval van de zijde van verweerder actie zou worden ondernomen tot

het alsnog verkrijgen van zulke gegevens.

In verband met het vorenoverwogene moet worden geconcludeerd dat de afwijzing van de

onderhavige aanvraag op grond van de motivering dat gegronde vrees bestaat dat

appellante het onderhavige project niet zal kunnen financieren, de rechterlijke toetsing kan

doorstaan.

Derhalve dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Ten slotte acht het College geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met

toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr H.C. Cusell en mr J.A. Hagen in tegenwoordigheid van S.F.E. Raeven, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2001.

w.g. C.M. Wolters w.g. S.F.E. Raeven