-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/320 11 april 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
de maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: drs H.M.P.M. Koelman R.A., te Alkmaar,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen.
1. De procedure
Op 20 april 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing
van haar aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Op 5 juli 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 februari 2001 heeft appellante haar standpunt toegelicht en
gedocumenteerd.
Op 28 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun
standpunten hebben toegelicht. Tevens is verschenen drs M. Honig van GeoRas, die ter
ondersteuning van verweerders standpunt een toelichting heeft gegeven met betrekking tot
satellietopnames die zijn weergegeven op ter zitting overgelegde foto's en op een
beeldscherm.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) zoals deze
luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(.)
e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni
1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde
akkerbouwgewassen (PbEG L 181);
(.)
k. producent: individuele landbouwondernemer (.) die op zijn bedrijf voor
eigen rekening en risico akkerland met akkerbouwgewassen inzaait met de
bedoeling deze gewassen te oogsten;
l. bedrijf: (.)
m. akkerland:
a) geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die
gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als
blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet
agrarische doeleinden in gebruik was;
b) grond die overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit produktie
nemen van bouwland uit productie is geweest;
(.)
Artikel 3
Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening
3887/92, (.) en deze regeling (.) worden jaarlijks op aanvraag de
beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van
akkerbouwgewassen (.)."
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft een "Formulier aanvraag oppervlakten 1999", getekend 4 mei 1999,
bij verweerder ingediend ter verkrijging van subsidie op grond van de Regeling voor
onder meer een perceel met volgnummer 21 en een oppervlakte van 2.60 ha
(hierna: perceel 21).
- Bij brief van 7 december 1999 is aan appellante medegedeeld dat haar aanvraag is
afgewezen. De bijlage bij deze brief vermeldt dat het verschil tussen de aangevraagde
en de geconstateerde oppervlakte 2.60 ha bedraagt, zijnde 50,49 % van de
geconstateerde oppervlakte, en voorts onder meer het volgende:
" Bij een verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter dan
20% van de geconstateerde oppervlakte, dan vervalt geheel het recht op een
subsidie."
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 12 januari 2000,
waarin onder meer het volgende wordt aangevoerd:
" Het perceel, met volgnummer 21 en opgegeven oppervlakte van 2.60 ha,
hebben wij in 1997 gekocht van de heer/ wijlen C, D. Evenals op de meeste
bedrijven worden er gronden, meestal grasland, jaarlijks verhuurd voor de teelt
van aardappelen en bloembollen. Dit was ook het geval op het bedrijf van
wijlen C, D.
De heer E, F verbouwde aardappelen op dit bedrijf.
Zie verklaring.
Evenals het andere perceel, waarover geen opmerking wordt gemaakt op
dezelfde locatie, is gebruikt voor de teelt van aardappelen."
- Bij brief van 24 februari 2000 heeft verweerder appellante als volgt bericht:
" Mij is (.) uit satellietbeelden gebleken, dat dit perceel niet in tenminste een
der jaren 1987 tot en met 1991 als akkerland in gebruik is geweest, zoals artikel
1 onder o van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwproducenten vereist,
maar steeds als grasland.
Ik vraag u derhalve sluitend bewijsmateriaal (bijvoorbeeld een kopie van de
betreffende kaart uit de atlas van de topografische dienst m.b.t. de periode 1987
tot en met 1991) te overleggen, waaruit blijkt, dat perceel 21 in tenminste een
van de jaren 1987 tot en met 1991 akkerland (in de zin van de Regeling) is
geweest.
Tevens verzoek ik u aan te geven, of u voor een hoorzitting wilt worden
uitgenodigd, indien dit bewijsmateriaal onvoldoende mocht blijken te zijn."
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard en
hiertoe onder meer als volgt overwogen:
" Uw aanvraag is afgewezen, omdat uit satellietbeelden is gebleken, dat de
oppervlakte van het perceel met topografisch nummer 119 11 538 23 (perceel
21) van 1987 tot en met 1991 niet als akkerland in de zin van de Regeling in
gebruik is geweest. Daarmee voldoet deze oppervlakte niet aan het bepaalde in
artikel 1 onder m van de Regeling. (.) Gelet op de omstandigheid dat het
verschil tussen de oppervlakte die niet aan de voorwaarden van de Regeling
voldoet meer dan 20 % is van de oppervlakte die daaraan wel voldoet, komt u
op grond van artikel 9 van EG-Verordening 3887/92 in het geheel niet in
aanmerking voor een bijdrage.
U heeft niet overtuigend aangetoond, dat bovenstaande constatering onterecht
is. De verklaring van de heer E uit F, waarin deze stelt, dat hij het betreffende
perceel in het verleden heeft gebruikt voor de teelt van aardappelen is
onvoldoende om als bewijsmateriaal te worden geaccepteerd voor de
vaststelling of een perceel ook daadwerkelijk akkerland is in de zin van de
Regeling. Dit is immers geen objectief bewijsmateriaal waarmee onomstotelijk
wordt aangetoond dat perceel 21 akkerland was in de periode 1987 tot en met
1991. Ook verder is geen bewijsmateriaal overgelegd, waaruit zonder meer
blijkt, dat perceel 21 akkerland in de zin van de Regeling is."
Ten verweer is onder meer het volgende aangevoerd:
" De satellietfoto's zijn voor LASER een aanwijzing dat de desbetreffende
percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 niet in gebruik zijn geweest als
akkerland, verweerder is van mening dat het verder aan appellante is om aan te
tonen dat perceel 21 wel aan de definitie van akkerland voldoet.
Verweerder is van mening dat de door appellante overgelegde bewijsstukken
echter niet kunnen aantonen dat de bestreden beslissing onjuist is. Deze
stukken bevatten namelijk geen perceelsgebonden informatie terwijl de
verklaring van de heer G naar de mening van verweerder niet gezien kan
worden als objectief bewijsmateriaal."
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij met betrekking tot percelen die in
voorafgaande jaren wel zijn geaccepteerd als akkerland, het beleid voert deze niet meer als
zodanig te accepteren in het geval de satellietopnames aangeven dat ten tijde van de
opnames sprake was van grasland. In dit geval verzoekt hij van de aanvrager nader bewijs.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft bij beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit
aangevoerd:
" In 1997 is het desbetreffende perceel door Maatschap A gekocht van wijlen de
heer C.
Uit de administratie van de heer C over de periode 1987-1991 is te zien dat er
elk jaar een deel van zijn grasland verhuurd wordt voor de teelt van
aardappelen. Ook wordt er in alle jaren met uitzondering van 1988 door de heer
C zelf een akkerbouwgewas geteeld op het bedrijf.
De desbetreffende percelen werden gehuurd door de heer G, dit is te
achterhalen uit zowel de administratie van de heer Jimmink (ontvangst) als de
administratie van de heer G (uitgaven).
In de bijlage verklaart de heer G dat hij in de periode 1987-1991 elk jaar een
perceel van de heer C gehuurd heeft, waaronder het perceel 21 van de
aanvraag.
Deze bewering wordt ondersteund door de geldstromen tussen de heer C en de
heer G in deze periode (zie bijgevoegde accountantsverklaring).
Verder willen wij opmerken dat de verhuurde oppervlakte plus de oppervlakte
akkerbouwgewassen op het bedrijf van de heer C in de periode 1987 t/m 1991
in totaal 19,54 ha bedraagt. Aangezien deze oppervlakte groter is dan de totale
bedrijfsoppervlakte nl. 19,09 ha, en het noodzakelijk is om een vruchtwisseling
toe te passen, is het waarschijnlijk dat perceel 21 ook in gebruik is geweest als
akkerland.
Ten slotte willen wij opmerken dat LASER als bewijsmateriaal een kopie van
de kaart uit de atlas van de topografische dienst m.b.t. de periode 1987-1991
verlangt, waaruit blijkt dat perceel 21 'zwart' is geweest. Uit navraag bij de
topografische dienst blijkt dat slechts de kaarten van 1989 en 1990 van deze
periode beschikbaar zijn. Het is dus onmogelijk om op deze manier het door
LASER gevraagde bewijs te leveren."
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt - voor zover hier van belang - onder akkerland
verstaan het geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die
gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland
in gebruik was.
Aan de orde is de vraag of verweerder zijn nader standpunt dat niet kan worden
aangenomen dat perceel 21 in de periode 1987 tot en met 1991 in gebruik is geweest als
akkerland, heeft kunnen baseren op satellietwaarnemingen die in die periode van perceel
21 zijn gedaan. Dienaangaande overweegt het College ten eerste het volgende.
Verweerder heeft in voorgaande jaren appellantes aanvragen minder fijnmazig
gecontroleerd, waarbij hij perceel 21 steeds heeft aangemerkt als akkerland en mede op die
grond deze eerdere aanvragen van appellante goedgekeurd.
Deze omstandigheden staan er niet aan in de weg dat verweerder appellantes aanvraag voor
1999 toetst aan meer gedetailleerde controlegegevens als bedoelde satellietopnames die
inmiddels te zijner beschikking zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden
verweerder bij de beslissing op die aanvraag op grondslag van deze gegevens terug te
komen van zijn conclusie in voorgaande jaren, dat de als zodanig door appellante
opgegeven percelen voldoen aan de definitie van akkerland, met dien verstande dat
appellante de gelegenheid moet worden geboden in bezwaar aannemelijk te maken dat de
percelen waarop bedoelde satellietopnames betrekking hebben, wel degelijk als akkerland
zijn gebruikt in de referentiejaren 1987 tot en met 1991.
Bij de beoordeling van de bewijsvoering van appellante tegenover de aanwijzingen die aan
de satellietopnames kunnen worden ontleend, dient mede in aanmerking te worden
genomen de tijd die sinds de referentieperiode is verstreken gedurende de jaren waarin
verweerder perceel 21 wel heeft aangemerkt als akkerland. Niet onaannemelijk is immers
dat appellantes bewijspositie hierdoor slechter is geworden.
5.2 Aangaande de gevolgtrekkingen die verweerder uit de satellietopnames heeft gemaakt,
overweegt het College als volgt.
De opnames dateren van het voor- en het najaar van elk der referentiejaren, zij het dat een
opname uit het najaar 1990 ontbreekt.
Verweerder heeft ter zitting van het College deze opnames door M. Honig doen
presenteren en doen toelichten hoe deze opnames hem leiden tot de diagnose dat perceel 21
op die tijdstippen in gebruik is geweest als grasland en hoe hij uit de satellietopname van
27 maart 1991 de conclusie heeft getrokken dat perceel 21 ook het gehele najaar 1990
grasland is geweest.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder aldus aangetoond dat er voldoende
twijfel was gerezen omtrent appellantes "Aanvraag oppervlakten 1999" om bij de
besluitvorming op deze aanvraag terug te komen van zijn conclusie in voorgaande jaren dat
perceel 21 is aan te merken als akkerland.
Appellante heeft niet bestreden dat de satellietopnames de diagnose rechtvaardigen dat
perceel 21 op de tijdstippen waarop de overgelegde satellietfoto's zijn genomen, als
grasland in gebruik was. Ook overigens ziet het College geen grond deze diagnose in
twijfel te trekken.
5.3 Appellante heeft evenwel betoogd dat in tijdvakken tussen deze tijdstippen perceel 21 voor
akkerbouw in gebruik is geweest en heeft hiertoe aangevoerd dat jaarlijks een deel van het
grasland aan Borst is verhuurd voor de teelt van aardappelen, alsmede dat haar
bedrijfsvoorganger Jimmink de meeste referentiejaren akkerbouwgewassen heeft geteeld.
Het College constateert dat appellante aldus niet heeft aangegeven, laat staan onderbouwd,
in welk referentiejaar en voor welke akkerbouwgewassen perceel 21 door C,
onderscheidenlijk G is gebruikt. Reeds daarom valt niet eenduidig af te leiden na welke
satellietopname grasland van perceel 21 is gewijzigd in akkerland, wanneer het betreffende
akkerbouwgewas op perceel 21 kan zijn geoogst, wanneer dit perceel derhalve weer kan
zijn ingezaaid met gras en of de diagnose van de daarop volgende satellietopname hiermee
verenigbaar is.
De conclusie is dat tegenover de vaststelling dat in elk der vijf referentiejaren in het voor-
en het najaar perceel 21 grasland is geweest, appellante onvoldoende heeft aangevoerd om
aannemelijk te maken dat het perceel in de tussentijd in enig jaar akkerland is geweest.
5.4 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
7.
Het College verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2001.
w.g. D. Roemers w.g. Th.J. van Gessel