-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/196 5 april 2001
5130
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 29 februari 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 februari 2000.
Verweerder heeft op 14 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2001, waarbij partijen hun
standpunten, verweerder aan de hand van een overgelegde pleitnota, nader hebben
toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 14 april 1999 heeft de maatschap A bij de uitvoeringsdienst LASER een
formulier "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal"
ingediend, waarbij hij 7,76 ha voederareaal (bijdragecode 805) heeft aangemeld.
- Bij brief van 10 december 1999, verzonden op 17 december 1999, heeft LASER de
aanvraag goedgekeurd en de definitieve oppervlakte voederareaal vastgesteld op
7,76 ha.
- Bij brief van 20 januari 2000 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen voornoemd
besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
" Er is voor u een oppervlakte van 7,76 ha voederareaal geregistreerd, omdat u
op het aanvraagformulier voor de oppervlakte snijma‹s de code voor het
voederareaal (805) had opgegeven.
Uw argument dat u abusievelijk voor de oppervlakte snijma‹s bijdragecode 805
(bijdragecode voederareaal) i.p.v. code 815 (bijdragecode akkerbouwgewassen)
heeft ingevuld op uw aanvraagformulier kan u niet baten. Gelet op het bepaalde
in artikel 4, lid 2 van de Verordening 3887/92 en artikel 9 van de Regeling
kunnen wijzigingen na de uiterste indiendatum van de aanvraag niet meer
worden geaccepteerd, onder meer i.v.m. het gebrek aan controlemogelijkheden
tijdens de beoordelingsperiode. De aanvrager is en blijft derhalve te allen tijde
zelf verantwoordelijk voor het juist invullen van de aanvraag en het bijvoegen
van de correcte bijlagen. Hij wordt daarbij gehouden aan de door hem
verstrekte gegevens. Slechts indien er sprake is van een kennelijke vergissing
kan van de op en bij het aanvraagformulier verstrekte gegevens worden
afgeweken. Daarvan is in uw geval geen sprake. Het was voor LASER, gelet
op de ingevulde gegevens op het aanvraagformulier, op het tijdstip van
beoordeling van de aanvraag niet kenbaar, dat u eigenlijk een bijdrage voor de
oppervlakte ma‹s wilde hebben. Daarbij merk ik op, dat u ook bij de totale
oppervlakte voederareaal heeft opgegeven, dat de oppervlakte snijma‹s
voederareaal was.
Conclusie
Ik verklaar uw bezwaren derhalve ongegrond.
Ik merk nog op, dat uw bezwaren kennelijk ongegrond zijn. Daarom bent u niet
voor een hoorzitting uitgenodigd."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft bij de aanvraag oppervlakten 1999 abusievelijk voor de percelen 7, 10 en
11, met een gezamenlijke grootte van 7,76 ha, de bijdragecode 805 (voederareaal) ingevuld
in plaats van de bijdragecode 815 (vereenvoudigde regeling). Deze vergissing heeft er
tevens toe geleid dat appellant bij de regel "totale oppervlakte voederareaal (bijdragecode
800 en 805)" 7,76 ha heeft opgegeven.
Dit betreft een kennelijke fout die voor correctie in aanmerking komt. Appellant heeft
reeds meerdere jaren akkerbouwsteun aangevraagd en ontvangen, hetgeen ook in het
onderhavige jaar 1999 de bedoeling was van appellant.
Appellant was zich eerst na de brief van LASER van 17 december 1999 bewust van zijn
vergissing, zodat hij niet meer tijdig - voor de uiterste indiendatum van de aanvraag - zijn
vergissing kon herstellen.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellant slechts tegemoet
zou kunnen worden gekomen en derhalve slechts alsnog akkerbouwsteun zou kunnen
worden toegekend, indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellant bij de
aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers in dat geval is blijkens
het bepaalde in artikel 5 bis van de verordening (EEG) 3887/92 ook na afloop van de
uiterste datum voor de indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk en zou
het onrechtmatig zijn om appellant aan zijn aanvankelijke opgave te houden, zoals bij het
bestreden besluit is gebeurd.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke
fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks
is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet
juist kan zijn. Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom
is gekomen dat in dit geval geen sprake is van een klaarblijkelijke fout in voormelde zin.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel