-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/411 5 april 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 19 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 april 2000, verzonden 20
april 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar, dat appellante heeft gemaakt tegen
verweerders beslissing op haar aanvraag van 12 mei 1999 op grond van de Regeling EG-
steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op 25 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 22 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Voor de maatschap
voerde D het woord. Verweerder heeft zijn standpunt doen toelichten door zijn
gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 1mei 1999 bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier
"Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend
waarbij zij onder vermelding van bijdragecode 815 zeven van de in totaal 22 door
haar opgegeven percelen met een totale oppervlakte van 23.22 hectare snijma‹s voor
steun ingevolge de vereenvoudigde regeling van de Regeling EG-steunverlening
akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) in aanmerking bracht. Bij de vraag naar de
grootte van het voedereareaal werd een grootte van 23,22 hectare opgegeven.
- Op 12 mei 1999 heeft appellant in verband met de verkoop van een perceel grond een
gewijzigd aanvraagformulier bij verweerder ingediend, waarop een van de genoemde
percelen geschrapt is. De bijdragecode 815 is voor de resterende zes percelen
veranderd in bijdragecode 805 (de code voor voederareaal). Bij de vraag naar de
grootte van het voederareaal is nu 17,79 hectare opgegeven, hetgeen overeenkomt
met de grootte van de resterende percelen waarop snijma‹s verbouwd werd.
- Bij besluit, gedateerd 29 november 1999, heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd
en appellante medegedeeld dat de oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve
van de Regeling dierlijke EG-premies voor haar is vastgesteld op: 17,79.
- Op 21 februari 2000 is vanwege appellante telefonisch contact opgenomen met
verweerder in verband met het uitblijven van de door appellante verwachte
uitbetaling van ma‹spremie.
- Vanwege verweerder is er toen op gewezen, dat geen premie op grond van de
Regeling was aangevraagd en dat zodanige premie derhalve ook niet verleend was.
- Op 23 februari 2000 heeft appellante bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet
verlenen van de ma‹s-premie.
- Verweerder heeft bij schrijven van 29 februari 2000 appellante uitgenodigd om
schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken aan te tonen, dat
de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift niet aan haar
kan worden toegerekend.
- Appellante heeft daarop bij brief van 6 maart 2000 gereageerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt een niet-ontvankelijkverklaring van het ingediende
bezwaarschrift in, wegens overschrijding van de in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van
de Awb gestelde termijn voor indiening van bezwaarschriften van zes weken na
bekendmaking van het besluit, waartegen het bezwaar zich richt.
Daarbij wordt overwogen:
" Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft de niet-ontvankelijkverklaring ten
aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond
daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de
indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 29-02-2000 bent u in de gelegenheid gesteld om binnen een
termijn van twee weken aan te geven waarom u het bezwaarschrift niet tijdig
heeft ingediend. Uw reactie van 06-03-2000, is door LASER op 07-03-2000
ontvangen. In uw brief geeft u aan, dat u van LASER bericht heeft ontvangen
dat uw aanvraag is goedgekeurd. U ging er derhalve van uit dat de subsidie
uitbetaald zou worden.
In de brief van LASER van 25-11-1999 staat duidelijk het volgende vermeld:
"De definitieve oppervlakte voederareaal in hectare, ten behoeve van de
Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op:17,79." Ook in de
bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. In de brief
is voorts geen sprake van een subsidie voor akkerbouwgewassen. Uit de feiten
en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het
bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het
bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond
om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De
termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.
(.)
Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de
Awb, tot de conclusie, dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het
niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het
bezwaarschrift."
4. Het standpunt van appellant
In het beroepschrift wordt ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen
het bestreden besluit aangevoerd.
" Elk voorjaar vullen we de 'aanvraag oppervlaktes' in. Compleet met kaarten,
perceelsnummers en gewascodes sturen we die op naar LASER in Deventer.
Dat doen we al jaren zonder problemen. Soms moeten er nieuwe topografische
kaarten besteld worden of zien de formulieren er wat anders uit. Als je maar
zorgt dat alles op tijd binnen is bij Laser verloopt het prima. In 1999 stuurden
we de aanvraag voor de ma‹spremie op 1 mei naar Laser (.)
Begin mei hebben we grond gekocht in de regio Emmen. Omdat we onze
aanvraag voor de ma‹spremie al hadden weggestuurd hebben we telefonisch bij
LASER in Deventer nagevraagd hoe we deze eerste aanvraag konden
veranderen. Daarvoor moest een 'gewijzigde aanvraag' ingediend worden met
nieuwe perceelsnummers en oppervlaktes erbij. Op onze vraag of de reeds
ingediende aanvraag correct was werd ons verteld dat de code voor ma‹s was
veranderd 815 in 805. Wij waren blij dat we dit op tijd hoorden en stuurden de
gewijzigde aanvraag snel in (.)
Uit de brief van LASER d.d. 29 november 1999 begrepen we dat de aanvraag
was goedgekeurd. Echter de term 'goedkeuring voederareaal' had moeten zijn
'goedkeuring steunverlening akkerbouwgewassen'. Dit kan in beide gevallen
ma‹s zijn. Net als de meeste ma‹stelers gebruiken wij immers de snijma‹s als
voer ('voederareaal') voor ons melkvee. We waren dus niet gealarmeerd.
Bovendien wordt in de volksmond nooit gepraat over 'voederareaal ' of
'akkerbouwgewas'. Daar noemt men het 'stierenpremie' of 'ma‹spremie'. Ook
gaf de afwikkeling door LASER nooit aanleiding tot vragen of klachten in de
afgelopen jaren. Nietsvermoedend wachtten we dus de uitbetaling van de
ma‹spremie af.
In vorige jaren was het bedrag altijd binnen de gestelde periode overgemaakt.
Rekening houdend met eventuele millenniumproblemen of anderszins hebben
we in goed vertrouwen gewacht tot na half februari 2000. Toen vonden we dat
het wel heel erg lang duurde en hebben we toch maar gebeld naar LASER in
Deventer. We kregen de heer E aan de telefoon. Pas tijdens het telefoon-
gesprek met de heer E werd ons duidelijk dat we toch code 815 voor de ma‹s
hadden moeten laten staan. De code in de eerste aanvraag was wel de juiste.
Wij zijn hier heel erg van geschrokken. Het gaat om een bedrag van ruim f
10.000,- . Zoals het nu lijkt komen we niet in aanmerking voor ma‹s-premie
'99. Terwijl we ook geen gebruik hebben gemaakt van stierenpremie.
Op advies van de heer E (LASER Deventer) dienden we alsnog onmiddellijk
bezwaar (.) in tegen de brief van 29 nov. '99 van LASER. Het Agentschap
van LASER in Groningen, dat alle bezwaarschriften behandelt, heeft ons
bezwaar niet ontvankelijk verklaard omdat de gestelde indieningstermijn van 6
weken was overschreden. Hiertegen tekenen wij beroep aan.
Geacht College van Beroep:
Wij zijn van mening dat de beslissing van Laser onterecht is. Zoals u kunt zien
op de gewijzigde aanvraag d.d. 12 mei 1999(.) is, na ons gesprek met
LASER, de code gewijzigd. Het veranderen van de code is op aanraden van een
medewerker van LASER gebeurd (vast en zeker met de beste bedoelingen).
Wij kunnen dit niet bewijzen. U kunt echter zien dat we in voorgaande jaren
altijd correct aangevraagd hebben.
Het door ons ingediende bezwaarschrift is inderdaad te laat verzonden omdat
we niet eerder in de gaten hadden dat we bij de gewijzigde aanvraag een
foutieve code hadden ingevuld.
De afwijzing van het bezwaarschrift door LASER betekent een
inkomstenderving van f 10.000,-- voor ons bedrijf. Dit vinden we wel een hele
zware straf voor het foutief invullen van een code. We hebben niet crimineel
gehandeld. We waren alleen te goed van vertrouwen.
Daarom verzoeken we het College van Beroep ambtshalve de beschikking van
LASER te herroepen en hen te vragen ons bezwaarschrift ontvankelijk te
verklaren en alsnog te behandelen."
5. De beoordeling van het geschil
Het College constateert allereerst, dat de aanvraag is ingediend door de maatschap A, F en
B. Blijkens ter zitting overgelegde stukken is F per 1 januari 1999 uit de maatschap
getreden en vervolgens op 13 februari 2001 overleden.
Het College gaat, gelet op het hiernavolgende, voorbij aan de constatering, dat de aanvraag
is ingediend door een op het moment van aanvraag niet meer bestaande maatschap
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder appellantes bezwaarschrift terecht
niet-ontvankelijk verklaard heeft. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe
het volgende wordt overwogen.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellante is ingediend na het verstrijken van
de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 Awb. Derhalve kan ingevolge artikel
6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs
niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellante is
goedgekeurd, doch in dat besluit en de daarbij behorende bijlage slechts melding wordt
gemaakt van het te haren behoeve vastgestelde voederareaal, heeft appellante op grond van
de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door haar beoogde subsidie op grond
van de Regeling was toegekend.
De omstandigheid dat appellante in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor
ma‹spremie maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu
appellante ervaring heeft met de toepassing van de Regeling, eerder in de rede dat het haar
zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie
inhield.
Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was
verweerder gehouden het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.
Onder die omstandigheden komt het College niet toe aan behandeling van de verdere door
appellante aangevoerde argumenten.
Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel