-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/186 12 april 2001
5130
Uitspraak in de zaak van:
Landbouwbedrijf A, te Badhoevedorp, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie
1. De procedure
Op 24 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 februari 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen
de weigering van verweerder haar voor akkerbouwsteun in aanmerking te brengen.
Verweerder heeft op 5 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en
appellante steun toegekend tot een bedrag van fl. 11.010,35, waarop appellante bij brief
van 12 februari 2001 het College heeft bericht haar beroep te handhaven.
Op 22 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun
standpunten aan de hand van overgelegde pleitnotities nader hebben toegelicht. Voor
appellante voerde bij die gelegenheid P.J. van den Heuvel het woord.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 3 mei 1999 heeft appellante bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier
"aanvraag oppervlakten 1999, Algemene regeling en Voederareaal" ingediend,
waarbij zij een totale oppervlakte "overige granen" van 23,75 ha heeft aangemeld.
- Bij besluit van 7 december 1999, verzonden op 13 december 1999, heeft LASER de
aanvraag afgewezen, kort gezegd, omdat appellante geen braakgelegde percelen heeft
opgegeven.
- Appellante heeft op 20 december 1999 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2000 de bezwaren van
appellante ongegrond verklaard.
- Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder alsnog een bijdrage ter hoogte van
fl. 11.010,35 toegekend voor 12,95 ha overige granen en zich bereid verklaard -
indien appellante haar beroep intrekt - de door appellante betaalde griffiegelden te
vergoeden.
- Appellante heeft bij brief van 12 februari 2001 aangegeven haar beroep slechts in te
trekken, indien verweerder overgaat tot uitbetaling van de vergoeding op basis van
23,75 ha granen en 3 ha braak.
3. Het bestreden besluit
Bij besluit van 4 februari 2000 heeft verweerder het volgende overwogen:
" (.)
Overwegingen
Uw argument dat u het verkeerde aanvraagformulier heeft ingevuld, kan u niet
baten. Gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 2 van Verordening 3887/92 en
artikel 9 van de Regeling kunnen wijzigingen na de uiterste indiendatum van
de aanvraag niet meer worden geaccepteerd. De aanvrager is en blijft derhalve
te allen tijde zelf verantwoordelijk voor het juist invullen van de aanvraag en
het bijvoegen van de correcte bijlagen. Hij wordt daarbij gehouden aan de door
hem verstrekte gegevens. Slechts indien er sprake is van een kennelijke
vergissing kan van de op en bij het aanvraagformulier verstrekte gegevens
worden afgeweken. Daarvan is in uw geval geen sprake. Het was voor LASER
op het tijdstip van beoordeling van de aanvraag niet kenbaar, dat u eigenlijk
een aanvraag voor de Vereenvoudigde Regeling had willen doen. U heeft
immers niet alleen het aanvraagformulier voor de Algemene Regeling
ingevuld, maar ook de bijdragecode die bij de Algemene Regeling wordt
gebruikt voor de categorie granen. Bovendien heeft u steun aangevraagd voor
een oppervlakte die groter is dan de maximale oppervlakte waarvoor in het
kader van de Vereenvoudigde Regeling voor productieregio 1 een bijdrage kan
worden verkregen (12,95 ha).
Conclusie
Ik verklaar uw bezwaren derhalve ongegrond.
(.)."
Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder het volgende overwogen:
" Hierbij deel ik u mee, dat na ampel beraad is besloten om uw bezwaarschrift
alsnog gegrond te verklaren.
U hebt thans recht op een bijdrage voor 12,95 ha overige granen. Aangezien de
bijdrage per ha in uw geval f. 850,22 bedraagt, heeft u in totaal recht op een
bijdrage van f. 11.010,35.
(.)."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - zakelijk weergegeven - het volgende
aangevoerd.
Appellante heeft op het aanvraagformulier voor de Algemene regeling bij perceel 10
gewascode 668 ingevuld (braak met toegestane groenbemester) en daarbij abusievelijk een
onjuiste bijdragecode ingevuld (bijdragecode 999, in plaats van 830), welke vergissing
voor herstel vatbaar is.
Deze vergissing werd in de hand gewerkt door het feit dat LASER haar eerst het
aanvraagformulier voor de Vereenvoudigde regeling had toegezonden, zij daarop begon
om dit formulier in te vullen, vervolgens onderkende het verkeerde formulier voor zich te
hebben, het in haar ogen juiste formulier voor de Algemene regeling bij LASER bestelde
en ontving, waarna zij abusievelijk de gegevens zoals door haar reeds vermeld op het
formulier voor de Vereenvoudigde regeling overnam op het formulier voor de Algemene
regeling.
Uit de aanvraag, alsmede uit de bijgevoegde topografische kaart, had LASER kunnen
opmaken dat appellante braak had opgegeven en daarmee voor subsidie op grond van de
Algemene regeling in aanmerking wenste te komen.
Verweerder heeft het bezwaar van appellante ten onrechte opgevat als een verzoek om
akkerbouwsteun te verkrijgen op basis van de Vereenvoudigde regeling. Appellante heeft
wel degelijk bedoeld om een aanvraag overeenkomstig de Algemene regeling in te dienen
en in aanmerking te komen voor akkerbouwsteun op basis van de door haar in de aanvraag
aangemelde 23,75 ha granen en 3,00 ha braak.
Verweerder heeft aldus ten onrechte slechts akkerbouwsteun verleend tot het voor de
Vereenvoudigde regeling geldende maximum van 12,95 ha.
5. De beoordeling van het geschil
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt
het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 7 februari 2001.
Nu het besluit van 7 februari 2001 ook geacht moet worden een afwijzing in te houden van
de gevraagde steun, voorzover deze niet alsnog wordt toegekend, heeft appellante geen
belang meer bij beoordeling van het besluit van 4 februari 2000. Het daartegen gerichte
beroep moet dan ook wegens verval van belang niet-ontvankelijk verklaard worden. Wel
vindt het College aanleiding te bepalen dat verweerder appellante het griffierecht zal
vergoeden.
Van voor vergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking
komende kosten is het College niet gebleken. Daarbij tekent het College aan, dat de kosten
van de tijdsbesteding van appellantes woordvoerder, die niet gekwalificeerd kan worden
als beroepsmatige rechtshulpverlener, ook niet op titel van een optreden als
getuige/deskundige voor vergoeding in aanmerking gebracht kunnen worden. De
gevraagde vergoeding van fl. 3.451,-- wordt derhalve niet gehonoreerd.
Met betrekking tot de houdbaarheid van het nu nog in geding zijnde besluit van 7 februari
2001 overweegt het College als volgt.
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet
zou kunnen worden gekomen en derhalve slechts alsnog akkerbouwsteun overeenkomstig
de aanvraag (voor 23,75 ha granen en 3,00 ha braak) zou kunnen worden toegekend, indien
zou moeten worden geoordeeld dat door appellante bij de aanvraag oppervlakten door het
invullen van de bijdragecode 999 bij perceel 10 een kennelijke vergissing is gemaakt.
Immers in dat geval is blijkens het bepaalde in artikel 5 bis van verordening (EEG)
3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van een aanvraag een
wijziging daarvan mogelijk en zou het onrechtmatig zijn om appellante aan haar
aanvankelijke opgave te houden.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke
fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks
is het geval wanneer uit deze aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet
juist kan zijn.
Dat appellante bij perceel 10, naast gewascode 668 de bijdragecode 999
(niet voor bijdrage) heeft vermeld kan niet als een zodanige ongerijmdheid worden
opgevat. Het College is aldus van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom
is gekomen dat daarin geen klaarblijkelijke fout als door appellante bedoeld kan worden
gezien.
Verweerder heeft ter zitting het besluit van 7 februari 2001 als volgt toegelicht:
" Het niet invullen van braak bij een aanvraag volgens de algemene regeling die
ingevuld is met algemene codes, wordt door verweerder aangemerkt als
klaarblijkelijke fout.Verweerder gaat er daarbij vanuit dat het de bedoeling van
appellant was om de vereenvoudigde regeling in te vullen. Het invullen van een
aanvraag in het kader van de algemene regeling zonder steunwaardige braak
resulteert namelijk in het afwijzen van de aanvraag. Het zou dus voor de
aanvrager nutteloos zijn de aanvraag in te dienen. Bij de heroverweging van het
bezwaar is daarom de aanvraag in het kader van de algemene regeling
gewijzigd in een aanvraag in het kader van de vereenvoudigde regeling,
waarbij een bijdrage is uitgekeerd voor het maximale aantal hectares van de
vereenvoudigde regeling. Er bestaat hier geen kans dat de appellant een
bijdrage ontvangt waar hij anders geen recht op zou hebben. Als appellant
direct een aanvraag in het kader van de vereenvoudigde regeling zou hebben
ingediend, zou hij deze premie immers ook hebben ontvangen."
Uit deze bewoordingen leidt het College af dat het besluit van 7 februari 2001 niet is
voortgesproten uit een misverstand met betrekking tot hetgeen appellante met haar
aanvraag beoogde, doch dat verweerder van oordeel is, dat het indienen van een aanvraag
in het kader van de Algemene regeling, die alleen in het kader van de Vereenvoudigde
regeling gehonoreerd kan worden, een klaarblijkelijke vergissing oplevert. Ook nu
appellante zelf meent aan indiening in het kader van de Algemene regeling vast te houden,
doet dat naar verweerders oordeel niet af aan zijn conclusie, dat appellante dan een onjuist
standpunt inneemt.
Het College overweegt dienaangaande, dat het niet op zijn weg ligt om de juistheid van de
gronden waarop verweerder appellante bij het besluit van 7 februari 2001 steun toekent te
toetsen. Doordat verweerder alsnog deze steun heeft toegekend is het geschil beperkt tot de
vraag of verweerder daarmee kan volstaan of dat hij alsnog, zoals appellante wil, het niet
invullen van braak als klaarblijkelijke fout moet aanmerken en tot toekenning van een
hoger bedrag aan steun moet komen. Hiervoor bestaat, zoals uit het voorgaande blijkt, naar
het oordeel van het College geen aanleiding.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep tegen het besluit van 7 februari 2001 ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
Het College:
verklaart het beroep tegen het besluit van 4 februari 2000
niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2001
ongegrond;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar
betaalde griffierecht van fl. 450,-- (zegge: vierhonderdenvijftig
gulden) betaalt;
- wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel