ECLI:NL:CBB:2001:AB1279
public
2015-11-16T10:55:58
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1279
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-04-12
AWB 00/186
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1279
public
2013-04-04T16:26:11
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1279 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-04-2001 / AWB 00/186

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/186 12 april 2001

5130

Uitspraak in de zaak van:

Landbouwbedrijf A, te Badhoevedorp, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie

1. De procedure

Op 24 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij

beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 februari 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen

de weigering van verweerder haar voor akkerbouwsteun in aanmerking te brengen.

Verweerder heeft op 5 juli 2000 een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en

appellante steun toegekend tot een bedrag van fl. 11.010,35, waarop appellante bij brief

van 12 februari 2001 het College heeft bericht haar beroep te handhaven.

Op 22 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun

standpunten aan de hand van overgelegde pleitnotities nader hebben toegelicht. Voor

appellante voerde bij die gelegenheid P.J. van den Heuvel het woord.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 3 mei 1999 heeft appellante bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier

"aanvraag oppervlakten 1999, Algemene regeling en Voederareaal" ingediend,

waarbij zij een totale oppervlakte "overige granen" van 23,75 ha heeft aangemeld.

- Bij besluit van 7 december 1999, verzonden op 13 december 1999, heeft LASER de

aanvraag afgewezen, kort gezegd, omdat appellante geen braakgelegde percelen heeft

opgegeven.

- Appellante heeft op 20 december 1999 een bezwaarschrift ingediend.

- Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2000 de bezwaren van

appellante ongegrond verklaard.

- Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder alsnog een bijdrage ter hoogte van

fl. 11.010,35 toegekend voor 12,95 ha overige granen en zich bereid verklaard -

indien appellante haar beroep intrekt - de door appellante betaalde griffiegelden te

vergoeden.

- Appellante heeft bij brief van 12 februari 2001 aangegeven haar beroep slechts in te

trekken, indien verweerder overgaat tot uitbetaling van de vergoeding op basis van

23,75 ha granen en 3 ha braak.

3. Het bestreden besluit

Bij besluit van 4 februari 2000 heeft verweerder het volgende overwogen:

" (.)

Overwegingen

Uw argument dat u het verkeerde aanvraagformulier heeft ingevuld, kan u niet

baten. Gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 2 van Verordening 3887/92 en

artikel 9 van de Regeling kunnen wijzigingen na de uiterste indiendatum van

de aanvraag niet meer worden geaccepteerd. De aanvrager is en blijft derhalve

te allen tijde zelf verantwoordelijk voor het juist invullen van de aanvraag en

het bijvoegen van de correcte bijlagen. Hij wordt daarbij gehouden aan de door

hem verstrekte gegevens. Slechts indien er sprake is van een kennelijke

vergissing kan van de op en bij het aanvraagformulier verstrekte gegevens

worden afgeweken. Daarvan is in uw geval geen sprake. Het was voor LASER

op het tijdstip van beoordeling van de aanvraag niet kenbaar, dat u eigenlijk

een aanvraag voor de Vereenvoudigde Regeling had willen doen. U heeft

immers niet alleen het aanvraagformulier voor de Algemene Regeling

ingevuld, maar ook de bijdragecode die bij de Algemene Regeling wordt

gebruikt voor de categorie granen. Bovendien heeft u steun aangevraagd voor

een oppervlakte die groter is dan de maximale oppervlakte waarvoor in het

kader van de Vereenvoudigde Regeling voor productieregio 1 een bijdrage kan

worden verkregen (12,95 ha).

Conclusie

Ik verklaar uw bezwaren derhalve ongegrond.

(.)."

Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerder het volgende overwogen:

" Hierbij deel ik u mee, dat na ampel beraad is besloten om uw bezwaarschrift

alsnog gegrond te verklaren.

U hebt thans recht op een bijdrage voor 12,95 ha overige granen. Aangezien de

bijdrage per ha in uw geval f. 850,22 bedraagt, heeft u in totaal recht op een

bijdrage van f. 11.010,35.

(.)."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - zakelijk weergegeven - het volgende

aangevoerd.

Appellante heeft op het aanvraagformulier voor de Algemene regeling bij perceel 10

gewascode 668 ingevuld (braak met toegestane groenbemester) en daarbij abusievelijk een

onjuiste bijdragecode ingevuld (bijdragecode 999, in plaats van 830), welke vergissing

voor herstel vatbaar is.

Deze vergissing werd in de hand gewerkt door het feit dat LASER haar eerst het

aanvraagformulier voor de Vereenvoudigde regeling had toegezonden, zij daarop begon

om dit formulier in te vullen, vervolgens onderkende het verkeerde formulier voor zich te

hebben, het in haar ogen juiste formulier voor de Algemene regeling bij LASER bestelde

en ontving, waarna zij abusievelijk de gegevens zoals door haar reeds vermeld op het

formulier voor de Vereenvoudigde regeling overnam op het formulier voor de Algemene

regeling.

Uit de aanvraag, alsmede uit de bijgevoegde topografische kaart, had LASER kunnen

opmaken dat appellante braak had opgegeven en daarmee voor subsidie op grond van de

Algemene regeling in aanmerking wenste te komen.

Verweerder heeft het bezwaar van appellante ten onrechte opgevat als een verzoek om

akkerbouwsteun te verkrijgen op basis van de Vereenvoudigde regeling. Appellante heeft

wel degelijk bedoeld om een aanvraag overeenkomstig de Algemene regeling in te dienen

en in aanmerking te komen voor akkerbouwsteun op basis van de door haar in de aanvraag

aangemelde 23,75 ha granen en 3,00 ha braak.

Verweerder heeft aldus ten onrechte slechts akkerbouwsteun verleend tot het voor de

Vereenvoudigde regeling geldende maximum van 12,95 ha.

5. De beoordeling van het geschil

Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt

het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 7 februari 2001.

Nu het besluit van 7 februari 2001 ook geacht moet worden een afwijzing in te houden van

de gevraagde steun, voorzover deze niet alsnog wordt toegekend, heeft appellante geen

belang meer bij beoordeling van het besluit van 4 februari 2000. Het daartegen gerichte

beroep moet dan ook wegens verval van belang niet-ontvankelijk verklaard worden. Wel

vindt het College aanleiding te bepalen dat verweerder appellante het griffierecht zal

vergoeden.

Van voor vergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking

komende kosten is het College niet gebleken. Daarbij tekent het College aan, dat de kosten

van de tijdsbesteding van appellantes woordvoerder, die niet gekwalificeerd kan worden

als beroepsmatige rechtshulpverlener, ook niet op titel van een optreden als

getuige/deskundige voor vergoeding in aanmerking gebracht kunnen worden. De

gevraagde vergoeding van fl. 3.451,-- wordt derhalve niet gehonoreerd.

Met betrekking tot de houdbaarheid van het nu nog in geding zijnde besluit van 7 februari

2001 overweegt het College als volgt.

Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet

zou kunnen worden gekomen en derhalve slechts alsnog akkerbouwsteun overeenkomstig

de aanvraag (voor 23,75 ha granen en 3,00 ha braak) zou kunnen worden toegekend, indien

zou moeten worden geoordeeld dat door appellante bij de aanvraag oppervlakten door het

invullen van de bijdragecode 999 bij perceel 10 een kennelijke vergissing is gemaakt.

Immers in dat geval is blijkens het bepaalde in artikel 5 bis van verordening (EEG)

3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van een aanvraag een

wijziging daarvan mogelijk en zou het onrechtmatig zijn om appellante aan haar

aanvankelijke opgave te houden.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke

fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks

is het geval wanneer uit deze aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet

juist kan zijn.

Dat appellante bij perceel 10, naast gewascode 668 de bijdragecode 999

(niet voor bijdrage) heeft vermeld kan niet als een zodanige ongerijmdheid worden

opgevat. Het College is aldus van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom

is gekomen dat daarin geen klaarblijkelijke fout als door appellante bedoeld kan worden

gezien.

Verweerder heeft ter zitting het besluit van 7 februari 2001 als volgt toegelicht:

" Het niet invullen van braak bij een aanvraag volgens de algemene regeling die

ingevuld is met algemene codes, wordt door verweerder aangemerkt als

klaarblijkelijke fout.Verweerder gaat er daarbij vanuit dat het de bedoeling van

appellant was om de vereenvoudigde regeling in te vullen. Het invullen van een

aanvraag in het kader van de algemene regeling zonder steunwaardige braak

resulteert namelijk in het afwijzen van de aanvraag. Het zou dus voor de

aanvrager nutteloos zijn de aanvraag in te dienen. Bij de heroverweging van het

bezwaar is daarom de aanvraag in het kader van de algemene regeling

gewijzigd in een aanvraag in het kader van de vereenvoudigde regeling,

waarbij een bijdrage is uitgekeerd voor het maximale aantal hectares van de

vereenvoudigde regeling. Er bestaat hier geen kans dat de appellant een

bijdrage ontvangt waar hij anders geen recht op zou hebben. Als appellant

direct een aanvraag in het kader van de vereenvoudigde regeling zou hebben

ingediend, zou hij deze premie immers ook hebben ontvangen."

Uit deze bewoordingen leidt het College af dat het besluit van 7 februari 2001 niet is

voortgesproten uit een misverstand met betrekking tot hetgeen appellante met haar

aanvraag beoogde, doch dat verweerder van oordeel is, dat het indienen van een aanvraag

in het kader van de Algemene regeling, die alleen in het kader van de Vereenvoudigde

regeling gehonoreerd kan worden, een klaarblijkelijke vergissing oplevert. Ook nu

appellante zelf meent aan indiening in het kader van de Algemene regeling vast te houden,

doet dat naar verweerders oordeel niet af aan zijn conclusie, dat appellante dan een onjuist

standpunt inneemt.

Het College overweegt dienaangaande, dat het niet op zijn weg ligt om de juistheid van de

gronden waarop verweerder appellante bij het besluit van 7 februari 2001 steun toekent te

toetsen. Doordat verweerder alsnog deze steun heeft toegekend is het geschil beperkt tot de

vraag of verweerder daarmee kan volstaan of dat hij alsnog, zoals appellante wil, het niet

invullen van braak als klaarblijkelijke fout moet aanmerken en tot toekenning van een

hoger bedrag aan steun moet komen. Hiervoor bestaat, zoals uit het voorgaande blijkt, naar

het oordeel van het College geen aanleiding.

Gelet op het vorenstaande moet het beroep tegen het besluit van 7 februari 2001 ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het College:

verklaart het beroep tegen het besluit van 4 februari 2000

niet-ontvankelijk;

verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2001

ongegrond;

bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar

betaalde griffierecht van fl. 450,-- (zegge: vierhonderdenvijftig

gulden) betaalt;

- wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel