-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(derde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/589 21 maart 2001
4296
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Productschap voor Pluimvee en Eieren, te Rijswijk, verweerder.
1. De procedure
Op 12 juli 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant had gemaakt tegen de
bij aanslag van 9 november 1999 aan de Maatschap A en C te D opgelegde heffing op
grond van de Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998.
2. De beoordeling
In het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 26 november 1999 is gepubliceerd de op
10 december 1998 door verweerder vastgestelde Verordening Heffingen Konijnenhouderij
1998.
In artikel 9, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat de verordening in werking
treedt op de eerste dag van de kalendermaand na dagtekening van het Verordeningenblad
Bedrijfsorganisatie, waarin zij wordt geplaatst en dat zij terug werkt tot 1 januari 1998.
In de uitspraak van 25 oktober 2000, gepubliceerd in JB 2000/356, heeft het College
geoordeeld dat heffingen als hier aan de orde slechts rechtsgeldig kunnen worden opgelegd
indien de verordening, waarin zij hun grond vinden, verbindende kracht heeft op het
tijdstip waarop de oplegging plaatsvindt.
Het College heeft daarbij geoordeeld dat het feit, dat aan een verordening terugwerkende
kracht gegeven is tot een datum, gelegen voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding, niet meebrengt dat een oplegging, die heeft plaatsgevonden v¢¢r dat
tijdstip, dientengevolge alsnog op een verbindende verordening berust.
Gelet op het vorenstaande is het beroep kennelijk gegrond en komt het bestreden besluit,
waarbij de - gelet op het vorenstaande onterecht opgelegde - aanslag van 9 november 1999
is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking.
Het College overweegt tenslotte, dat verweerder appellant het door hem betaalde
griffierecht dient te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten
is het College niet gebleken.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht ad fl. 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden) door verweerder aan hem wordt vergoed.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet
bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het
College, door middel van een ondertekend verzetschrift. De indiener kan daarbij vragen in
de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.