ECLI:NL:CBB:2001:AB1287
public
2015-11-16T14:33:04
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1287
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-04-10
AWB 01/203
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 3:2
Winkeltijdenwet 2
Winkeltijdenwet 3
Winkeltijdenwet 10
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1287
public
2013-04-04T16:26:13
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1287 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-04-2001 / AWB 01/203

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/203 10 april 2001

12500

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, handelend onder de naam B, (statutair gevestigd) te C;

D, handelend onder de naam E, (statutair gevestigd) te F;

G, handelend onder de naam H,

(statutair gevestigd) te I,

verzoeksters,

gemachtigde: mr H.J.M. Winkelhuijzen, te Alphen aan den Rijn,

tegen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn, te Alphen aan den Rijn,

verweerders,

gemachtigde: M. Schouten, werkzaam bij de gemeente Alphen aan den Rijn.

1. De procedure

Bij besluit van 12 februari 2001 (hierna ook: het bestreden besluit) hebben verweerders voor

twaalf dagen in 2001 vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de

Winkeltijdenwet (hierna: de Wet).

Bij brief van 20 maart 2001 hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Op 20 maart 2001 hebben verzoeksters zich tot de president van het College gewend met

het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hun wordt toegestaan op

16 april 2001 (tweede Paasdag), 24 mei 2001 (Hemelvaartsdag) en 4 juni 2001

(tweede Pinksterdag) hun filialen te Alphen aan den Rijn geopend te hebben.

Op 29 maart 2001 hebben verweerders een schriftelijke reactie op het verzoek ingediend.

De president heeft het verzoek behandeld ter zitting van 9 april 2001, alwaar partijen hun

standpunt bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht. Voorts waren ter

zitting drie medewerkers van verzoeksters aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De toepasselijke wet- en regelgeving

De Wet luidt - voorzover hier van belang - als volgt:

" Artikel 2

1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

a. op zondag;

b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op

Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste

en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

(.)

Artikel 3

1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen

per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor

zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,

Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste en tweede Kerstdag. De

beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente

afzonderlijk.

2. De gemeenteraad kan, al dan niet onder het stellen van regels, de in het eerste

lid bedoelde bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

(.)

Artikel 10

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende

beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."

De Verordening winkeltijden Alphen aan den Rijn bevat - voorzover hier van belang - de

volgende bepalingen:

" Artikel 1

(.)

In deze verordening wordt verstaan onder:

a de wet: de Winkeltijdenwet;

b feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede

Pinksterdag, eerste Kerstdag en tweede Kerstdag.

(.)

Artikel 3

(.)

1. Burgemeester en wethouders kunnen voor ten hoogste twaalf per

kalenderjaar door hen aan te wijzen zon- en feestdagen vrijstelling verlenen van

de verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet.

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geldt voor elk deel van de

gemeente afzonderlijk."

Ter vergadering van 6 februari 2001 hebben verweerders beslist voor welke dagen in 2001

vrijstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 3 van de Wet en de Verordening.

Verweerders hebben deze beslissing neergelegd in hun besluit van 12 februari 2001, waarbij

de volgende twaalf dagen zijn aangewezen:

- 18 februari;

- 4 en 11 maart;

- 1 april;

- 6 mei;

- 16 september;

- 7 oktober;

- 4 en 25 november;

- 2, 23 en 30 december.

Voorts hebben verweerders voor Winkelcentrum Ridderhof 16 december 2001 aangewezen.

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek gaat de president uit van de volgende feiten en

omstandigheden.

- Bij brief van 1 september 2000 heeft B verweerders verzocht om toestemming tot

openstelling van haar filiaal te Alphen aan den Rijn op 16, 29 en 30 april, 5 en

24 mei en 4 juni 2001.

- Voorts hebben J, de middenstandsvereniging K en de gezamenlijke

grootwinkelbedrijven te Alphen aan den Rijn verweerders verzocht om vrijstelling als

bedoeld in artikel 3 van de Wet voor een aantal dagen in 2001.

- Bij brief van 6 september 2000 hebben verweerders B bericht dat na ontvangst van

een definitief verzoek van K een standpunt zal worden bepaald, waarbij ook het

verzoek van B zal worden betrokken. Voorts hebben verweerders B medegedeeld dat

30 april en 5 mei 2001 niet onder het in artikel 2 van de Wet neergelegde verbod

vallen, zodat winkelbedrijven op deze dagen in ieder geval geopend mogen zijn.

- Op 29 november 2000 hebben verweerders in het Witte Weekblad bekendgemaakt

voor welke dagen in 2001 om vrijstelling als bovenbedoeld is verzocht, en kenbaar

gemaakt dat uit deze verzoeken twaalf zondagen zullen worden aangewezen, waarop

de winkels open mogen zijn. Verweerders hebben hierbij eenieder in de gelegenheid

gesteld binnen veertien dagen na de bekendmaking bedenkingen met betrekking tot de

ontvangen verzoeken in te brengen.

- E en H hebben geen verzoek om vrijstelling ingediend en ook niet gereageerd op de

publicatie van 29 november 2000.

- Op 31 januari 2001 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de verantwoordelijke

wethouder, de heer M, en een afvaardiging van K, de L en J.

- Aan verweerders is, voorzover hier van belang, het volgende schriftelijke verslag van

deze bespreking uitgebracht:

" Tijdens deze bespreking zijn alle gedane verzoeken om extra winkelopenstelling

kritisch tegen het licht gehouden en door de aanwezigen van een argumentatie

voorzien. Bedoeling is het verkrijgen van overeenstemming tussen de partijen.

Knelpunt is dat alle verzoeken bij elkaar opgeteld een aantal omvat van 18. De

Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde Winkeltijdenverordening kent slechts

de mogelijkheid om maximaal 12 zon- en/of feestdagen per kalenderjaar aan te

wijzen.

Tijdens de bespreking van 31 januari jongstleden is met name vanuit K en L

benadrukt dat het honoreren van onder andere een drietal feestdagen die door B

zijn ingediend niet in verhouding staat tot de daardoor vervallen drie zondagen

die juist door K en L zijn verzocht.

K stelt tijdens het gesprek dat haar verzoeken instemming hebben van vele

tientallen bedrijven die gevestigd zijn in het centrum. K stelt vervolgens dat de

door B aangevraagde dagen slechts betrekking heeft en ook slechts is ingediend

door de B.

Vanuit de B is namelijk verzocht om 16 april, 24 mei en 4 juni. Honorering van

deze verzoeken zou dus betekenen dat de dagen die door K en L te weten: 18

februari, 4 maart en 30 december geen doorgang kan hebben. K stelt dat dit

"oorlog onder de leden" betekent. K verzoekt om aanpassing van de aan uw

college voorgestelde dagen in die zin dat de dagen zoals verzocht door B

komen te vervallen ten gunste van de dagen die zijn verzocht door K (18/2, 4/3

en 30/12). De portefeuillehouder stemt hier mee in en geeft aan dat een voorstel

aan het college zal worden aangeboden.

Door de aanwezigen wordt wel opgemerkt dat geen afvaardiging van B bij deze

bespreking aanwezig is. Enig weerwoord op het voorstel is dus niet mogelijk.

Artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht geeft wel aan dat indien een

aanvraag geheel of voor een gedeelte wordt afgewezen, de aanvrager in de

gelegenheid wordt gesteld om zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Op

dit moment verkeert B naar alle waarschijnlijkheid in de veronderstelling dat

voor een deel haar verzoek gehonoreerd zal worden. Hoewel slechts 12 dagen

zijn aan te wijzen en in totaliteit een 18-tal dagen zijn aangevraagd lig het voor

de hand dat er keuzes gemaakt moeten worden. Netter zou het echter wel

geweest zijn als ook B in de gelegenheid zou zijn gesteld om een reactie te

geven evenzo als de andere aanvragers in de gelegenheid zijn gesteld om te

reageren."

- Bij het bestreden besluit hebben verweerders conform het advies van 31 januari 2001

voor de in rubriek 2.1 van deze uitspraak genoemde dagen vrijstelling verleend.

3. Het standpunt van verzoeksters

Verzoeksters hebben het volgende aangevoerd.

Betwijfeld wordt of verweerders voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit de

nodige kennis hebben vergaard omtrent de af te wegen feiten en belangen. Bedrijven als die

van verzoeksters zijn hier te lande doorgaans op tweede Paasdag, Hemelvaartsdag en

tweede Pinksterdag geopend en het winkelend publiek gaat hier ook van uit. Het financieel

belang van verzoeksters bij openstelling op deze dagen is groot. Met dit belang hebben

verweerders geen rekening gehouden: geen van de gewenste dagen is aangewezen, zulks in

contrast met de door K aangevraagde dagen.

Verweerders hebben nagelaten de mogelijkheid te onderzoeken de gemeente Alphen aan

den Rijn in deelgebieden onder te verdelen, in welk geval de in de periferie gelegen

winkelbedrijven, zoals die van verzoeksters, op andere dagen vrijstelling kan worden

verleend dan de winkelbedrijven die K vertegenwoordigt.

Verweerders hebben hun oren laten hangen naar de wensen van K. Verzoeksters hebben op

deze wensen geen invloed kunnen uitoefenen. Een verzoek van B lid te mogen worden van

K is in januari 2001 afgewezen. Nu B als enige indienster van een verzoek om vrijstelling

niet is uitgenodigd voor de bespreking op 31 januari 2001, kan niet worden gezegd dat zij

even zorgvuldig is behandeld als de andere indiensters van een dergelijk verzoek. Tot aan de

toezending van het procesdossier was verzoeksters niet bekend dat op 31 januari 2001 een

bespreking heeft plaatsgevonden.

Mede gelet op verweerders brief van 6 september 2000 mochten verzoeksters erop

vertrouwen dat verweerders een aantal voor de bouwmarkten aantrekkelijke dagen zouden

aanwijzen.

Voorts hebben verweerders gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu een verzoek

van J om extra vrijstelling wel (gedeeltelijk) is gehonoreerd.

4. Het standpunt van verweerders

In hun schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening hebben verweerders

onder meer het volgende opgemerkt.

" Ons uitgangspunt ten aanzien van het aanwijzen van zon- en feestdagen voor

extra winkelopenstelling is dat zoveel mogelijk ondernemers in de mogelijkheid

moeten kunnen zijn om hiervan te profiteren. Leidraad is dan ook dat vooraf

voor ons duidelijk moet zijn dat de voorgestelde dagen de wens is van vele

ondernemers. Het is -gezien het beperkt aantal aan te wijzen zon- en

feestdagen- dus niet de bedoeling dat de wens van ‚‚n bedrijf allesbepalend is,

doch de collectieve wens is maatgevend. Met andere woorden: voor ons is dat

dan ook reden om slechts dagen aan te wijzen waarvoor er binnen de

plaatselijke middenstandsvereniging een zo groot mogelijk draagvlak aanwezig

is. Daarom is binnen de Gemeente Alphen aan den Rijn het initiatief om dagen

voor te stellen overgelaten aan de plaatselijke middenstandsvereniging, te weten

K. Nogmaals: in ieder geval tracht ons college met dit uitgangspunt te

voorkomen dat iedere ondernemer zelfstandig een verzoek aan ons richt.

Vanwege het verschil in enerzijds het aantal dagen waarop wij op grond van

artikel 3 van de wet en artikel 3 van de verordening bevoegd zijn om deze aan

te wijzen, te weten 12 en anderzijds het totaal aantal dagen dat ons verzocht

werd om te aan te wijzen, te weten 18 in totaal, heeft op 31 januari 2001

namens ons college een bespreking plaatsgevonden met een afvaardiging van de

verenigde ondernemers. Doel van het gesprek was om met deze collectieve

afvaardiging te bereiken dat een eensluidend verzoek aan ons college werd

voorgelegd: dus geen versnippering maar een breed en collectief gedragen

verzoek.

Het voornoemde gesprek heeft uiteindelijk geleid tot een verzoek om 12 dagen

aan te wijzen welk de instemming geniet van K, L en J."

5. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende de

beslissing op bezwaar en indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, de

president op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op

de betrokken belangen, zulks vereist.

Nu verzoeksters openstelling van hun filialen in de gemeente Alphen aan den Rijn verlangen

op - onder meer - 16 april 2001 en verweerders deze toestemming hebben geweigerd, acht

de president het belang van verzoeksters voldoende spoedeisend.

Omtrent de toewijsbaarheid van het verzoek overweegt de president als volgt.

Allereerst wordt opgemerkt dat de wetgever de gemeenteraad dan wel burgemeester en

wethouders, indien - zoals ook in dit geval - delegatie heeft plaatsgevonden, een ruime

beoordelingsvrijheid laat bij het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Gegeven deze vrijheid ziet de president, voorlopig oordelend, geen grond voor het oordeel

dat de door verweerders gehanteerde uitgangspunten, zoals weergegeven in rubriek 4 van

deze uitspraak, als zodanig de grenzen van een redelijke beleidsbepaling overschrijden.

Naar voorlopig oordeel hebben verweerders evenwel bij de voorbereiding van het besluit

van 12 februari 2001 ten opzichte van B het beginsel van behoorlijk bestuur vervat in artikel

3:2 van de Awb geschonden. Verweerders hadden in dit geval, nu zij (de

vertegenwoordigers van) de overige belanghebbenden door middel van de bespreking op 31

januari 2001 alle bij de voorbereiding van de besluitvorming hebben betrokken en gelet ook

op het resultaat van deze besluitvorming, niet zonder ook B in de gelegenheid te stellen haar

zienswijze naar voren te brengen, tot een besluit omtrent de zondagopenstelling mogen

komen.

Het vorenstaande vormt op zichzelf echter onvoldoende reden om de door verzoeksters

gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Daartoe zou slechts aanleiding bestaan indien

zou moeten worden geoordeeld dat verweerders rechtens gehouden zouden zijn alle door B

aan gevraagde dagen aan te wijzen. Naar voorlopig oordeel is van een zodanige

gehoudenheid geen sprake. Het door verzoeksters gestelde noopt daartoe naar voorlopig

oordeel, mede gelet op de grote beleidsvrijheid die verweerders ten deze toekomt,

geenszins. Met name kan niet worden gesteld dat bij B een gerechtvaardigd vertrouwen kon

bestaan dat alle door haar gevraagde dagen zouden worden gehonoreerd.

Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de door verzoeksters gevorderde openstelling op de

door haar gewenste dagen in deze procedure niet kan worden gehonoreerd, maar dat ter

voorkoming van onevenredig nadeel van het besluit van 12 februari 2001 wel verzekerd

dient te worden dat door verweerders op korte termijn een beslissing op het door

verzoeksters ingediende bezwaarschrift wordt genomen.

Nu het bestreden besluit aldus onvoldoende zorgvuldig is totstandgekomen en verweerders

het treffen van een procedurele voorziening door de president in zoverre over zichzelf

hebben afgeroepen, bestaat aanleiding verweerders op grond van artikel 8:75 juncto 8:84,

vierde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede op grond

van artikel 8:74, tweede lid, juncto artikel 8:84, vierde lid, van de Awb te bepalen dat aan

verzoeksters het door hen betaalde griffierecht wordt vergoed.

6. De beslissing

De president:

wijst de door verzoeksters gevorderde openstelling op 16 april 2001 af;

bepaalt dat verweerders in verband met de door verzoeksters

gevorderde openstelling op 24 mei 2001 en 4 juni 2001 zo spoedig

mogelijk, doch uiterlijk op 8 mei 2001 beslissen op het

bezwaarschrift van verzoeksters tegen het besluit van verweerders

van 12 februari 2001;

veroordeelt verweerders in de kosten van deze procedure aan de

zijde van verzoeksters, vastgesteld op fl. 1.420,-- (zegge: eenduizendvierhonderdtwintig gulden) en te vergoeden aan verzoeksters door de gemeente Alphen aan den Rijn;

- bepaalt dat aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 450,-- (zegge: vierhonderdvijftig gulden) wordt vergoed door de gemeente Alphen aan de Rijn.

Aldus gewezen door mr H.G. Lubberdink, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr drs B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2001.

w.g. H.G. Lubberdink w.g. B. van Velzen