-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/419 18 april 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr A.A.M. van Exsel, juridisch medewerker van ABAB Accountants,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 23 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 april 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen de
beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening
akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 4 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 14 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar appellant in
persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten nader hebben
toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is onder meer
het volgende bepaald
" Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(.)
e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni
1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde
akkerbouwgewassen (PbEG L 181);
(.)
m. akkerland:
a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die
gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als
blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet
agrarische doeleinden in gebruik was:
b. grond die overeenkomstig de beschikking ter zake van het uit produktie
nemen van bouwland uit productie is geweest;
(.)
Artikel 3
Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening
3887/92, (.) en deze regeling (.) worden jaarlijks op aanvraag de
beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van
akkerbouwgewassen(.)."
Bij verordening (EEG) nr. 1765/92 is - voor zover in dit geding van belang - het volgende
bepaald:
" Artikel 10
1. De compensatiebedragen voor granen en eiwithoudende gewassen en de
compensatie voor de verplichting om grond uit productie te nemen worden
uitbetaald in de periode van 16 oktober tot en met 31 december die volgt op de
oogst.
2. Om voor het compensatiebedrag in aanmerking te komen moet de producent
uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan de betrokken oogst:
- hebben ingezaaid
- een aanvraag hebben ingediend."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95, is
onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
1. Onverminderd de eisen die in de sectori‰le verordeningen worden gesteld,
moet een steunaanvraag "oppervlakten" alle benodigde gegevens bevatten, en
met name:
- de identificatie van het bedrijfshoofd,
- de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf
benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, hun ligging, het gebruik
ervan, eventueel het feit dat het om een ge‹rrigeerd perceel gaat, en de
betrokken steunregeling,
(.)
2.a De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de
indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten
de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van
Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.
(.)
Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten"
slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn
gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of
de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-staten stellen de desbetreffende
voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan
de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven,
tenzij het een geval betreft dat
overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en
op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was
opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste
steunaanvraag dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.
(.)
Artikel 5 bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag,
in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de
indiening op elk moment worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier op
14 mei 1999 steun aangevraagd op grond van de Regeling. Het aanvraagformulier
heeft betrekking op in totaal acht percelen.
- Bij besluit van 2 december 1999 heeft verweerder de gevraagde subsidie tot een
bedrag van fl. 3.358,37 toegewezen.
- Bij ongedateerd, door verweerder op 14 december 1999 ontvangen, schrijven heeft
appellant bij verweerder tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Appellant wilde, blijkens het bezwaar, ook voor een perceel (nummer 4) dat op het
aanvraagformulier volgens zijn verklaring abusievelijk van de bijdragecode 999 - die
betekent, dat geen steun gevraagd wordt - voorzien was, alsnog voor steun in
aanmerking komen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.
Een aanvraag kan volgens de geldende regelgeving na de uiterste indieningsdatum slechts
worden gewijzigd als sprake is van een duidelijke fout. Er is hier geen sprake van een
zodanige fout. De aanvraag is niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het
staat de ondernemer vrij om steun aan te vragen. Hij is ook zelf verantwoordelijk voor de
juiste invulling van zijn aanvrage.
In een werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999 wordt gepreciseerd
wanneer sprake is van duidelijke vergissingen. Daarbij gaat het kort gezegd om
vergissingen, die bij enkele vergelijking van de op het aanvraagformulier verstrekte
gegevens reeds kunnen blijken. Verweerder acht zich niet verplicht, zich te verdiepen in de
motieven van aanvragers.
Verweerder is van oordeel, dat hier geen sprake is van een duidelijke fout, zodat de
aanvraag niet gewijzigd kan worden.
Appellant komt dus niet voor de gevraagde steun in aanmerking.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
" Het invullen van code 999 voor het perceel zomertarwe kan niet anders worden
opgevat dan een kennelijke fout. Deze code levert immers niet een economisch
voordeel doch een economisch nadeel op. Dit terwijl de Aanvraag Oppervlakten
1999 er juist voor bedoeld is om economisch voordeel te behalen. Indien een
ondernemer geen steun zou wensen, zou deze ondernemer alsdan geen aanvraag
indienen.
Tevens blijkt uit een eerdere Aanvraag oppervlakten (1996) van cli‰nt dat voor
het perceel zomertarwe code 810 en niet, zoals abusievelijk thans is gebeurd,
code 999 is ingevuld. Cli‰nt heeft dan ook in dat jaar, waarin hij een Aanvraag
Oppervlakten ingediend heeft, de beoogde steun voor het perceel zomertarwe
verkregen."
Ter zitting is benadrukt, dat er geen goede reden bedacht kan worden, waarom een
landbouwer zomertarwe zou verbouwen en dan niet voor steun ingevolge de Regeling in
aanmerking zou willen komen. Naar het oordeel van appellant is daarmee sprake van een
kennelijke vergissing.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat
slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet kan worden gekomen, indien door appellant
bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dit geval
is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de
uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het
onrechtmatig zijn appellant aan zijn oorspronkelijke opgave te houden.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van
18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de
zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument
aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een
aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden,
alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen
of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met
betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van
percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel,
dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een
verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve
aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te
verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem
van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument
en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door
Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen,
zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999
vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde
bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die aanvraag.
Het is ook geenszins eigenaardig dat een producent percelen waarop hij in het betreffende
jaar akkerbouwgewassen zal telen, in een aanvraag zou vermelden zonder voor deze
percelen subsidie te (willen) vragen. Immers, subsidie wordt slechts verleend voor percelen
"akkerland", waaronder blijkens de definitie van "akkerland" in artikel 1 van de Regeling,
niet vallen de percelen die gedurende de achtereenvolgende kalanderjaren 1987 tot en met
1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet
agrarische doeleinden in gebruik was. Of een perceel voor subsidie in aanmerking zou
kunnen komen is dus bij enkele kennisname van de aanvraag niet vast te stellen.
Nu de aanvrager blijkens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 verplicht is alle
percelen van het bedrijf in de aanvraag te vermelden, kan het argument dat vermelding op
het formulier zinloos zou zijn als het niet de bedoeling was subsidie aan te vragen, ook geen
doel treffen.
In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond
voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld
in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding
van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2001.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand