-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/250 18 april 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: A.A.M. van de Ven, werkzaam bij ABAB Accountants,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 28 maart 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen de
beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening
akkerbouwgewassen.
Verweerder heeft op 6 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 14 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar verweerder bij
monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is niet ter
zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is onder meer
het volgende bepaald
" Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(.)
e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni
1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde
akkerbouwgewassen (PbEG L 181);
(.)
m. akkerland:
a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die
gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als
blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor van
bouwland uit productie is geweest;
niet agrarische doeleinden in gebruik was:
b. grond die overeenkomstig de beschikking ter zake van het uit produktie
nemen
van bouwland uit productie is geweest. (.)
Artikel 3
Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening
3887/92, (.) en deze regeling (.) worden jaarlijks op aanvraag de
beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van
akkerbouwgewassen(.)."
Bij verordening (EEG) nr. 1765/92 is - voor zover in dit geding van belang - het volgende
bepaald:
" Artikel 10
1. De compensatiebedragen voor granen en eiwithoudende gewassen en de
compensatie voor de verplichting om grond uit productie te nemen worden
uitbetaald in de periode van 16 oktober tot en met 31 december die volgt op de
oogst.
2. Om voor het compensatiebedrag in aanmerking te komen moet de producent
uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan de betrokken oogst:
- hebben ingezaaid
- een aanvraag hebben ingediend."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95, is
onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
1. Onverminderd de eisen die in de sectori‰le verordeningen worden gesteld,
moet een steunaanvraag "oppervlakten" alle benodigde gegevens bevatten, en
met name:
- de identificatie van het bedrijfshoofd,
- de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf
benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, hun ligging, het gebruik
ervan, eventueel het feit dat het om een ge‹rrigeerd perceel gaat, en de
betrokken steunregeling,
(.)
2.a De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de
indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten
de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van
Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.
(.)
Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten"
slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn
gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of
de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-staten stellen de desbetreffende
voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan
de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven,
tenzij het een geval betreft dat
overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en
op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was
opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste
steunaanvraag dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.
(.)
Artikel 5 bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag,
in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de
indiening op elk moment worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier op
6 april 1999 steun aangevraagd op grond van de Regeling. Het aanvraagformulier
heeft betrekking op in totaal zes percelen. Bij de percelen 1 en 2 heeft hij de
bijdragecode 810, respectievelijk 815 vermeld en bij de percelen 3, 4, 5 en 6 steeds
bijdragecode 999.
- Blijkens de bij genoemd formulier behorende brochure betreffen de bijdragecodes 810
en 815 akkerbouwsteun en staat bijdragecode 999 voor percelen die niet voor
bijdrage in aanmerking worden gebracht.
- Bij besluit van 24 november 1999 heeft verweerders uitvoerende dienst LASER
appellant bericht dat zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie is toegewezen en dat hij
recht heeft op een bedrag van fl. 3.113,51.
- Bij brief van 26 november 1999 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt met de
mededeling dat hij het aanvraagformulier niet goed heeft ingevuld door bij de percelen
5 en 6 bijdragecode 999 in plaats van bijdragecode 815 te vermelden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard en
hiertoe onder meer als volgt overwogen:
" Het wijzigen van uw aanvraag is, op grond van artikel 4 lid 2 sub a en artikel 5
bis van Verordening (EEG) 3887/92, thans nog slechts mogelijk indien er
sprake is van een klaarblijkelijke fout. De uitleg van het begrip klaarblijkelijke of
"manifeste" fout is vastgelegd in het Werkdocument van de commissie
"Manifeste fouten"/ Brussel, 18-1-'99 VI-7103/98 Rev2-NL. De vraag die moet
worden gesteld is, of de fout die u maakte, op grond van de richtlijnen in het
genoemd document, kan worden beschouwd als zijnde manifest.
Na een eerste bestudering van uw aanvraag leek deze volledig juist. De goede
gebruikstitel, bijdragecodes en gewascodes waren gebruikt, de oppervlakten-
totalen waren correct ingevuld, de aanvraag was ondertekend en de
topografische kaarten waren bij de aanvraag gevoegd. Ook na een uitgebreider
administratief onderzoek door LASER kwamen er geen andere afwijkingen of
onjuistheden in uw aanvraag naar voren. Er was geen overdeclaratie op de
percelen, niet bestaande combinaties van bijdrage- en gewascode of anderszins
onjuiste opgaven in uw aanvraag. LASER kon ook na dit uitgebreider
onderzoek niet vermoeden dat u uw aanvraag anders wenste in te dienen dan
dat u had gedaan.
Op grond van het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de fout die u in uw
aanvraag maakte niet kan worden beschouwd als een manifeste fout en dat uw
aanvraag derhalve niet meer kan worden gewijzigd. "
Ter zitting heeft verweerder onder meer nog het volgende aangevoerd:
" In het Werkdocument van de Europese Commissie over "manifeste fouten"
wordt uiteengezet wat we onder een klaarblijkelijke fout moeten verstaan. Het
fout invullen van de bijdragecode valt daar niet onder, tenzij dit ertoe zou leiden
dat er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zou ontstaan, die bij aandachtiger
onderzoek kan worden ontdekt. Hierbij moeten de in dezelfde aanvraag
verstrekte gegevens onderling worden vergeleken.
In casu leiden de in de aanvraag verstrekte gegevens niet tot een
tegenstrijdigheid in de aanvraag en kan dus niet gesproken worden van een
klaarblijkelijke fout."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft bij beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit
aangevoerd:
" Op de genoemde percelen werd door A snijma‹s geteeld, zoals ook blijkt uit de
op het formulier versnelde gewascode, nl. 259,
Op grond van de vereenvoudigde regeling kan in productieregio 2 maximaal
voor 92 ton granen bijdrage worden aangevraagd, wat overeenkomt met
maximaal 18,4 ha. De totale oppervlakte van de percelen met volgnummer 1 t/m
4 op het formulier, die in aanmerking komt voor een bijdrage, bedraagt 5,20 ha.
De totale oppervlakte van de percelen met volgnummer 5 t/m 6 bedraagt 3,80
ha.
Als zodanig komt in totaal 9 ha. in aanmerking,
Het feit, dat de bijdragecode van de percelen met volgnummer 5 en 6
abusievelijk niet juist werd ingevuld, kan op grond van het bovenstaande o.i.
duidelijk als een vergissing worden aangewerkt. Het kan in redelijkheid niet
verwacht worden dat voor percelen die aan alle voorwaarden voor de
bijdrageregeling voldoen, geen bijdrage wordt gevraagd.
Dat had in elk geval bij de beoordeling van de aanvrage door Bureau Laser
vragen op moeten roepen die de mogelijkheid van aanpassing van de aanvrage
v¢¢r de definitieve toekenning ervan mogelijk hadden moeten maken."
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat
slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door
appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in
dit geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van
de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het
onrechtmatig zijn appellante aan haar oorspronkelijke opgave te houden.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van
18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de
zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument
aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een
aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden,
alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen
of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met
betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van
percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel,
dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een
verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve
aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te
verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem
van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument
en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door
Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen,
zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999
vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde
bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die aanvraag.
Het is ook geenszins eigenaardig dat een producent percelen waarop hij in het betreffende
jaar akkerbouwgewassen zal telen, in een aanvraag zou vermelden zonder voor deze
percelen subsidie te (willen) vragen. Immers, subsidie wordt slechts verleend voor percelen
"akkerland", waaronder blijkens de definitie van "akkerland" in artikel 1 van de Regeling,
niet vallen de percelen die gedurende de achtereenvolgende kalanderjaren 1987 tot en met
1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet
agrarische doeleinden in gebruik was. Of een perceel voor subsidie in aanmerking zou
kunnen komen is dus bij enkele kennisname van de aanvraag niet vast te stellen.
Nu de aanvrager blijkens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 verplicht is alle
percelen van het bedrijf in de aanvraag te vermelden, kan het argument dat vermelding op
het formulier zinloos zou zijn als het niet de bedoeling was subsidie aan te vragen, ook geen
doel treffen.
In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond
voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld
in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding
van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2001.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand