-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/472 25 april 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 6 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep
wordt ingesteld tegen een op 2 mei 2000 verzonden besluit van verweerder.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen een
besluit van 11 november 1999, genomen naar aanleiding van de aanvraag van appellant op
grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 17 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak onderzocht ter zitting van 28 februari 2001, alwaar partijen
- appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde - hun standpunten
nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 5bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt als volgt:
" Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag ,
in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de
indiening op elk moment worden aangepast."
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Regeling - voor zover hier van belang - kan de
steunaanvraag oppervlakten na 15 mei van het betrokken verkoopseizoen worden gewijzigd
indien sprake is van een duidelijke fout.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan,
indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling
nemen van de aanvraag of indien de verstrekte bescheiden onvoldoende zijn voor de
beoordeling van de aanvraag, het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde
termijn de aanvraag aan te vullen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In de door verweerders uitvoeringsdienst Laser uitgegeven brochure 'Aanvraag
oppervlakten 1999 Vereenvoudigde regeling en Voederareaal' staat onder het kopje
Productieregio voorzover hier van belang vermeld: "Wat het akkerbouwareaal betreft,
is Nederland verdeeld in twee productieregio's. Dit geldt niet voor het voederareaal."
In de toelichting op het zijdens verweerder verstrekte formulier voor de aanvraag
oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal staat onder i, met
betrekking tot de productieregio, vermeld: "Alleen van toepassing voor
gewaspercelen, die u opgeeft voor een akkerbouwbijdrage".
- Op 7 april 1999 heeft Laser een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde
regeling en voederareaal, ontvangen van appellant. Daarbij heeft appellant - voor
zover hier van belang - de volgende opgave gedaan:
Volgnummer bijdragecode gewascode oppervlakte productieregio
3 805 259 2.93 ha 1
4 800 234 6.00 ha 1
5 805 259 4.02 ha 1
6 815 259 4.13 ha
De gewascode 259 staat voor snijma‹s en de gewascode 234 voor zomertarwe. De
bijdragecodes 800 en 805 houden in dat de desbetreffende gewassen als voederareaal
worden opgegeven. De bijdragecode 815 houdt in dat het gewas voor subsidie
ingevolge de Regeling in aanmerking wordt gebracht.
Op het formulier heeft appellant als totale oppervlakte voederareaal 12.95 ha
opgegeven.
- Verweerder heeft bij besluit van 11 november 1999 de aanvraag goedgekeurd en de
oppervlakte voederareaal vastgesteld op 12.95 ha en de aanvraag voor
akkerbouwsubsidie toegewezen tot een bedrag van fl. 3511,41. Blijkens de bijlage bij
dit besluit heeft de subsidie betrekking op 4.13 ha ma‹s (perceel 6).
- Appellant heeft tegen voormeld besluit tijdig bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij
aangegeven dat het zijn bedoeling was voor de percelen 3 t/m 5 akkerbouwsubsidie
aan te vragen, hetgeen verweerder duidelijk kon zijn uit het feit dat bij deze percelen
- zoals vereist - de productieregio was vermeld. Deze percelen bedragen samen
precies het maximale aantal hectaren dat voor akkerbouwsubsidie ingevolge de
vereenvoudigde regeling mag worden opgegeven. Abusievelijk heeft appellant bij deze
percelen de bijdragecode voor voederareaal opgegeven, terwijl hij bij perceel 6, dat hij
nu juist als voederareaal had willen opgeven, bij vergissing de bijdragecode voor
ma‹ssubsidie heeft vermeld. Dit laatste had verweerder eveneens duidelijk kunnen zijn
nu appellant bij perceel 6 de productieregio niet heeft opgegeven.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen de vaststelling van voederareaal
ontvankelijk verklaard, nu die vaststelling gelet op de aangevoerde bezwaren moet worden
geduid als de afwijzing van door appellant beoogde akkerbouwsubsidie.
Voorts heeft verweerder onder meer overwogen:
" Artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag
oppervlakten in afwijking van het eerste lid na 15 mei kan worden gewijzigd in
geval van een duidelijke fout.
Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen
aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw
rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er
is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde
van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet
derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van
de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in
de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke vergissing.
Uw aanvraag is als zodanig onlogisch en onvolledig ingevuld. Echter dit heeft
niet tot gevolg dat er sprake is van een kennelijke fout.
Op uw aanvraagformulier heeft u in de kolom "productieregio" bij de percelen 3
t/m 5 een 1 vermeld. In de toelichting op het aanvraagformulier wordt
aangegeven dat u deze kolom alleen moet invullen bij gewaspercelen die u
opgeeft voor een akkerbouwsubsidie. Er is geen sprake van een
tegenstrijdigheid op uw aanvraagformulier, aangezien u voor perceel 6 -
waarvoor subsidie wordt aangevraagd - niet de kolom "productieregio" heeft
ingevuld.
De oppervlakte van de drie ma‹spercelen heeft u onderaan het formulier bij
"Totale oppervlakte voederareaal" opgegeven. Er is geen sprake van een
strijdigheid op het aanvraagformulier waaruit zou blijken dat u voor beide
percelen in aanmerking komt voor subsidie."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het
bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder had aan het feit dat alleen voor de percelen met de volgnummers 3, 4 en 5 de
productieregio was ingevuld, in samenhang met de totale oppervlakte voor deze percelen
van 12.95 ha, kunnen zien dat sprake was van een duidelijke fout.
5. De beoordeling van het geschil
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de aanvraag van appellant "als
zodanig onlogisch en onvolledig is ingevuld".
Het College onderschrijft dit standpunt van verweerder, nu immers bij perceel 6, waarvoor
gelet op de bijdragecode ogenschijnlijk subsidie werd gevraagd, geen productieregio is
ingevuld terwijl dit wel het geval is bij de ogenschijnlijk niet voor subsidie in aanmerking
gebrachte percelen 3, 4 en 5.
Reeds gelet op de, ook uit de brochure en het aanvraagformulier 1999 blijkende, noodzaak
van vermelding van de productieregio voor de hoogte van de akkerbouwsubsidie, had het
naar het oordeel van het College op de weg van verweerder gelegen appellant op grond van
het bepaalde in artikel 4:5 Awb in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen.
Bovendien had de geconstateerde onlogische wijze van invulling van de aanvraag
verweerder aanleiding behoren te geven te onderzoeken of wellicht sprake was van een
fout. Door een en ander na te laten heeft verweerder gehandeld in strijd met het in artikel
3:2 Awb neergelegde beginsel dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit
de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestreden besluit berust voorts niet op een deugdelijke motivering als vereist in artikel
7:12 van de Awb. De omstandigheid dat appellant in de aanvraag voor het enige
ogenschijnlijk voor subsidie in aanmerking gebrachte perceel niet en - uitsluitend - voor drie
andere percelen wel de voor subsidietoekenning van belang zijnde productieregio heeft
vermeld, maakt naar het oordeel van het College dat wel degelijk sprake is van een
tegenstrijdigheid in de aanvraag. Dit klemt temeer nu de totale oppervlakte van
laatstgenoemde drie percelen exact de maximale subsidiabele oppervlakte akkerbouw
ingevolge de vereenvoudigde regeling bedraagt en dit maximum bij verweerders
uitvoeringsdienst Laser genoegzaam bekend mag worden verondersteld.
Het beroep is gelet op het vorenstaande gegrond en het bestreden besluit komt op grond
van het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder dient met inachtneming van het voorgaande opnieuw te beslissen op het
bezwaar van appellant.
Het College ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door
appellant in de verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw zal beslissen op het bezwaarschrift van appellant;
- bepaalt dat de Staat aan appellant het door hem betaalde griffierecht van fl. 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt.
Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2001.
w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas