ECLI:NL:CBB:2001:AB1383
public
2015-11-11T02:29:30
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1383
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-04-25
AWB 00/395
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1383
public
2013-04-04T16:26:37
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1383 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 25-04-2001 / AWB 00/395

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/395 25 april 2001

3110

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: M.A.J. Faassen, werkzaam bij Archiva Accountancy, te Roermond,

tegen

het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, te Woerden,

verweerder,

gemachtigden: mr B.C. Westenbroek en mr J.W.A. Geel, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 9 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep

wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 april 2000. Bij dit besluit is beslist

op het bezwaar van appellant tegen de registratie van zijn bedrijf bij verweerder.

Op 25 augustus 2000 is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2001. Appellant is, met bericht,

niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Instellingsverordening Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf

(hierna: de Instellingsverordening) bepaalt, voorzover hier van belang:

" Artikel 2

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan

onder stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig

krachtens aannneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied

van de niet-constructieve afbouw.

2. In deze verordening wordt onder stukadoors- en afbouwbedrijf mede

verstaan het plafond- en wandbedrijf.

3. Deze verordening verstaat onder de uitoefening van het stukadoors-, afbouw-

en terrazzo-/vloerenbedrijf niet:

- het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in

het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en in

het kader van

- betonreparatie van constructieve aard;

- het vervaardigen van dragende vloeren of wanden;

- het fabrieksmatig vervaardigen van sierbetonproducten (.);

- het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden (.);

- het aanbrengen van niet zelf vervaardigde keramische, glazen of natuurstenen

tegels (.).

Artikel 3

1. Er is een Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.

2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-,

afbouw- of het terrazo-/vloerenbedrijf wordt uitgeoefend.

(.)

(.)

Artikel 5

Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de

navolgende onderwerpen:

a. de registratie van de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld

(.)."

De toelichting op de Instellingsverordening vermeldt onder meer:

" In verband met het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel twee wordt

opgemerkt, dat - als geheel en in onderlinge samenhang beschouwd - het

stukadoors- en afbouwbedrijf en het terrazo- en vloerenbedrijf met elkaar

gemeen hebben dat zij beide zijn gericht op de niet-constructieve bouwkundige

afbouw. Wat daaronder wordt verstaan, wordt bepaald door hetgeen

daaromtrent in de betrokken bedrijfstakken leeft."

De Registratieverordening Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf:

Afbouwbedrijf die ingevolge artikel XVI van de Wet van 24 juni 1992 (Stb. 409) na de

totstandkoming van de Instellingsverordening - voorzover hier van belang - is blijven

gelden, bepaalt onder meer:

" Artikel 2

1. Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming

drijven waarin een in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap

Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf genoemd bedrijf wordt

uitgeoefend.

(.)

Artikel 3

1. Er is een register waarin gegevens over ondernemingen en ondernemers

worden geregistreerd."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten

en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 20 september 1999 is namens verweerder aan appellant bericht dat zijn

onderneming bij verweerder is geregistreerd, omdat verweerder is gebleken dat

appellant zich bedrijfsmatig bezighoudt met activiteiten die vallen onder de

werkingssfeer van verweerder.

- Bij brief van 8 oktober 1999 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de registratie.

- Bij brief van 30 november 1999 heeft appellant de gronden van zijn bezwaar

aangevuld.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Hiertoe heeft hij overwogen:

" (.) Of een bedrijf al dan niet dient te worden geregistreerd bij het Bedrijfschap

wordt (.) in zelfstandigheid beoordeeld aan de hand van bovengenoemde

Instellingsverordening. Daarbij wordt beoordeeld of de feitelijk uitgevoerde

werkzaamheden onder de omschrijving van de Instellingsverordening vallen. Bij

die beoordeling zijn dus bijvoorbeeld niet van belang:

- de wijze waarop het bedrijf bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven;

(.)

- toepasselijkheid van een bepaalde CAO;

- het al dan niet aangesloten zijn bij het SFB.

(.) In uw brief (.) geeft u aan dat de werkzaamheden die in het bedrijf van

uw cli‰nt worden uitgevoerd bestaan uit het met gips dichten van lijmnaden.

Gezien de Instellingsverordening en de daarbij behorende toelichting is bedoeld

het Bedrijfschap ook ingesteld te laten zijn voor

afbouw/wandafwerkingswerkzaamheden zoals deze in het bedrijf van uw cli‰nt

worden uitgevoerd.

(.)

De omstandigheid dat de werkzaamheden van uw cli‰nt slechts of uitsluitend

het met gips dichten van lijmnaden betreft, zonder dat daarnaast andere

werkzaamheden plaatsvinden, maakt daarbij geen verschil.

Ook de omstandigheid dat slechts gips wordt gebruikt, en er geen

hechtmiddelen of een andere combinatie van middelen wordt gebruikt, brengt

daarin geen verandering.

Overigens is de bestreden beslissing in overeenstemming met de beslissingen in

soortgelijke gevallen van bedrijven die dezelfde werkzaamheden uitvoeren,

zodat van enige strijdigheid met het door u bedoelde gelijkheidsbeginsel geen

sprake is."

In het verweerschrift heeft verweerder gesteld:

" In de toelichting op de Instellingsverordening (.) is aangegeven (.) dat wat

onder het begrip niet-constructieve afbouw kan worden verstaan, mede wordt

bepaald door hetgeen daaromtrent in de betrokken bedrijfstak geldt.

De CAO voor het Stukadoors- Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf bepaalt

mede en is een neerslag van wat in de onderhavige bedrijfstak geldt.

Dit laatste betekent overigens nadrukkelijk niet dat er een koppeling bestaat

tussen toepasselijkheid van bedoelde CAO en de verplichting tot registratie bij

het bedrijfschap, doch slechts een nadere interpretatie van de

Instellingsverordening aan de hand mede van die CAO.

Nijssen heeft aangegeven dat de werkzaamheden die in zijn bedrijf worden

uitgevoerd bestaan uit het met gips dichten van lijmnaden. Die werkzaamheden

staan genoemd in artikel 2 (werkingssfeer) van meerbedoelde CAO.

Zo bepaalt sub e van dat artikel, dat (zakelijk weergegeven) de CAO van

toepassing is indien een bedrijf wanden behandelt met gips.

Laatstbedoelde bepaling moet, gezien bedoelde strekking van de

Instellingsverordening, de daarbij behorende toelichting, artikel 66 Wet op de

bedrijfsorganisatie, en meerbedoelde CAO, worden geacht een nadere invulling

te zijn van het begrip "niet-constructieve bouwkundige afbouw" in de zin van de

Instellingsverordening."

Ter zitting heeft verweerder aangegeven ook steun voor zijn standpunt te vinden in de

definitie van het begrip stukadoorsbedrijf, zoals deze was opgenomen in artikel 34 van het

Vestigingsbesluit Bouwnijverheidsbedrijven 1958 (Stb. 1958, 635, zoals nadien gewijzigd),

dat gold tot 1 januari 1996.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit

aangevoerd.

Verweerder heeft de wettelijke beslistermijn overschreden.

De Kamer van Koophandel heeft bij de inschrijving aldaar aangegeven dat deelname aan

verweerders bedrijfschap niet verplicht was.

De werkzaamheden van appellant vallen niet onder afbouwwerkzaamheden, doch betreffen

louter een verfraaiing van wanden en plafonds.

De gemachtigde van appellant heeft een bedrijf in zijn bestand, dat exact hetzelfde doet als

appellant, doch niet is aangesloten bij verweerder.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Verweerder heeft de beslistermijn uit artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet

bestuursrecht (hierna: Awb) niet in acht genomen, zonder - zoals voorgeschreven in het

derde lid - mededeling te doen van verdaging. Deze tekortkoming heeft, anders dan

appellant veronderstelt, evenwel niet tot gevolg dat verweerder het recht verspeelt het

bezwaar alsnog ongegrond te verklaren.

5.2 De Kamer van Koophandel is niet bevoegd te beslissen omtrent registratieplichtigheid van

ondernemingen bij verweerder. Dientengevolge kan appellant niet met succes jegens

verweerder een beroep doen op eventueel bij hem door de Kamer van Koophandel terzake

van de registratieplichtigheid gewekt vertrouwen.

5.3 De werkzaamheden van de onderneming van appellant bestaan uit het dichten van naden

tussen tegen elkaar gelijmde celbetonblokken met gips. Naar het oordeel van het College

heeft verweerder terecht aangenomen dat deze werkzaamheden zijn aan te merken hetzij als

activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw als bedoeld in het

artikel 2, eerste lid, van de Instellingsverordening, hetzij als plafond- en wandbedrijf als

bedoeld in het tweede lid van dit artikel. Steun hiervoor valt te vinden in het

Vestigingsbesluit bouwnijverheidsbedrijven, dat gold tot 1 januari 1996. Ingevolge artikel

34, eerste lid, aanhef en onder c, van dit besluit werd onder uitoefening van het

stukadoorsbedrijf onder meer verstaan het behandelen van plafonds of wanden met gips.

Steun voor het standpunt van verweerder valt bovendien te vinden in de CAO's 1998/1999

en 1999/2000 voor het stukadoors-, afbouw- en terrazzo/vloerenbedrijf. Ingevolge artikel 2,

aanhef en onder e, van deze CAO's wordt onder stukadoors-afbouwbedrijf onder meer

verstaan het met de hand dan wel mechanisch behandelen van plafonds of wanden met

natuurlijke of chemisch hand- of spuitgips.

Dat de desbetreffende werkzaamheden, zoals appellant stelt, louter plaatsvinden om wanden

en plafonds te verfraaien, doet aan het voorgaande niet af.

Nu bovendien gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden in de onderneming van

appellant bestaan uit uitgezonderde activiteiten als vermeld in artikel 2, derde lid, van de

Instellingsverordening, dient de conclusie te zijn dat verweerder is ingesteld voor de

onderneming van appellant.

5.4 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat appellant zijn terzake betrokken

stelling niet met concrete gegevens betreffende het door hem bedoelde bedrijf heeft

onderbouwd. Bovendien heeft verweerder hiertegenover gesteld dat het vaste praktijk is om

ondernemingen als die van appellant w‚l te registreren.

5.5 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. Het College acht geen termen

aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2001.

w.g. C.J. Borman w.g. Th.J. van Gessel