-
De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/283 19 april 2001
11230
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoekster,
gemachtigden: mr J. Roeleveld, advocaat te Heerlen, mr F.Th.M. Peters, juridisch medewerker
en L.W.M. Lentjes, werkzaam bij appellante,
tegen
de Directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, te 's-Gravenhage
verweerder, gemachtigden: mr R. Ludding en mr M. Dijkstra, advocaten te 's-Gravenhage.
1. De procedure
Verzoekster heeft verweerder bij faxberichten van 27 en 28 maart 2001 verzocht om de
afgifte van de certificaten als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking van de
Europese Commissie 2001/223/EG ten aanzien van partijen door haar uitgebeend
rundvlees, welke partijen in de periode van 20 februari 2001 tot en met 20 maart 2001 door
haar naar Frankrijk zijn ge‰xporteerd en aldaar door de Franse autoriteiten zijn
geblokkeerd in het kader van veterinair toezicht.
Verweerder heeft bij brief van 29 maart 2001 op de brieven van verzoekster gereageerd en
hierbij het volgende medegedeeld:
" 1. Partijen vlees, die niet meer op de plaats aanwezig zijn waar het certificaat of
een verklaring afgegeven dient te worden, worden door de RVV niet
nagecertificeerd. Dit is in overeenstemming met de certificeringsrichtlijn.
2. Vers vlees dat verzonden wordt vanuit de gebieden gelegen in Bijlage I en II
van de beschikking 2001/223/EG, als dit als bestemming een andere lidstaat
heeft, dient het vlees te voldoen aan de criteria die genoemd staan is de
beschikking. Om dit aantoonbaar te maken is een kanalisatieprotocol nodig.
Een protocol met basiscriteria wordt momenteel opgesteld door de COV. Zodra
dit protocol beoordeeld en goedgekeurd is, dient u als bedrijf met de locale
RVV afspraken te maken over de nadere invulling van dit basisprotocol. Tot
dat dit basisprotocol goedgekeurd is, kan er geen export plaatsvinden naar
lidstaten."
Onder duiding van de brief van 29 maart 2001 als een weigering om het gevraagde
certificaat af te geven, heeft verzoekster bij brief van 12 april 2001 bezwaar gemaakt tegen
dit besluit.
Verzoekster heeft bij verzoekschrift van 12 april 2001, dat dezelfde dag ter griffie is
binnengekomen, aan de president van het College verzocht een voorlopige voorziening te
treffen, inhoudende dat verweerder wordt bevolen om binnen 24 uur na de uitspraak op het
onderhavige verzoek over te gaan tot de afgifte van het certificaat als genoemd in artikel 2,
derde lid, van de Beschikking van de Europese Commissie 2001/223/EG ten aanzien de
bovengenoemde partijen uitgebeend rundvlees die in de periode van 20 februari 2001 tot
en met 20 maart 2001 door haar naar Frankrijk zijn ge‰xporteerd.
De president heeft het verzoek behandeld ter zitting van 19 april 2001, alwaar partijen hun
standpunt bij monde van hun gemachtigde nader hebben toegelicht.
2. De toepasselijke regelgeving
In de Beschikking van de Europese Commissie 2001/223/EG van 21 maart 2001 tot
vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in
Nederland (verder te noemen: de Beschikking), wordt - ten tijde hier van belang - onder
meer het volgende bepaald:
" Artikel 2
1. Nederland verzendt geen vers vlees van runderen, schapen, geiten, varkens
of andere evenhoevige dieren dat afkomstig is uit de in bijlage I vermelde delen
van zijn grondgebied of dat is verkregen van dieren uit die delen van
Nederland.
(.)
2. Het in lid 1 vastgestelde verbod geldt niet voor:
a) vers vlees dat v¢¢r 20 februari 2001 is verkregen, op voorwaarde dat het
vlees duidelijk is ge‹dentificeerd en dat het sedert die datum bij vervoer en
opslag gescheiden is gehouden van vlees dat niet bestemd is om te worden
verzonden uit de in bijlage I vermelde gebieden;
b) vers vlees dat is verkregen van dieren die zijn gehouden buiten de in bijlage
I vermelde gebieden en die, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, punt 1,
rechtstreeks, onder offici‰le controle, in verzegelde vervoermiddelen en voor
onmiddellijke slachting zijn vervoerd naar een slachthuis dat ligt in een van de
in bijlage I vermelde gebieden, maar buiten het beschermingsgebied: dit vlees
mag alleen in Nederland op de markt worden gebracht;
c) vers vlees dat in uitsnijderijen in de in bijlage I vermelde gebieden is
verkregen met inachtneming van de volgende voorwaarden:
(.)
d) vers vlees dat is verkregen van dieren van voor de ziekte gevoelige soorten
van herkomst uit de in bijlage I vermelde gebieden, en dat onder veterinair
toezicht wordt vervoerd naar een buiten de in bijlage I vermelde gebieden
gelegen inrichting in Nederland om daar een behandeling te ondergaan
overeenkomstig artikel 3, lid 2.
3. Vlees dat uit Nederland naar andere lidstaten wordt verzonden, gaat
vergezeld van een door een offici‰le dierenarts afgeven certificaat. Op het
certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht:
"Dit vlees voldoet aan Beschikking 2001/223/EG van de Commissie van
21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met
mond- en klauwzeer in Nederland."
Artikel 14
Deze beschikking is van toepassing tot en met 4 april 2001 om middernacht.
Bijlage I
In Nederland, de provincies:
Gelderland, Overijssel, Flevoland, Noord-Brabant.
Bijlage II
In Nederland:
alle provincies van continentaal Nederland, met uitzondering van de in bijlage I
vermelde provincies."
In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de Wet) wordt onder meer het
volgende bepaald:
" Artikel 80
Indien er gevaar bestaat voor overbrenging van een in Nederland opgetreden
besmettelijke dierziekte kan Onze Minister het buiten Nederland brengen van
dieren en dierlijke produkten afkomstig uit Nederland of een door hem te
bepalen gedeelte daarvan verbieden dan wel verbieden indien niet voldaan
wordt aan door hem te stellen regelen.
Artikel 109
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende
beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."
Op 21 maart 2001 heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mede op
grond van artikel 80 van de Wet de Regeling uitvoerverbod vee en bepaalde dierlijke
producten mond- en klauwzeer 2001 (hierna: de Regeling) vastgesteld. Op 26 maart 2001
heeft de minister de Regeling - voor zover hier van belang - als volgt gewijzigd:
" (.)
Gelet op Beschikking 2001/223/EG (.);
Gelet op de artikelen (.) en 80 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor
dieren:
Besluit:
Artikel I
Artikel 1 van de Regeling uitvoerverbod vee en bepaalde dierlijke producten
mond- en klauwzeer 2001 komt te luiden:
Artikel I
1. Het buiten Nederland brengen van vee is verboden.
2. Het brengen van producten van evenhoevigen buiten het gebied, bedoeld in
bijlage I van Beschikking 2001/223/EG (.) is verboden.
3. Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet ten aanzien van de in de
artikelen 2 tot en met 8 van voornoemde beschikking bedoelde producten,
indien, voorzover van toepassing, wordt voldaan aan de in de artikelen 1 tot en
met 11 van die beschikking gestelde voorwaarden."
3. Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president op grond
van de stukken en het onderzoek er zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoekster exploiteert een vleesverwerkingsbedrijf te B (provincie Limburg), in
welk bedrijf aldus runderkarkassen worden verwerkt dat deze daar worden
uitgebeend, uitgesneden (het zogenaamde "snitsnijden") en verpakt, waarna
verzoekster deze producten verkoopt en distribueert. Naar gesteld betrekt
verzoekster, althans in ieder geval sinds 1 januari 2001, al haar grondstoffen (de
runderkarkassen en onderdelen daarvan) van slachterijen uit MKZ-vrije landen. Naar
gesteld wordt door verzoeksters binnen haar bedrijf gebruik gemaakt van officieel
erkende kwaliteitswaarborgingsystemen op grond waarvan sprake is van volledige en
eenvoudige 'traceability' met betrekking tot het door verzoekster gebruikte en
verwerkte vlees.
- Verzoekster heeft in de periode van 20 februari 2001 tot 20 maart 2001 vlees
ge‰xporteerd naar Frankrijk met inachtneming van de daarvoor (op dat moment)
geldende exportvereisten.
- Op 21 maart 2001 heeft de Minister van Landbouw en Visserij van Frankrijk, naar
aanleiding van de Beschikking, een maatregel uitgevaardigd die - kort samengevat -
bepaalt dat alle uit Nederland ingevoerde vlees in de periode van 20 februari tot
21 maart 2001 in beslag wordt genomen, waarna het vlees gere‰xporteerd, vernietigd
of een warmtebehandeling gegeven dient te worden dan wel een aanvullend
Nederlands certificaat conform de Beschikking ontvangen dient te worden.
4. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
De Regeling treedt buiten het bereik van artikel 80 van de Wet. De Regeling is immers ook
van toepassing op dieren die niet uit Nederland afkomstig zijn en in zoverre is de Regeling
in het onderhavige geval niet van toepassing, aangezien het vlees dat door verzoekster
wordt verwerkt steeds afkomstig is uit MKZ-vrije landen en niet uit Nederland. Ook op
grond van de Beschikking gaat de Nederlandse overheid te ver bij de onderhavige
weigering, aangezien vlees als in het onderhavige geval wel degelijk mag dan wel mocht
worden ge‰xporteerd, mits voorzien van een verklaring.
Frankrijk mag met betrekking tot de onderhavige partijen vlees aanvullende voorwaarden,
als door verzoekster weergegeven, stellen, aangezien in de Beschikking terugwerkende
kracht tot 20 februari 2001 kan worden ingelezen op grond van het bepaalde in artikel 2,
tweede lid, onder a en volgende in samenhang met artikel 2, eerste en derde lid van de
Beschikking.
Hieruit volgt immers dat van het exportverbod is uitgesloten vlees dat v¢¢r 20 februari
2001 is verkregen en niet vermengd is met een partij vlees voor zover afkomstig uit een
gebied als vermeld in bijlage I die na die datum is verkregen. Frankrijk zou anders immers
geen zekerheid hebben of aan de voorwaarden van artikel 2 (niet uit bijlage I gebied, tenzij
van v¢¢r 20 februari 2001) is voldaan. Frankrijk eist dan ook terecht voor de partij(en)
vlees verzonden na 20 februari 2001 een certificaat conform de Beschikking.
Re-export van het door verzoekster naar Frankrijk uitgevoerde vlees naar Nederland is
geen re‰le optie. Het betreft vlees dat vacum verpakt is en een gegarandeerde
houdbaarheid heeft van zes weken, welke termijn voor een belangrijk deel dreigt te
verstrijken of reeds is verstreken. Het vlees zou na terugontvangst moeten worden
uitgepakt, omgepakt en van nieuwe etikettering moeten worden voorzien. Door het
verstrijken van de tijd verandert de bacteriologische toestand van het vlees en is daarom
voor dat vlees de facto nagenoeg geen markt te vinden. Een warmtebehandeling van het
vlees is voor verzoekster evenmin een optie omdat daarmee het gebruiksdoel van het vlees
volledig verloren zou gaan en dit vlees alleen nog geschikt zou zijn voor industri‰le
verwerking, hetwelk tot een grote waardevermindering van dit vlees zou leiden.
Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder voldoende gronden heeft
voor weigering van de afgifte van de certificaten als genoemd in de Beschikking ten
aanzien van de meergenoemde partijen vlees van verzoekster die thans in Frankrijk zijn
geblokkeerd. Naar het oordeel van verzoekster bestaan er voor verweerder evenwel geen of
onvoldoende gronden om deze certificaten niet (alsnog en achteraf) af te geven.
Richtlijn 89/662/EG betreffende de veterinaire controles in het intracommunautaire
handelsverkeer voorziet in artikel 7 expliciet in (het stellen van een termijn voor)
aanvullende certificering indien met betrekking tot een bepaalde zending blijkt dat de
begeleidende certificaten en/of handelsdocumenten gebreken vertonen, waarbij in het
onderhavige geval het ontbreken van een certificaat als bedoeld in artikel 2, derde lid, van
de Beschikking als een dergelijk gebrek moet worden beschouwd.
Verder bestaan er vanuit het oogpunt van feitelijke controle geen beletselen om de door
verzoekster benodigde certificaten af te geven. In het onderhavige geval is immers alleen
de herkomst van het vlees van belang, hetwelk thans door de bevoegde Nederlandse
autoriteiten probleemloos kan worden geverifieerd op grond van de gegevens afkomstig uit
de door verzoeksters binnen haar bedrijf gebruikte officieel erkende
kwaliteitsborgingsystemen, welke volledige en eenvoudige 'traceabilty' van het door het
bedrijf be- en verwerkte vlees garanderen. Deze gegevens hebben verweerder bovendien
reeds eerder ter beschikking gestaan, op grond waarvan de oorspronkelijke certificaten en
handelsdocumenten voor de betrokken partijen vlees zijn verstrekt. Voor deze
(aanvullende) controle die reeds mogelijk is op basis van de onderliggende documentatie is
het om geen enkele reden noodzakelijk om het vlees eerst terug naar Nederland te brengen.
5. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat de Franse veterinaire autoriteiten op
basis van de Beschikking per 21 maart 2001 de consignatie gelasten van vers vlees dat
tussen 20 februari en 21 maart 2001 in Frankrijk is ingevoerd met oorsprong Nederland,
waarna een viertal vervolgstappen mogelijk zijn. Het is evenwel bepaald discutabel of
Frankrijk door een certificaat als bedoeld in de Beschikking te eisen, niet een verdere
inbreuk op het vrije verkeer van goederen maakt dan de Beschikking haar toestaat. Vlees
dat rechtmatig in Frankrijk in het vrije verkeer werd gebracht v¢¢r 21 maart 2001 onttrekt
Frankrijk niettemin aan het vrije verkeer met een beroep op de Beschikking die evenwel
niet terugwerkt. De datum 20 februari 2001, genoemd in onder andere artikel 2, tweede lid,
sub a, van de Beschikking betreft slechts een uitzondering op het verbod vers vlees uit
bijlage I-gebieden te verzenden, niet op het verzenden van vers vlees uit bijlage II-
gebieden.
De vraag is dus of verzoekster niet in Frankrijk in kort geding de rechtmatigheid van de
Franse maatregelen ter discussie dient te stellen. Nergens in de Beschikking valt de ruimte
te lezen die de Franse veterinaire autoriteiten zich hier toe‰igenen.
Voorts valt evenmin in te zien waarom verzoekster geen gebruik maakt van (de door de
Franse autoriteiten toegestane) retourregeling. Het gerepatrieerde vlees kan dan (in ieder
geval) steeds op de Nederlandse markt worden afgezet, mogelijk met enig (commercieel)
waardeverlies.
Verweerder heeft niet de ruimte de reeds ge‰xporteerde partijen alsnog te certificeren. Het
gevraagde certificaat kan volgens de Beschikking worden afgegeven voor partijen die
vanaf 21 maart 2001 vanuit Nederland worden verzonden. De onderhavige partijen zijn
v¢¢r die datum verzonden, zodat de Beschikking geen grondslag kan bieden voor de
gevraagde voorziening van verzoekster.
Bovendien is in het onderhavige geval certificering zoals door verzoekster gevraagd reeds
uitgesloten, aangezien het desbetreffende vlees Nederland reeds lang heeft verlaten.
Certificering is slechts mogelijk indien en voor zolang dit dieren of producten betreft die
door de bevoegde autoriteiten zijn ge‹nspecteerd en nog onder controle van deze
autoriteiten staan. Een eventuele mogelijkheid van de afgifte van een certificaat nadat het
desbetreffende product reeds is uitgevoerd, zoals door verzoekster voorgesteld, zou de
keuringsarts de mogelijkheid ontnemen om desgeraden het te certificeren vlees - al is het
slechts steekproefsgewijs - te onderzoeken. De ter zake vigerende regelingen, zowel op
nationaal niveau als op het niveau van het gemeenschapsrecht, veronderstellen dan ook dat
een afgegeven certificaat het vlees begeleid gedurende de verzending naar het land van
bestemming.
6. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet
bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep
is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op
verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op
de betrokken belangen, dat vereist.
Alleen indien het College bevoegd is of na het nemen van de beslissing op bezwaar zal
worden om van een geschil kennis te nemen, ligt het treffen van een voorlopige
voorziening binnen het bereik van de president.
De president constateert allereerst dat op nationaal niveau niet uitdrukkelijk is voorzien in
een procedure tot afgifte van de specifieke certificaten als genoemd in de Beschikking
onder aanwijzing van een daartoe bevoegd bestuursorgaan. De afgifte van certificaten als
hier bedoeld kan niet worden aangemerkt als het houden van het toezicht op de naleving
van de Wet en de daarop berustende bepalingen of de opsporing van besmettelijke
dierziekten als bedoeld in artikel 114 van de Wet. In aanmerking genomen dat op grond
van de Beschikking beschermende maatregelen worden vastgesteld in verband met mond-
en klauwzeer in Nederland, wordt in de Regeling voor wat betreft - onder meer - de
toelaatbaarheid van vleesexporten in het kader van de bestrijding van mond- en klauwzeer
echter wel verwezen naar de voorwaarden als genoemd in de Beschikking. Deze Regeling
is gebaseerd op (onder meer artikel 80 van) de Wet. De president constateert voorts dat het
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking wordt afgegeven door
"een offici‰le dierenarts". De president overweegt dienaangaande dat offici‰le dierenartsen
opererend in het kader van veterinair toezicht in verband met de bestrijding van
besmettelijke dierziekten doorgaans onder verweerder ressorteren en dat de Regeling voor
wat betreft de afgifte van certificaten als hier bedoeld ook niet verwijst naar een ander dan
verweerder. Gelet op het vorenstaande kan derhalve naar voorlopig oordeel van de
president worden aangenomen dat het al dan niet afgeven van certificaten als hier bedoeld
valt aan te merken als een op grond van de Wet genomen besluit en dat verweerder het
(meest) aangewezen bestuursorgaan lijkt om op aanvragen om een dergelijk besluit te
beslissen. Aldus kan bovengenoemde brief van 29 maart 2001 van verweerder aan
verzoekster naar voorlopig oordeel van de president worden opgevat als een besluit op
grond van de Wet van het daartoe bevoegde bestuursorgaan dat, gelet op zijn
bewoordingen, strekt tot niet-inwilliging van de aanvraag van verzoekster om een
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking. Bij zijn voorlopig
oordeel weegt de president mede dat de conclusie dat geen Nederlands overheidsorgaan
bevoegd is tot afgifte van het certificaat als bedoeld in de Beschikking tot onaanvaardbare
resultaten zou leiden.
Naar voorlopig oordeel van de president moet dan ook worden aangenomen dat na de
beslissing op het bezwaarschrift het College op grond van artikel 109 van de Wet bevoegd
zal zijn om kennis te nemen van het onderhavige geschil. Derhalve zal de president tot
verdere beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening overgaan.
Verzoeker beoogt met de gevraagde voorziening verweerder te dwingen tot afgifte van het
certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking ten behoeve van partijen
door haar in de periode van 20 februari tot 21 maart 2001 naar Frankrijk ge‰xporteerd
rundvlees.
De president overweegt dienaangaande allereerst dat de voorwaarden van de Beschikking
slechts betrekking hebben op (onder meer) vlees dat met ingang van 21 maart 2001 uit
Nederland is of wordt verzonden. Anders dan verzoekster heeft gesteld, kunnen naar
voorlopig oordeel van de president in de Beschikking geen aanknopingspunten worden
gevonden voor het oordeel dat deze voorwaarden terugwerkende kracht zouden hebben tot
20 februari 2001. Artikel 2, tweede lid, onder a, van de Beschikking maakt weliswaar
melding van deze datum, doch dit doet niet af aan de omstandigheid dat dit slechts een
uitzonderingsbepaling betreft met betrekking tot partijen die met ingang van 21 maart 2001
vanuit Nederland worden verzonden. Aldus moet naar voorlopig oordeel van de president
worden aangenomen dat het verweerder op grond van het bepaalde bij de Beschikking dan
ook slechts is toegestaan om een certificaat als (onder meer) bedoeld in artikel 2, derde lid,
van de Beschikking af te geven als dit certificaat betrekking heeft op een partij die met
ingang van 21 maart 2001 uit Nederland wordt verzonden.
In het onderhavige geval zijn de desbetreffende partijen rundvlees v¢¢r 21 maart 2001 met
inachtneming van de ter zake op dat moment geldende exportvoorschriften door
verzoekster naar Frankrijk ge‰xporteerd. In het onderhavige geval is naar voorlopig
oordeel van de president geen sprake van gebreken met betrekking tot de oorspronkelijke
certificaten en/of handelsdocumenten, op grond waarvan sprake kan zijn van een termijn
voor het verstrekken van aanvullende gegevens zoals door verzoeksters gesteld.
Naar voorlopig oordeel bestaat, gelet op het vorenstaande, voor het treffen van een
voorziening als door verzoeksters gevraagd derhalve geen grond en zou verweerder in
strijd handelen met het bepaalde in de Beschikking bij de afgifte van het hier bedoelde
certificaat ten behoeve van de door verzoekster in deze omschreven partijen rundvlees. Er
is immers geen sprake van een exportzending van na 21 maart 2001.
De slotsom moet zijn dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor een veroordeling van
een der partijen in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet
bestuursrecht ziet de president geen aanleiding.
7. De beslissing
De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af:
Aldus gewezen door mr D. Roemers, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2001.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand