ECLI:NL:CBB:2001:AB1413
public
2015-11-12T16:00:04
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1413
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-04-19
AWB 01/283
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1413
public
2013-04-04T16:26:43
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1413 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-04-2001 / AWB 01/283

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/283 19 april 2001

11230

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, te B, verzoekster,

gemachtigden: mr J. Roeleveld, advocaat te Heerlen, mr F.Th.M. Peters, juridisch medewerker

en L.W.M. Lentjes, werkzaam bij appellante,

tegen

de Directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, te 's-Gravenhage

verweerder, gemachtigden: mr R. Ludding en mr M. Dijkstra, advocaten te 's-Gravenhage.

1. De procedure

Verzoekster heeft verweerder bij faxberichten van 27 en 28 maart 2001 verzocht om de

afgifte van de certificaten als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking van de

Europese Commissie 2001/223/EG ten aanzien van partijen door haar uitgebeend

rundvlees, welke partijen in de periode van 20 februari 2001 tot en met 20 maart 2001 door

haar naar Frankrijk zijn ge‰xporteerd en aldaar door de Franse autoriteiten zijn

geblokkeerd in het kader van veterinair toezicht.

Verweerder heeft bij brief van 29 maart 2001 op de brieven van verzoekster gereageerd en

hierbij het volgende medegedeeld:

" 1. Partijen vlees, die niet meer op de plaats aanwezig zijn waar het certificaat of

een verklaring afgegeven dient te worden, worden door de RVV niet

nagecertificeerd. Dit is in overeenstemming met de certificeringsrichtlijn.

2. Vers vlees dat verzonden wordt vanuit de gebieden gelegen in Bijlage I en II

van de beschikking 2001/223/EG, als dit als bestemming een andere lidstaat

heeft, dient het vlees te voldoen aan de criteria die genoemd staan is de

beschikking. Om dit aantoonbaar te maken is een kanalisatieprotocol nodig.

Een protocol met basiscriteria wordt momenteel opgesteld door de COV. Zodra

dit protocol beoordeeld en goedgekeurd is, dient u als bedrijf met de locale

RVV afspraken te maken over de nadere invulling van dit basisprotocol. Tot

dat dit basisprotocol goedgekeurd is, kan er geen export plaatsvinden naar

lidstaten."

Onder duiding van de brief van 29 maart 2001 als een weigering om het gevraagde

certificaat af te geven, heeft verzoekster bij brief van 12 april 2001 bezwaar gemaakt tegen

dit besluit.

Verzoekster heeft bij verzoekschrift van 12 april 2001, dat dezelfde dag ter griffie is

binnengekomen, aan de president van het College verzocht een voorlopige voorziening te

treffen, inhoudende dat verweerder wordt bevolen om binnen 24 uur na de uitspraak op het

onderhavige verzoek over te gaan tot de afgifte van het certificaat als genoemd in artikel 2,

derde lid, van de Beschikking van de Europese Commissie 2001/223/EG ten aanzien de

bovengenoemde partijen uitgebeend rundvlees die in de periode van 20 februari 2001 tot

en met 20 maart 2001 door haar naar Frankrijk zijn ge‰xporteerd.

De president heeft het verzoek behandeld ter zitting van 19 april 2001, alwaar partijen hun

standpunt bij monde van hun gemachtigde nader hebben toegelicht.

2. De toepasselijke regelgeving

In de Beschikking van de Europese Commissie 2001/223/EG van 21 maart 2001 tot

vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in

Nederland (verder te noemen: de Beschikking), wordt - ten tijde hier van belang - onder

meer het volgende bepaald:

" Artikel 2

1. Nederland verzendt geen vers vlees van runderen, schapen, geiten, varkens

of andere evenhoevige dieren dat afkomstig is uit de in bijlage I vermelde delen

van zijn grondgebied of dat is verkregen van dieren uit die delen van

Nederland.

(.)

2. Het in lid 1 vastgestelde verbod geldt niet voor:

a) vers vlees dat v¢¢r 20 februari 2001 is verkregen, op voorwaarde dat het

vlees duidelijk is ge‹dentificeerd en dat het sedert die datum bij vervoer en

opslag gescheiden is gehouden van vlees dat niet bestemd is om te worden

verzonden uit de in bijlage I vermelde gebieden;

b) vers vlees dat is verkregen van dieren die zijn gehouden buiten de in bijlage

I vermelde gebieden en die, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, punt 1,

rechtstreeks, onder offici‰le controle, in verzegelde vervoermiddelen en voor

onmiddellijke slachting zijn vervoerd naar een slachthuis dat ligt in een van de

in bijlage I vermelde gebieden, maar buiten het beschermingsgebied: dit vlees

mag alleen in Nederland op de markt worden gebracht;

c) vers vlees dat in uitsnijderijen in de in bijlage I vermelde gebieden is

verkregen met inachtneming van de volgende voorwaarden:

(.)

d) vers vlees dat is verkregen van dieren van voor de ziekte gevoelige soorten

van herkomst uit de in bijlage I vermelde gebieden, en dat onder veterinair

toezicht wordt vervoerd naar een buiten de in bijlage I vermelde gebieden

gelegen inrichting in Nederland om daar een behandeling te ondergaan

overeenkomstig artikel 3, lid 2.

3. Vlees dat uit Nederland naar andere lidstaten wordt verzonden, gaat

vergezeld van een door een offici‰le dierenarts afgeven certificaat. Op het

certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht:

"Dit vlees voldoet aan Beschikking 2001/223/EG van de Commissie van

21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met

mond- en klauwzeer in Nederland."

Artikel 14

Deze beschikking is van toepassing tot en met 4 april 2001 om middernacht.

Bijlage I

In Nederland, de provincies:

Gelderland, Overijssel, Flevoland, Noord-Brabant.

Bijlage II

In Nederland:

alle provincies van continentaal Nederland, met uitzondering van de in bijlage I

vermelde provincies."

In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de Wet) wordt onder meer het

volgende bepaald:

" Artikel 80

Indien er gevaar bestaat voor overbrenging van een in Nederland opgetreden

besmettelijke dierziekte kan Onze Minister het buiten Nederland brengen van

dieren en dierlijke produkten afkomstig uit Nederland of een door hem te

bepalen gedeelte daarvan verbieden dan wel verbieden indien niet voldaan

wordt aan door hem te stellen regelen.

Artikel 109

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende

beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."

Op 21 maart 2001 heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mede op

grond van artikel 80 van de Wet de Regeling uitvoerverbod vee en bepaalde dierlijke

producten mond- en klauwzeer 2001 (hierna: de Regeling) vastgesteld. Op 26 maart 2001

heeft de minister de Regeling - voor zover hier van belang - als volgt gewijzigd:

" (.)

Gelet op Beschikking 2001/223/EG (.);

Gelet op de artikelen (.) en 80 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor

dieren:

Besluit:

Artikel I

Artikel 1 van de Regeling uitvoerverbod vee en bepaalde dierlijke producten

mond- en klauwzeer 2001 komt te luiden:

Artikel I

1. Het buiten Nederland brengen van vee is verboden.

2. Het brengen van producten van evenhoevigen buiten het gebied, bedoeld in

bijlage I van Beschikking 2001/223/EG (.) is verboden.

3. Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet ten aanzien van de in de

artikelen 2 tot en met 8 van voornoemde beschikking bedoelde producten,

indien, voorzover van toepassing, wordt voldaan aan de in de artikelen 1 tot en

met 11 van die beschikking gestelde voorwaarden."

3. Feiten en omstandigheden

Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president op grond

van de stukken en het onderzoek er zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Verzoekster exploiteert een vleesverwerkingsbedrijf te B (provincie Limburg), in

welk bedrijf aldus runderkarkassen worden verwerkt dat deze daar worden

uitgebeend, uitgesneden (het zogenaamde "snitsnijden") en verpakt, waarna

verzoekster deze producten verkoopt en distribueert. Naar gesteld betrekt

verzoekster, althans in ieder geval sinds 1 januari 2001, al haar grondstoffen (de

runderkarkassen en onderdelen daarvan) van slachterijen uit MKZ-vrije landen. Naar

gesteld wordt door verzoeksters binnen haar bedrijf gebruik gemaakt van officieel

erkende kwaliteitswaarborgingsystemen op grond waarvan sprake is van volledige en

eenvoudige 'traceability' met betrekking tot het door verzoekster gebruikte en

verwerkte vlees.

- Verzoekster heeft in de periode van 20 februari 2001 tot 20 maart 2001 vlees

ge‰xporteerd naar Frankrijk met inachtneming van de daarvoor (op dat moment)

geldende exportvereisten.

- Op 21 maart 2001 heeft de Minister van Landbouw en Visserij van Frankrijk, naar

aanleiding van de Beschikking, een maatregel uitgevaardigd die - kort samengevat -

bepaalt dat alle uit Nederland ingevoerde vlees in de periode van 20 februari tot

21 maart 2001 in beslag wordt genomen, waarna het vlees gere‰xporteerd, vernietigd

of een warmtebehandeling gegeven dient te worden dan wel een aanvullend

Nederlands certificaat conform de Beschikking ontvangen dient te worden.

4. Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.

De Regeling treedt buiten het bereik van artikel 80 van de Wet. De Regeling is immers ook

van toepassing op dieren die niet uit Nederland afkomstig zijn en in zoverre is de Regeling

in het onderhavige geval niet van toepassing, aangezien het vlees dat door verzoekster

wordt verwerkt steeds afkomstig is uit MKZ-vrije landen en niet uit Nederland. Ook op

grond van de Beschikking gaat de Nederlandse overheid te ver bij de onderhavige

weigering, aangezien vlees als in het onderhavige geval wel degelijk mag dan wel mocht

worden ge‰xporteerd, mits voorzien van een verklaring.

Frankrijk mag met betrekking tot de onderhavige partijen vlees aanvullende voorwaarden,

als door verzoekster weergegeven, stellen, aangezien in de Beschikking terugwerkende

kracht tot 20 februari 2001 kan worden ingelezen op grond van het bepaalde in artikel 2,

tweede lid, onder a en volgende in samenhang met artikel 2, eerste en derde lid van de

Beschikking.

Hieruit volgt immers dat van het exportverbod is uitgesloten vlees dat v¢¢r 20 februari

2001 is verkregen en niet vermengd is met een partij vlees voor zover afkomstig uit een

gebied als vermeld in bijlage I die na die datum is verkregen. Frankrijk zou anders immers

geen zekerheid hebben of aan de voorwaarden van artikel 2 (niet uit bijlage I gebied, tenzij

van v¢¢r 20 februari 2001) is voldaan. Frankrijk eist dan ook terecht voor de partij(en)

vlees verzonden na 20 februari 2001 een certificaat conform de Beschikking.

Re-export van het door verzoekster naar Frankrijk uitgevoerde vlees naar Nederland is

geen re‰le optie. Het betreft vlees dat vacum verpakt is en een gegarandeerde

houdbaarheid heeft van zes weken, welke termijn voor een belangrijk deel dreigt te

verstrijken of reeds is verstreken. Het vlees zou na terugontvangst moeten worden

uitgepakt, omgepakt en van nieuwe etikettering moeten worden voorzien. Door het

verstrijken van de tijd verandert de bacteriologische toestand van het vlees en is daarom

voor dat vlees de facto nagenoeg geen markt te vinden. Een warmtebehandeling van het

vlees is voor verzoekster evenmin een optie omdat daarmee het gebruiksdoel van het vlees

volledig verloren zou gaan en dit vlees alleen nog geschikt zou zijn voor industri‰le

verwerking, hetwelk tot een grote waardevermindering van dit vlees zou leiden.

Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder voldoende gronden heeft

voor weigering van de afgifte van de certificaten als genoemd in de Beschikking ten

aanzien van de meergenoemde partijen vlees van verzoekster die thans in Frankrijk zijn

geblokkeerd. Naar het oordeel van verzoekster bestaan er voor verweerder evenwel geen of

onvoldoende gronden om deze certificaten niet (alsnog en achteraf) af te geven.

Richtlijn 89/662/EG betreffende de veterinaire controles in het intracommunautaire

handelsverkeer voorziet in artikel 7 expliciet in (het stellen van een termijn voor)

aanvullende certificering indien met betrekking tot een bepaalde zending blijkt dat de

begeleidende certificaten en/of handelsdocumenten gebreken vertonen, waarbij in het

onderhavige geval het ontbreken van een certificaat als bedoeld in artikel 2, derde lid, van

de Beschikking als een dergelijk gebrek moet worden beschouwd.

Verder bestaan er vanuit het oogpunt van feitelijke controle geen beletselen om de door

verzoekster benodigde certificaten af te geven. In het onderhavige geval is immers alleen

de herkomst van het vlees van belang, hetwelk thans door de bevoegde Nederlandse

autoriteiten probleemloos kan worden geverifieerd op grond van de gegevens afkomstig uit

de door verzoeksters binnen haar bedrijf gebruikte officieel erkende

kwaliteitsborgingsystemen, welke volledige en eenvoudige 'traceabilty' van het door het

bedrijf be- en verwerkte vlees garanderen. Deze gegevens hebben verweerder bovendien

reeds eerder ter beschikking gestaan, op grond waarvan de oorspronkelijke certificaten en

handelsdocumenten voor de betrokken partijen vlees zijn verstrekt. Voor deze

(aanvullende) controle die reeds mogelijk is op basis van de onderliggende documentatie is

het om geen enkele reden noodzakelijk om het vlees eerst terug naar Nederland te brengen.

5. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.

Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat de Franse veterinaire autoriteiten op

basis van de Beschikking per 21 maart 2001 de consignatie gelasten van vers vlees dat

tussen 20 februari en 21 maart 2001 in Frankrijk is ingevoerd met oorsprong Nederland,

waarna een viertal vervolgstappen mogelijk zijn. Het is evenwel bepaald discutabel of

Frankrijk door een certificaat als bedoeld in de Beschikking te eisen, niet een verdere

inbreuk op het vrije verkeer van goederen maakt dan de Beschikking haar toestaat. Vlees

dat rechtmatig in Frankrijk in het vrije verkeer werd gebracht v¢¢r 21 maart 2001 onttrekt

Frankrijk niettemin aan het vrije verkeer met een beroep op de Beschikking die evenwel

niet terugwerkt. De datum 20 februari 2001, genoemd in onder andere artikel 2, tweede lid,

sub a, van de Beschikking betreft slechts een uitzondering op het verbod vers vlees uit

bijlage I-gebieden te verzenden, niet op het verzenden van vers vlees uit bijlage II-

gebieden.

De vraag is dus of verzoekster niet in Frankrijk in kort geding de rechtmatigheid van de

Franse maatregelen ter discussie dient te stellen. Nergens in de Beschikking valt de ruimte

te lezen die de Franse veterinaire autoriteiten zich hier toe‰igenen.

Voorts valt evenmin in te zien waarom verzoekster geen gebruik maakt van (de door de

Franse autoriteiten toegestane) retourregeling. Het gerepatrieerde vlees kan dan (in ieder

geval) steeds op de Nederlandse markt worden afgezet, mogelijk met enig (commercieel)

waardeverlies.

Verweerder heeft niet de ruimte de reeds ge‰xporteerde partijen alsnog te certificeren. Het

gevraagde certificaat kan volgens de Beschikking worden afgegeven voor partijen die

vanaf 21 maart 2001 vanuit Nederland worden verzonden. De onderhavige partijen zijn

v¢¢r die datum verzonden, zodat de Beschikking geen grondslag kan bieden voor de

gevraagde voorziening van verzoekster.

Bovendien is in het onderhavige geval certificering zoals door verzoekster gevraagd reeds

uitgesloten, aangezien het desbetreffende vlees Nederland reeds lang heeft verlaten.

Certificering is slechts mogelijk indien en voor zolang dit dieren of producten betreft die

door de bevoegde autoriteiten zijn ge‹nspecteerd en nog onder controle van deze

autoriteiten staan. Een eventuele mogelijkheid van de afgifte van een certificaat nadat het

desbetreffende product reeds is uitgevoerd, zoals door verzoekster voorgesteld, zou de

keuringsarts de mogelijkheid ontnemen om desgeraden het te certificeren vlees - al is het

slechts steekproefsgewijs - te onderzoeken. De ter zake vigerende regelingen, zowel op

nationaal niveau als op het niveau van het gemeenschapsrecht, veronderstellen dan ook dat

een afgegeven certificaat het vlees begeleid gedurende de verzending naar het land van

bestemming.

6. De beoordeling van het geschil

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet

bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep

is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op

verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op

de betrokken belangen, dat vereist.

Alleen indien het College bevoegd is of na het nemen van de beslissing op bezwaar zal

worden om van een geschil kennis te nemen, ligt het treffen van een voorlopige

voorziening binnen het bereik van de president.

De president constateert allereerst dat op nationaal niveau niet uitdrukkelijk is voorzien in

een procedure tot afgifte van de specifieke certificaten als genoemd in de Beschikking

onder aanwijzing van een daartoe bevoegd bestuursorgaan. De afgifte van certificaten als

hier bedoeld kan niet worden aangemerkt als het houden van het toezicht op de naleving

van de Wet en de daarop berustende bepalingen of de opsporing van besmettelijke

dierziekten als bedoeld in artikel 114 van de Wet. In aanmerking genomen dat op grond

van de Beschikking beschermende maatregelen worden vastgesteld in verband met mond-

en klauwzeer in Nederland, wordt in de Regeling voor wat betreft - onder meer - de

toelaatbaarheid van vleesexporten in het kader van de bestrijding van mond- en klauwzeer

echter wel verwezen naar de voorwaarden als genoemd in de Beschikking. Deze Regeling

is gebaseerd op (onder meer artikel 80 van) de Wet. De president constateert voorts dat het

certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking wordt afgegeven door

"een offici‰le dierenarts". De president overweegt dienaangaande dat offici‰le dierenartsen

opererend in het kader van veterinair toezicht in verband met de bestrijding van

besmettelijke dierziekten doorgaans onder verweerder ressorteren en dat de Regeling voor

wat betreft de afgifte van certificaten als hier bedoeld ook niet verwijst naar een ander dan

verweerder. Gelet op het vorenstaande kan derhalve naar voorlopig oordeel van de

president worden aangenomen dat het al dan niet afgeven van certificaten als hier bedoeld

valt aan te merken als een op grond van de Wet genomen besluit en dat verweerder het

(meest) aangewezen bestuursorgaan lijkt om op aanvragen om een dergelijk besluit te

beslissen. Aldus kan bovengenoemde brief van 29 maart 2001 van verweerder aan

verzoekster naar voorlopig oordeel van de president worden opgevat als een besluit op

grond van de Wet van het daartoe bevoegde bestuursorgaan dat, gelet op zijn

bewoordingen, strekt tot niet-inwilliging van de aanvraag van verzoekster om een

certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking. Bij zijn voorlopig

oordeel weegt de president mede dat de conclusie dat geen Nederlands overheidsorgaan

bevoegd is tot afgifte van het certificaat als bedoeld in de Beschikking tot onaanvaardbare

resultaten zou leiden.

Naar voorlopig oordeel van de president moet dan ook worden aangenomen dat na de

beslissing op het bezwaarschrift het College op grond van artikel 109 van de Wet bevoegd

zal zijn om kennis te nemen van het onderhavige geschil. Derhalve zal de president tot

verdere beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening overgaan.

Verzoeker beoogt met de gevraagde voorziening verweerder te dwingen tot afgifte van het

certificaat als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Beschikking ten behoeve van partijen

door haar in de periode van 20 februari tot 21 maart 2001 naar Frankrijk ge‰xporteerd

rundvlees.

De president overweegt dienaangaande allereerst dat de voorwaarden van de Beschikking

slechts betrekking hebben op (onder meer) vlees dat met ingang van 21 maart 2001 uit

Nederland is of wordt verzonden. Anders dan verzoekster heeft gesteld, kunnen naar

voorlopig oordeel van de president in de Beschikking geen aanknopingspunten worden

gevonden voor het oordeel dat deze voorwaarden terugwerkende kracht zouden hebben tot

20 februari 2001. Artikel 2, tweede lid, onder a, van de Beschikking maakt weliswaar

melding van deze datum, doch dit doet niet af aan de omstandigheid dat dit slechts een

uitzonderingsbepaling betreft met betrekking tot partijen die met ingang van 21 maart 2001

vanuit Nederland worden verzonden. Aldus moet naar voorlopig oordeel van de president

worden aangenomen dat het verweerder op grond van het bepaalde bij de Beschikking dan

ook slechts is toegestaan om een certificaat als (onder meer) bedoeld in artikel 2, derde lid,

van de Beschikking af te geven als dit certificaat betrekking heeft op een partij die met

ingang van 21 maart 2001 uit Nederland wordt verzonden.

In het onderhavige geval zijn de desbetreffende partijen rundvlees v¢¢r 21 maart 2001 met

inachtneming van de ter zake op dat moment geldende exportvoorschriften door

verzoekster naar Frankrijk ge‰xporteerd. In het onderhavige geval is naar voorlopig

oordeel van de president geen sprake van gebreken met betrekking tot de oorspronkelijke

certificaten en/of handelsdocumenten, op grond waarvan sprake kan zijn van een termijn

voor het verstrekken van aanvullende gegevens zoals door verzoeksters gesteld.

Naar voorlopig oordeel bestaat, gelet op het vorenstaande, voor het treffen van een

voorziening als door verzoeksters gevraagd derhalve geen grond en zou verweerder in

strijd handelen met het bepaalde in de Beschikking bij de afgifte van het hier bedoelde

certificaat ten behoeve van de door verzoekster in deze omschreven partijen rundvlees. Er

is immers geen sprake van een exportzending van na 21 maart 2001.

De slotsom moet zijn dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor een veroordeling van

een der partijen in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet

bestuursrecht ziet de president geen aanleiding.

7. De beslissing

De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af:

Aldus gewezen door mr D. Roemers, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2001.

w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand