ECLI:NL:CBB:2001:AB1499
public
2015-11-11T19:53:48
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB1499
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-05-03
AWB 00/378
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB1499
public
2013-04-04T16:27:04
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB1499 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-05-2001 / AWB 00/378

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/378 3 mei 2001

5130

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr L.P. de Wit, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 9 mei 2000 heeft het College van appellant per fax een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 maart 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing die verweerder op de aanvraag van appellant op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen heeft genomen.

Op 31 mei 2000 heeft appellant zijn nadere beroepsgronden aan het College doen toekomen.

Verweerder heeft op 1 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 10 maart 2001 heeft appellant aanvullende stukken overgelegd aan het College.

Op 22 maart 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 10 mei 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, Vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellant ontvangen. In de aanvraag heeft appellant bij de percelen met de volgnummers 2 en 4 als bijdragecode 805 opgegeven, hetgeen staat voor voederareaal.

- Bij besluit van 25 november 1999 (verzonden op 3 december 1999) heeft verweerder aan appellant bericht dat zijn aanvraag is goedgekeurd en dat de definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is vastgesteld op: 8.03.

- Op 2 februari 2000 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met verweerder en verklaard dat hem is medegedeeld dat zijn aanvraag is goedgekeurd en dat hij desondanks geen akkerbouwsteun heeft ontvangen.

- Hij is er toen op gewezen, dat hij slechts voederareaal in de zin van de Regeling dierlijke EG-premies heeft aangevraagd en dat hem dan ook uitsluitend voederareaal is toegewezen.

- Bij brief aan LASER van 7 februari 2000, door LASER ontvangen op

9 februari 2000, heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.

- Verweerder heeft bij schrijven van 14 maart 2000 appellant uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken aan te tonen, dat de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift niet aan hem kan worden toegerekend.

- Appellant heeft daarop - na telefonisch overleg met verweerder op 21 maart 2000 - op 22 maart 2000 gereageerd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt een niet-ontvankelijkverklaring van het ingediende bezwaarschrift in, wegens overschrijding van de in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb gestelde termijn voor indiening van een bezwaarschrift van zes weken na bekendmaking van het besluit, waartegen het bezwaar zich richt.

Daarbij wordt overwogen:

" • Uw bezwaarschrift is niet binnen de gestelde termijn van zes weken

ontvangen.

De beslissing waartegen uw bezwaar zich richt is verzonden op 3 december 1999. Uw bezwaarschrift is blijkens het poststempel verzonden op 8 februari 2000 en ontvangen op 9 februari 2000. Derhalve heeft u de termijn van zes weken overschreden, waarbinnen het bezwaarschrift kon worden ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb bent u bij brief van 14 maart 2000 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te tonen dat deze termijnoverschrijding niet aan u is toe te rekenen. U heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op 22 maart 2000.

U heeft aangegeven dat de termijnoverschrijding is veroorzaakt doordat u op 3 december 1999 een brief heeft ontvangen waarin staat dat uw aanvraag is goedgekeurd, en verder niet heeft gereageerd. Helaas heeft u per ongeluk de verkeerde bijdragecode gebruikt.

Uw argument dat u niet eerder bezwaar kon aantekenen kan u niet baten. U had zich dienen te realiseren dat u niet aanmerking kwam voor een bijdrage in het kader van de Regeling EG-steunverlening nu er voederareaal voor uw bedrijf was vastgesteld.

Gelet op artikel 6:7 jo 6:11 van de Awb verklaar ik daarom uw bezwaar niet-ontvankelijk.

Overigens zou uw bezwaarschrift bij een tijdige indiening ook op inhoudelijke gronden ongegrond verklaard zijn.

Ik merk nog op, dat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is. Om die reden is het niet nodig geoordeeld om u in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.

(...)"

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Cliënt kan zich niet verenigen met het besluit om hem, op grond van het feit dat het ingediende bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn van zes weken is ontvangen, niet-ontvankelijk te verklaren. Cliënt doet hierbij een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding ex artikel 6:11 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Hiertoe wordt aangevoerd dat de inhoud van de primaire beslissing van 3 december 1999, met kenmerk 003334625, een voor cliënt positieve beschikking inhield, nu werd aangegeven dat uw aanvraag met ontvangstdatum 10 mei 1999 was goedgekeurd. Dit betreft een veel gebezigde standaardzin in het geval van een aanvraag in het kader van de Regelingen EG-steunverlening. Voor client was dan ook geen enkele reden om binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken enig bezwaar in te dienen.

Cliënt mocht in redelijkheid er van uitgaan dat deze goedkeuring een bevestiging en toekenning van de aangevraagde "maïspremie" inhield. Voor een niet-ingewijde is uit de beschikking niet op te maken dat het hier specifiek gaat om een beslissing op grond van de aanvraag inzake voederareaal. Met andere woorden; cliënt is van oordeel dat hij door het niet onderkennen van de problematiek, voortvloeiende uit de ondoorzichtige combinatie van de dierpremieregelingen en de akkerbouwbijdrageregeling, op het verkeerde been is gezet. Aan cliënt kan dan ook niet worden toegerekend dat hij niet binnen de gestelde termijn van zes weken heeft gereageerd.

Pas in een later stadium werd door cliënt ontdekt dat het ministerie van LNV (Laser) de desbetreffende aanvraag had verwerkt voor voederareaal (code 805), terwijl cliënt beoogde een aanvraag in te dienen voor akkerbouwsteun (code 815). Bij nadere bestudering van de aanvraagformulieren bleek cliënt dat hij per vergissing de code 805 in plaats van 815 had ingevuld. Het mag duidelijk zijn dat dit voor cliënt een kennelijke misslag/manifeste fout is geweest en dat dit in redelijkheid voor herstel in aanmerking behoort te komen.

Uit de aanvragen van voorgaande jaren had en heeft ook Laser kunnen afleiden dat de code 805 een duidelijke vergissing is geweest, nu uit de aanvragen van voorgaande jaren, al vanaf 1991, onomstotelijk blijkt dat een aanvraag voor "normale" akkerbouwsteun voor snijmaïs werd beoogd. Voor Laser is het ook betrekkelijk eenvoudig na te gaan of een aanvraag bedoeld is voor voederareaal, dan wel voor een akkerbouwbijdrage."

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 Awb. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.

Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellant is goedgekeurd, doch in dat besluit en de daarbij behorende bijlage slechts melding wordt gemaakt van het ten behoeve van appellant vastgestelde voederareaal, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend.

De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor maïspremie maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu appellant ervaring heeft met de toepassing van de Regeling, eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.

Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel