-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/547 23 mei 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: D, te E,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie
1. De procedure
Op 3 juli 2000 heeft het College een door C ondertekend beroepschrift ontvangen, waarbij namens appellante beroep wordt ingesteld tegen een op 31 mei 2000 verzonden besluit van verweerder.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar, dat appellante heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op haar aanvraag van 29 april 1999 op grond van de regeling EG- steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 21 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 28 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Voor appellante zijn daar verschenen haar gemachtigde en C. Verweerder heeft zijn standpunt doen toelichten door zijn gemachtigde.
De behandeling ter zitting is vervolgens aangehouden om verweerder de gelegenheid te bieden nadere stukken toe te zenden. Op 8 maart 2001 is ter griffie een brief van verweerder ontvangen met als bijlage de gevraagde stukken. Op 26 maart 2001 is hierop een reaktie van appellante ontvangen. Partijen hebben verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling ter zitting, waarna het College bij griffiersbrief van
29 maart 2001 heeft meegedeeld dat het tot het doen van uitspraak zal overgaan.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De toepasselijke regelgeving
Artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt:
" Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Regeling kan - voorzover hier van belang - de steunaanvraag oppervlakten na 15 mei van het betrokken verkoopseizoen worden gewijzigd indien sprake is van een duidelijke fout.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 6 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst Laser een formulier aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal ingediend. Met betrekking tot het op de aanvraag vermelde perceel met volgnummer 5 heeft appellante als gewascode opgegeven 259 (snijmaïs) en als bijdragecode 805 (voederareaal).
- Bij besluit van 27 november 1999, dat op 16 december 1999 is verzonden, heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en de definitieve oppervlakte voederareaal, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG- premies, vastgesteld op 25.45 ha.
- Appellante heeft tegen dit besluit op 6 januari 2000 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat op het aanvraagformulier bij perceel 5 abusievelijk bijdragecode 805 is ingevuld. De juiste code had moeten zijn 815 (maïspremie). Appellante verzoekt de gemaakte fout te corrigeren.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.
De producent is verantwoordelijk voor het juist invullen van zijn aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor zijn rekening te komen., tenzij er sprake is van een duidelijke fout. Daarvan is echter pas sprake als redelijkerwijs uitgesloten is dat ten tijde van de aanvraag de opgave conform de bedoeling van de producent was. Die situatie is hier niet aan de orde.
Van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999 is pas sprake als er een tegenstrijdigheid zit in de aanvraag die wijst op een vergissing. Het staat de producent vrij om een perceel snijmaïs als voederareaal op te geven. Voor verweerder was het geenszins kenbaar dat appellante eigenlijk beoogde akkerbouwsteun aan te vragen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
C heeft in 1999 - door omstandigheden - voor het eerst het aanvraagformulier zelf ingevuld; voorheen deden anderen dat. Aangezien hij veehouder is en geen akkerbouwer leek het hem logisch de code voor voederareaal in te vullen.
Dat voederareaal alleen te benutten is voor dierpremies was hem, toen hij de aanvraag invulde, niet bekend. Tenslotte meent hij dat hij voor deze vergissing onevenredig zwaar gestraft wordt.
Ter zitting is namens appellante hieraan toegevoegd dat door Laser bij wijze van service de opgave over 1998 werd meegezonden. Aangezien over 1998 aanvankelijk de aanvraag akkerbouwsteun werd afgewezen, maar naderhand toch een bijdrage werd toegekend, is bij het invullen van het formulier voor 1999 de voor 1998 gebruikte codering overgenomen, in de veronderstelling dat deze code tot akkerbouwsteun zou leiden.
5. Het nadere standpunt van verweerder
Naar aanleiding van het door appellante ter zitting naar voren gebrachte argument betreffende de verwarring die de in 1998 gebruikte bijdragecode heeft opgeleverd, heeft verweerder, onder overlegging van de stukken betreffende de aanvraag 1998 van appellante, bij een op 7 maart 2001 ter griffie ontvangen brief - samengevat- het volgende aangevoerd.
Aanvankelijk is voor appellante, conform haar opgave, uitsluitend een oppervlakte voederareaal vastgesteld. Tegen dit besluit van 27 november 1998 heeft appellante in februari 1999 bezwaar gemaakt, daar zij voor het perceel snijmaïs per abuis de code voor voederareaal had gebruikt; zij had maïspremie willen aanvragen. Pas in juni 1999 heeft verweerder bij heroverweging alsnog besloten om appellante akkerbouwsteun toe te kennen. Daarom kon C, toen hij in april 1999 het formulier voor 1999 invulde, er niet op vertrouwen dat de in 1998 gebruikte code 805 juist was. Integendeel, op dat ogenblik beschikte appellante slechts over een besluit dat deze code nu juist niet tot akkerbouwsteun kon leiden. Op het daartegen gerichte bezwaarschrift was in april 1999 nog niet beslist. Verweerder meent dat appellante zich onder deze omstandigheden terdege op de hoogte behoorde te stellen van de te hanteren juiste bijdragecodes.
6. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan haar aanvankelijke opgave te houden.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat immers geen ongerijmdheden. Het staat een producent immers vrij een perceel maïs voor akkerbouwsteun op te geven of als voederareaal.
Met verweerder is het College van oordeel dat appellante, in april 1999, bij het invullen van het formulier voor 1999, aan de door Laser toegezonden gegevens zoals die in 1998 werden ingevuld, geen vertrouwen heeft te kunnen ontlenen dat de code 805 tot akkerbouwsteun zou leiden. In april 1999 had appellante bij het zien van de voor de aanvraag 1998 verstrekte gegevens veeleer extra alert moeten zijn om niet wederom een onjuiste code in te vullen. Immers, in het bezwaarschrift van februari 1999 (dus nog maar twee maanden daarvoor) had appellante aangegeven dat zij in 1998 abusievelijk een verkeerde bijdragecode had gebruikt.
Gelet op het vorenstaande was verweerder gehouden te beslissen, zoals hij bij het bestreden besluit heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2001.
w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas