ECLI:NL:CBB:2001:AB2097
public
2015-11-16T10:16:05
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB2097
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-05-31
AWB 00/199
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB2097
public
2013-04-04T16:29:35
2001-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB2097 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-05-2001 / AWB 00/199

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/199 31 mei 2001

29010

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de burgemeester van 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: C.E.J.M. Vaars, werkzaam bij de gemeente 's -Gravenhage.

1. De procedure

Op 1 maart 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 januari 2000. Bij dit besluit is beslist op het bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen de weigering hem een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten te verlenen.

Van verweerder is op 7 juni 2000 een verweerschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2001. Appellant is hierbij in persoon verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bepaalt, voor zover hier van belang:

" Artikel 30b

Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

a. op of aan de openbare weg;

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank- en Horecawet is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een inrichting, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank- en Horecawet, indien daarvoor ingevolge die wet vergunning is verleend en deze nog van kracht is;

b. in een inrichting, waarvan de ondernemer inschrijfplichtig en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30d

1. Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die zo nodig kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. Bij gemeentelijke verordening kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen. (...)

2. De vergunning wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend.

3. (...)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert een recreatieinrichting op het adres C te B.

- Verweerder heeft op 23 april 1999 van appellant een aanvraag ontvangen voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in zijn recreatieinrichting.

- Bij besluit van 17 mei 1999 heeft verweerder de gevraagde vergunning gedeeltelijk geweigerd; voor het tijdvak van 1 mei 1999 tot 1 mei 2000 werd een aanwezigheidsvergunning verleend voor één kansspelautomaat.

- Naar aanleiding van een tegen dit besluit gericht bezwaarschrift heeft verweerder op 21 januari 2000 het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

Verweerder handhaaft - onder overneming van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften - zijn opvatting dat appellant een laagdrempelige inrichting exploiteert. Verweerder herroept tegelijkertijd zijn eerdere besluit in die zin dat hij alsnog, bij wijze van overgangsmaatregel, voor de periode van 1 mei 1999 tot 1 mei 2000 een aanwezigheidsvergunning verleent voor twee kansspelautomaten.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende aangevoerd:

" - Mijns inziens is het besluit onterecht genomen zonder dat ik daarover fatsoenlijk gehoord kon worden. Door de commissie is weliswaar eveneens negatief gereageerd op mijn wederverzoek om alsnog gehoord te mogen worden daar ik door autopech niet (ondanks mijn telefonische melding) iets later gehoord mocht worden. Ik ben reeds eerder voor andere zaken voor de commissie verschenen en moest meestal wachten daar de voorgaande zaken uitliepen. Ook wordt dit in de oproep reeds vermeld. Nu ik zelf eens iets later ben, en wel door onvoorziene omstandigheden, wordt mijn kans op deze manier ontnomen. De kans hiertoe zou ik gaarne alsnog willen hebben.

- Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat mijn bedrijf een Bar- annex Café-bedrijf is en als zodanig in de eerste instantie een funktie vervul om de klandizie te voorzien van drank. Mijns, inziens is ongeacht de grote van een eventuele danvloer (dit hoeft immers nietst te zeggen over een bedrijfsvoering), het dansen nog steeds ongeschikt. Immers indien deze mogelijkheid er niet zou zijn, ben ik ervan overtuigd dat minimaal 80% van mijn klanten zullen blijven komen!

- Nogmaals wil ik aankaarten het verbijsterende voornemen om na 25 jaar van ongewijzigde soort van exploitatie in de zelfde lokatie nu i.p.v. hoogdrempelig tot laagdrempelig bestempeld te moeten worden?

- Tevens vind ik de termijn gesteld als voorstel voor een overgansperiode te kort om de klanten voor te bereiden op een dergelijke ingrijpende wijziging."

5. De beoordeling van het geschil

Aan de orde is allereerst of appellant een rechtens te honoreren belang heeft bij zijn beroep. Hieromtrent overweegt het College als volgt.

Bij het primaire besluit heeft verweerder vergunning voor een tweede kansspelautomaat geweigerd en de gevraagde vergunning voor het overige verleend voor de periode van

1 mei 1999 tot 1 mei 2000. Appellants bezwaar was gericht tegen die weigering en niet tegen de tijdsbeperking aan de wel verleende vergunning. Het verlenen van aanwezigheidsvergunningen voor tijdvakken van één jaar is trouwens volgens vaste jurisprudentie van het College verenigbaar met artikel 30d, tweede lid, van de Wet en ook overigens niet ontoelaatbaar.

Blijkens het op bezwaar genomen, in dit geding bestreden besluit is verweerder zich weliswaar op het standpunt blijven stellen dat de inrichting van appellant als laagdrempelig moet worden aangemerkt, maar dit standpunt heeft verweerder er niet van weerhouden aan appellants bezwaar tegemoet te komen een ook voor de tweede kansspelautomaat de gevraagde aanwezigheidsvergunning te verlenen.

In zoverre heeft appellant geen belang bij een beoordeling van zijn beroep.

Appellants grief aangaande de overgangsperiode treft niet de tijdsbeperking die ook geldt voor de vergunning die reeds bij het primaire besluit was verleend, en die geen indicatie bevat over toekomstige periodes. Zijn grief is echter gericht tegen het overgangskarakter van de vergunning voor een tweede kansspelautomaat en loopt daarmee vooruit op verweerders beoordeling van aanvragen die appellant kan doen voor aanwezigheidsvergunningen voor opvolgende periodes. Ook in zoverre heeft appellant geen belang bij beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit, dat immers beperkt is tot genoemde periode 1999/2000.

Ter zitting is komen vast te staan dat gedurende de gehele genoemde periode twee kansspelautomaten in de inrichting aanwezig zijn geweest. Van schade ten gevolge van verweerders aanvankelijke weigering een tweede kansspelautomaat toe te laten, is ook overigens niet gebleken.

Voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Aan beoordeling van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, komt het College derhalve niet toe.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van

mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2001.

w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas