-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/66 30 mei 2001
24010
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland, te Alkmaar, verweerster,
gemachtigden: mr L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en mr P.J.M. Jong, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Op 22 januari 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 19 december 2000.
Bij dit besluit heeft verweerster, na vernietiging van een eerder besluit ter zake door het College bij uitspraak van 29 november 2000, opnieuw besloten het resultaat van de door appellant op 23 september 1999 afgelegde praktijktest onroerend goed als onvoldoende te kwalificeren.
Bij beschikking van 8 februari 2001 heeft het College bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld.
Verweerster heeft op 16 februari 2001 een verweerschrift ingediend.
Op 18 april 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen, appellant in persoon en verweerster bij monde van haar gemachtigden, hun standpunten hebben toegelicht.
2. De uitspraak van het College van 29 november 2000
In zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 29 november 2000 heeft het College de beslissing op bezwaar van verweerster van 30 december 1999 vernietigd en verweerster opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen. Het College heeft hiertoe het volgende overwogen:
" Het voornaamste bezwaar van appellant was dat hij de door het secretariaat gegeven motivering voor de onvoldoende praktijkproef niet toereikend vond. Vervolgens is hem een nabespreking met de deskundigen in het vooruitzicht gesteld.
Een nabespreking is in het algemeen in de eerste plaats bedoeld om de kandidaat inzicht te verschaffen in de overwegingen die de deskundigen tot hun oordeel hebben geleid, maar is ook een gelegenheid voor de kandidaat om de gegeven beoordeling ter discussie te stellen en eventueel een hogere waardering van het geleverde werk te bewerkstelligen. De (gang van zaken tijdens de) nabespreking met de ter zake deskundigen is voor de kandidaat derhalve van cruciaal belang. Dat is in het onderhavige geval niet anders. Verweerster is voor haar uiteindelijke oordeel in hoge mate afhankelijk van de deskundige makelaar-taxateurs. Het College wijst in dit verband nog op de opmerking van het secretariaat van verweerster in zijn stuk van 3 november 1999 dat de motivering van het primaire besluit van 15 oktober 1999 verder ging dan van niet-makelaars verwacht mocht worden.
Gelet op het vorengeschetste belang van de nabespreking, heeft verweerster door de resultaten van de nabespreking niet in haar besluitvorming te betrekken en hiermede tevens een oordeel achterwege te laten over de klacht van appellant dat hem niet de gelegenheid is gegeven zijn schriftelijke kritiek op het stuk van het secretariaat van 3 november 1999 in te brengen, het beginsel van behoorlijk bestuur dat wil dat besluiten zorgvuldig worden voorbereid, geschonden."
3. De nadere besluiten van verweerster
Bij haar besluit van 19 december 2000 heeft verweerster het volgende overwogen en besloten:
" Van het College van Beroep voor het bedrijfsleven ontvingen wij de uitspraak gedateerd 29 november 2000, inzake het door u ingestelde beroep tegen het door de kamer genomen besluit (...) om de resultaten van uw praktijktest taxateur onroerend goed als onvoldoende te beschouwen.
De praktijktest makelaardij onroerend goed en de door u afgelegde praktijktest taxateur onroerend goed, zoals onze kamer deze afneemt, zijn inhoudelijk hetzelfde. In de hoorzitting, gehouden op 15 december 1999, is met u afgesproken alsnog een nagesprek te houden, dit naar analogie van het Reglement betreffende vakbekwaamheidsonderzoek ten behoeve van beëdiging tot makelaar in onroerende goederen.
De nabespreking heeft ten doel in te gaan op de door de commissie geconstateerde lacunes. De beslissing van de commissie staat als zodanig, bij het houden van de nabespreking, niet ter discussie. De nabespreking laat derhalve niet de mogelijkheid de uitslag te wijzigen dan wel te beïnvloeden.
Het college gaat er ten onrechte vanuit dat de nabespreking, naast het verschaffen van inzicht in de overwegingen van de commissie, ook een gelegenheid is voor de kandidaat om de gegeven beoordeling ter discussie te stellen en eventueel een hogere waardering van het geleverde werk te bewerkstelligen.
In verband met het bovenstaande heeft de kamer in haar heroverweging opnieuw besloten de resultaten van de vaktest als onvoldoende te kwalificeren. Wij verwijzen hierbij naar onze eerdere afwijzingsbrief de dato 15 oktober 1999."
Bij haar besluit van 21 februari 2001, waartegen het beroep ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht geacht wordt mede te zijn gericht, heeft verweerster het volgende overwogen en besloten:
" In onze beslissing van 19 december 2000 is door ons gesteld dat de nabespreking niet de mogelijkheid kan bieden de uitslag te wijzigen dan wel te beïnvloeden.
Aangezien uit de beslissing van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan worden opgemaakt dat het college van oordeel is dat uw schriftelijke kritiek op het stuk van het secretariaat van 3 november 1999 bij de nabespreking naar voren gebracht had moeten kunnen worden en zulks niet is geschied heeft de Kamer van Koophandel u alsnog in de gelegenheid gesteld uw bezwaren in een hoorzitting naar voren te brengen.
Deze hoorzitting heeft op 20 februari 2001 om 16.00 uur plaatsgevonden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland. Bij deze gelegenheid heeft u gebruik gemaakt van een pleitnota en daarbij uw stuk, genaamd "Opmerkingen op bezwaren van de heer A.....". De hoorcommissie heeft kennis genomen van uw pleitnota met bijlagen en heeft ons geadviseerd conform aangehecht schrijven.
Wij hebben kennis genomen van dit advies en hebben besloten dit advies over te nemen en als aanvullende motivering van onze beslissing van 19 december 2000 in te lassen. Aldus wijzigen wij ons besluit van 19 december 2000 en handhaven wij de daarin gegeven heroverweging, waarbij opnieuw besloten is de resultaten van de vaktest als onvoldoende te kwalificeren. Dit advies doen wij u bijgaand toekomen."
In voormeld advies van 21 februari 2001 heeft de Commissie bezwaarschriften van verweerster, voorzover thans van belang, het volgende overwogen en geconcludeerd:
" De voorzitter deelt de heer A mee dat er kennis genomen is van de inhoud van zijn stuk van 22 december 1999, zijnde een reactie op het stuk "Opmerkingen op bezwaren van de heer A, zoals gesteld in zijn bezwaarschrift van 22 oktober 1999, geformuleerd door het secretariaat van de Commissie makelaardij van de Kamer van Koophandel Noordwest-Holland". De inhoud van het schrijven van de heer A van 22 december 1999, met name de daarin verwoorde punten 1 tot en met 11 en de daaraan gerelateerde bijlagen op de pagina's twee en drie van het stuk (betrekking hebbende op: de waarden, de motivering, de inhoud en de technische onderbouwing van de taxatierapporten), wordt door de Commissie bezwaarschriften meegewogen in haar oordeel.
De commissie komt op grond van bovenstaande punten tot de conclusie dat geen voldoende zwaarwichtige argumenten naar voren zijn gebracht die nopen tot intrekking van de bestreden beslissing.
Advies
Het vorenstaande geeft de Commissie bezwaarschriften aanleiding aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland te adviseren de bezwaren ongegrond te verklaren en het bestreden besluit te handhaven."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, voorzover hier thans van belang, aangevoerd dat de hoorzitting op
20 februari 2001 een formaliteit was en dat door de hoorcommissie niet inhoudelijk is
ingegaan op de verdediging in zijn notitie van 22 december 1999 van de door hem getaxeerde waarden.
5. De beoordeling van het geschil
De kern van de uitspraak van het College van 29 november 2000 is dat verweerster door de resultaten van de nabespreking niet in haar besluitvorming te betrekken en hiermede tevens een oordeel achterwege te laten over de klacht van appellant dat hem niet de gelegenheid is gegeven zijn schriftelijke kritiek, vervat in zijn notitie van 22 december 1999, op het stuk van het secretariaat van 3 november 1999 in te brengen, het beginsel van behoorlijk bestuur dat wil dat besluiten zorgvuldig worden voorbereid, heeft geschonden.
De bij deze uitspraak aan verweerster gegeven opdracht om opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen met inachtneming van de uitspraak van het College, betekent dat verweerster voormelde gebreken in de besluitvorming moet herstellen. Thans staat het College voor de beantwoording van de vraag of verweerster aan deze opdracht van het College heeft voldaan. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
Het behoeft geen betoog dat het besluit van verweerster van 19 december 2000 niet als een behoorlijke uitvoering van voormelde uitspraak van het College kan worden aangemerkt. Nadat het College had beslist dat een nabespreking mede kan dienen om een gegeven beoordeling ter discussie te stellen, stond het verweerster uiteraard niet meer vrij hiertegenover haar andersluidende opvatting te stellen dat de nabespreking die functie niet heeft en op basis van die, met de uitspraak van het College volstrekt strijdige, opvatting een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verweerster heeft dit, zij het rijkelijk laat, ook wel ingezien en voormeld besluit van 19 december 2000 aangevuld met haar besluit van 21 februari 2001. Het advies dat ten grondslag ligt aan het besluit van verweerster om de gegeven onvoldoende beoordeling te handhaven, bevat evenwel geen enkel inhoudelijk aanknopingspunt waarom de Commissie bezwaarschriften van oordeel is dat de notitie van appellant van 22 december 1999 geen hout snijdt, althans niet tot een andere beoordeling zou kunnen leiden. Evenmin is aannemelijk geworden dat zulks langs een andere weg aan appellant is duidelijk gemaakt.
De slotsom moet zijn dat verweerster geen gevolg heeft geven aan de uitspraak van het College van 29 november 2000. Omdat het College niet aannemelijk acht dat hier sprake zou zijn van kwade trouw, volstaat het College met vernietiging van de besluiten van 19 december 2000 en 21 februari 2001 en de opdracht aan verweerster om binnen een maand na deze uitspraak alsnog gevolg te geven aan de uitspraak van het College van 29 november 2000.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 19 december 2000 en 21 februari 2001;
- gelast dat verweerster binnen een maand na deze uitspraak alsnog gevolg geeft aan de uitspraak van het College van 29 november 2000 en
- gelast dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr H.G. Lubberdink en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2001.
w.g. D. Roemers w.g. Th.J. van Gessel