-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/533 13 juni 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis.
1. De procedure
Op 26 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 mei 2000, dat werd verzonden op 18 mei 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op 10 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Van appellant is op 12 december 2000 een brief met aanvullende gegevens ontvangen.
Op 2 mei 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, alwaar partijen - appellant in persoon en bijgestaan door zijn zoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde - hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 29 april 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend waarbij hij onder vermelding van bijdragecode 805 zes percelen met gewascode 259 (snijmaïs) als voederareaal heeft opgegeven. Daarnaast heeft hij twee percelen met grasland, door bijdragecode 800 in te vullen, eveneens als voederareaal opgegeven. Totaal werd aldus een oppervlakte van 13.8 ha opgegeven.
- Bij besluit van 16 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en de definitieve oppervlakte voederareaal vastgesteld op 13.80 ha.
- Begin januari 2000 vernam appellant van een collega dat deze de aangevraagde maïspremie inmiddels uitbetaald had gekregen. Telefonische navraag bij Laser leerde hem dat hij door gebruik te maken van bijdragecode 805 zijn maïspercelen als voederareaal had opgegeven en dat hij dus geen maïspremie zou ontvangen. Op
10 januari 2000 maakt appellant daarop bezwaar tegen het besluit van
16 november 1999.
- Verweerder heeft appellant bij brief van 11 januari 2000 uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken aan te tonen, dat de overschrijding van de door de Awb gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift niet aan hem kan worden toegerekend.
- Appellant heeft daarop bij brief van 21 januari 2000 gereageerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" In de brief van LASER van 16 november 1999 staat duidelijk het volgende vermeld: "De definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op: 13.80." Ook in de bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.
Gelet op vorenstaande merkt ik het volgende op.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift dat per post is verzonden tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uw bezwaarschrift is per post verzonden en heeft als poststempel 10 januari 2000. Derhalve is uw bezwaarschrift niet binnen de termijn van 6 weken ter post bezorgd.
Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de Awb, tot de conclusie dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant verkeerde in de overtuiging dat hij voor de maïspercelen de bijdragecode voor akkerbouwsteun had ingevuld. Toen hij in het besluit van 16 november 1999 las dat zijn aanvraag was goedgekeurd heeft hij het besluit terzijde gelegd in de verwachting dat hij dus maïspremie zou ontvangen. Begin januari hoorde hij van een collega dat deze inmiddels de door hem aangevraagde maïspremie uitbetaald had gekregen. Telefonische navraag bij Laser leerde hem toen dat hij- kennelijk per abuis- de bijdragecode voor voederareaal had vermeld op het aanvraagformulier. Vervolgens heeft hij onmiddellijk bezwaar gemaakt.
Het was appellant niet opgevallen dat de goedkeuring van zijn aanvraag voederareaal betrof. Appellant wijt de schrijffout aan de zijns inziens verwarring wekkende term voederareaal en aan het feit dat de formulieren steeds ingewikkelder worden en jaarlijks wijzigen.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellant is goedgekeurd, doch in dat besluit tevens melding wordt gemaakt van het te zijnen behoeve vastgestelde voederareaal, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend.
De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor maïspremie maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu hij ervaring had met de toepassing van de Regeling, overigens eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.
Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
Onder die omstandigheden komt het College niet toe aan behandeling van de verdere door appellant aangevoerde argumenten.
Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2001.
w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas