-
De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 99/529 18 juni 2001
16100
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
tegen
Bureau Heffingen, zetelend te Assen, verweerder,
1. De feiten
Op 24 december 1998 heeft verweerder zijdens verzoeker een tweetal kennisgevingen ter registratie ontvangen ten aanzien van de overdracht van twee partijen varkensrechten, op grond van artikel 18 van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: de Wet).
Bij brief van 16 juni 1999 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend tegen het - naar zijn zeggen - niet tijdig nemen van een besluit door verweerder naar aanleiding van deze kennisgevingen.
Bij brief van gelijke datum, ter griffie van het College ontvangen op 17 juni 1999, heeft verzoeker zich tevens tot de president van het College gewend met het verzoek om een voorlopige voorziening, primair ertoe strekkende dat door verweerder alsnog een besluit wordt genomen.
Op 17 augustus 1999 heeft verzoeker aan verweerder leges betaald voor het in behandeling nemen van voormelde kennisgevingen.
Bij besluit van 13 januari 2000 heeft verweerder het tweetal kennisgevingen van de overgedragen varkensrechten geregistreerd.
Hierop heeft verzoeker bij brief van 15 februari 2000 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de president verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure.
Bij brief van 31 maart 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzoek.
2. De beoordeling
Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
Alvorens tot beoordeling van het verzoek om kostenveroordeling kan worden overgegaan, dient te worden vastgesteld of op het moment dat verzoeker vanwege het uitblijven van een beslissing beroep instelde, sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb.
De president beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet juncto artikel 2 van de Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: de Regeling) wordt een kennisgeving van de overgang van een varkensrecht als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet eerst in behandeling genomen, nadat degene naar wiens bedrijf het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan aan verweerder een legesbedrag van f 400,- heeft voldaan.
In het onderhavige geval is gebleken dat verzoeker op 17 augustus 1999 het verschuldigde legesbedrag aan verweerder heeft voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 23, eerste lid, van de Wet juncto artikel 2 van de Regeling vloeit hieruit voort dat de termijn als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb, waarbinnen een beslissing moest worden genomen, eerst op die dag een aanvang heeft genomen. Nu verzoeker echter reeds op 16 juni 1999 een bezwaarschrift en een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend, kan niet met vrucht worden staande gehouden dat op laatstvermeld moment reeds sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb. Naar het oordeel van de president leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het op 13 januari 2000 door verweerder genomen besluit niet kan worden beschouwd als een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Mitsdien komt het verzoek om kostenveroordeling kennelijk voor afwijzing in aanmerking.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met de artikelen 8:84 en 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.
6. De beslissing
De president wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb af.
Aldus gewezen door mr R.R. Winter, president, in tegenwoordigheid van mr drs M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2001.
w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener