ECLI:NL:CBB:2001:AB3017
public
2015-11-10T18:00:16
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB3017
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-07-13
AWB 01/490
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2001/754
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB3017
public
2013-04-04T16:33:29
2001-08-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB3017 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-07-2001 / AWB 01/490

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/490 13 juli 2001

29020

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, te B, verzoeker,

gemachtigde: mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam,

tegen

de burgemeester van de gemeente Bussum, verweerder,

gemachtigden: mr R. Samkalden en mr C.N.J. Kortmann, advocaten te Amsterdam,

Aan dit geding neemt tevens deel:

C, gevestigd te D,

gemachtigde: mr M.B.P. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Bij besluit van 25 april 2001 heeft verweerder op basis van de Verordening speelautomatenhallen Bussum aan C een vergunning verleend voor het houden van een speelautomatenhal aan het adres E te Bussum.

Bij brief van 5 juni 2001 is door verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Verzoeker heeft zich op 29 juni 2001 tot de president van het College gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening bovengenoemd besluit van verweerder van

25 april 2001 te schorsen.

Op 4 juli 2001 heeft verweerder schriftelijk op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd, waarbij is verwezen naar de stukken van de zaken onder nummer AWB 01/401 en AWB 01/435, in welke zaken verweerder op 15 juni 2001 en 27 juni 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken bij het College heeft ingediend.

Het onderhavig verzoek om voorlopige voorziening is door de president, gevoegd met de genoemde zaken onder nummer AWB 01/401 en AWB 01/435, behandeld ter zitting van

5 juli 2001, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:

" artikel 8:2

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:

a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

(…)"

Artikel 30c van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) luidt als volgt:

" artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig

hebben van een of meer speelautomaten:

(…)

c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.

(…)"

In de Verordening speelautomatenhallen Bussum van 14 december 2000 (hierna: de Verordening) is onder meer het navolgende bepaald:

" artikel 2 vergunningplicht

a. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te houden.

b. De burgemeester kan voor het houden van een speelautomatenhal vergunning verlenen, wanneer de betreffende speelautomatenhal is gelegen in het gebied dat is aangeduid op de aan deze verordening gehechte kaart, die daarvan deel uitmaakt.

c. Het maximaal aantal te verlenen vergunningen op grond van deze verordening wordt bepaald op één.

Artikel 6 weigeringsgronden

a. De vergunning wordt in elk geval geweigerd, indien:

(…)

5. door de aanwezigheid van speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloedt;

(…)"

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president uit van de feiten en omstandigheden zoals deze naar voren zijn gekomen bij de behandeling van de, partijen bekende, zaken onder nummer AWB 01/401 en AWB 01/435

- waarnaar hierbij wordt verwezen - en voorts van de volgende feiten en omstandigheden:

- Verzoeker is woonachtig op het adres F te Bussum, in de directe nabijheid van de door C te openen speelautomatenhal op het adres E te Bussum.

- Deze speelautomatenhal wordt gevestigd in het pand dat voorheen werd benut door de nachtclub/discotheek G; een horecagelegenheid met een capaciteit van 300 plaatsen en een nachtvergunning tot 04:00 uur.

3. Het standpunt van verzoeker

In gronden van het bezwaar heeft verzoeker als volgt verwezen naar hetgeen in de zaken AWB 01/401 en AWB 01/435 is aangevoerd:

" Wat betreft de motivering van het bezwaar van A tegen de speelautomatenhalvergunning gelden terzake van de onrechtmatigheid van de verordening dezelfde bezwaren als die door H en I naar voren zijn gebracht.

Voorts is A van oordeel dat de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed."

Ter motivering van het onderhavig verzoekschrift is gesteld dat verzoeker een overwegend belang bij de gevraagde voorziening heeft, nu op grond van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in bezwaar moet worden herroepen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft in reactie op het onderhavig verzoek om voorlopige voorziening verwezen naar zijn standpunt in de zaken onder nummer AWB 01/401 en AWB 01/435.

5. Het standpunt van C

C heeft aangevoerd dat niet valt in te zien dat verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft. Een spoedeisend belang is in het geheel niet onderbouwd.

6. De beoordeling van het geschil

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Door verzoeker is gesteld dat door vestiging van de speelautomatenhal op het adres E te Bussum de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Dit roept de vraag op of de vergunning is verleend in strijd met artikel 6, onder a, aanhef en onder 5, van de Verordening.

Op grond van de in dit geding naar voren gebrachte feiten gaat de president er voorshands vanuit dat in het betrokken pand voorheen een nachtclub/discotheek was gevestigd met een capaciteit van 300 personen en een nachtvergunning tot 04:00 uur (een inrichting welke in het kader van het ruimtelijk beleid van de gemeente Bussum wordt bestempeld als "nachthoreca"), waarbij op dit pand op basis van het vigerende bestemmingsplan ook een bestemming rust die een zodanige horeca-inrichting toestaat. Voorshands valt niet in te zien dat de invulling van deze bestemming in de vorm van een speelautomatenhal (met capaciteit van 100 speelautomaten en beperktere openingstijden) tot gevolg zou hebben dat de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig zou worden beïnvloed. Daarbij moet immers in aanmerking wordt genomen dat met die invulling gepaard gaat de opheffing van de exploitatie van "nachthoreca" op deze locatie. Verzoeker heeft geen nadere argumenten aangedragen. De hiervoor bedoelde vraag moet dan ook voorshands ontkennend worden beantwoord.

Tussen partijen is voor het overige niet in geschil dat de onderhavige vergunning conform de Verordening aan C is verleend.

Door verzoeker wordt de rechtmatigheid van dit besluit voorts nog bestreden op grond van de overweging dat de daaraan ten grondslag liggende verordening (gedeeltelijk) onverbindend is. Naar het oordeel van de president kan in dit geval slechts aanleiding bestaan tot het treffen van de gevraagde voorziening, indien naar voorlopig oordeel ernstig betwijfeld moet worden of dit algemeen verbindend voorschrift de rechtmatigheidstoets in de bodemprocedure zal doorstaan. Van zodanige twijfel is evenwel geen sprake.

De president verwijst voor de overwegingen die hem tot dit oordeel hebben geleid naar de aan partijen bekende uitspraken van heden in de genoemde zaken onder nummer AWB 01/401 en AWB 01/435.

De slotsom is dat het verzoek moeten worden afgewezen. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de president geen aanleiding.

7. De beslissing

De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr B. Verwayen, fungerend president, in tegenwoordigheid van

mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2001.

w.g. B. Verwayen w.g. R.P.H. Rozenbrand

Verzonden op: