-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(gewijzigde versie)
No. AWB 99/936 3 juli 2001
16500
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr M. Kouprie en mr L.E. Helder-Klaver.
1. De procedure
Op 15 november 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 oktober 1999.
Bij dat besluit is de brief van appellant van 7 oktober 1998 aangemerkt als een bezwaarschrift en vervolgens niet-ontvankelijk verklaard.
Op 5 april 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak onderzocht ter zitting van 10 april 2001. Bij die gelegenheid zijn appellant en zijn gemachtigde, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet herstructurering varkenshouderij (Wet van 9 april 1998, Stb. 236, hierna Whv) bevat regels, neergelegd in Hoofdstuk II en artikel 24, aan de hand waarvan het aantal varkens onderscheidenlijk fokzeugen dat ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden - het varkensrecht onderscheidenlijk fokzeugenrecht - kan worden berekend. De mededeling van verweerder omtrent de uitkomst van die berekening is, blijkens de uitspraak van het College van 1 juni 1999 in de zaak Rooks e.a. (Agrarisch Recht juli/augustus 1999, nr. 4972) niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb waartegen op grond van artikel 34 Whv een bezwaarschrift kan worden ingediend.
Ingevolge artikel 25 Whv kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van het varkensrecht of fokzeugenrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 24 afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Regels als bedoeld zijn gesteld bij het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (Besluit van 18 juni 1998, Stb. 368, hierna: het Besluit). Daarin zijn voor een aantal categorieën van bedrijven afwijkende regels voor de vaststelling van het varkensrecht of fokzeugenrecht gesteld.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich bij brieven van 9 september en 7 oktober 1998 tot verweerder gewend met het verzoek om toekenning van varkensrechten, daartoe aanvoerend dat hij in april 1997 heeft geïnvesteerd in de aankoop van een bedrijf, alsmede van ammoniakrechten teneinde een milieuvergunning te verkrijgen. Hij heeft evenwel de aanvraag voor een milieuvergunning ingediend na 10 juli 1997, zodat hij niet valt in een der categorieën van het Besluit. Appellant heeft voorts bezwaar tegen het rijksbeleid terzake.
- Naar aanleiding van de brief van 7 oktober 1998 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt als volgt.
" De Whv en het Besluit, welke op 1 september 1998 in werking zijn getreden, zijn algemeen verbindende voorschriften. Artikel 7:1 Awb stelt bezwaar open voor degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen. Tegen besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften is op grond van artikel 8:2 Awb geen beroep mogelijk. Het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen de Whv en het Besluit, zijnde algemeen verbindende voorschriften, is derhalve niet mogelijk.
Voor zowel de hoogte van het varkensrecht op basis van de Whv als de hoogte van het varkensrecht op basis van het Besluit geldt dat deze rechtstreeks uit de wet dan wel het besluit voortvloeit. Tegen een kennisgeving inhoudende de hoogte van uw geregistreerde varkensrecht kan daarom geen bezwaar worden gemaakt. Een dergelijke kennisgeving is een feitelijke mededeling die niet is gericht op enig rechtgevolg. Deze mededeling is derhalve geen voor bezwaar (en beroep) vatbaar besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 1 juni 1999, nrs. AWB 98/1350 tot en met 98/1366, eveneens beslist dat brieven met betrekking tot de berekening van de omvang van het varkensrecht dat bij Bureau Heffingen is geregistreerd niet op enig rechtsgevolg zijn gericht."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende aangevoerd.
" Door de in werking treding van de Wet Herstructurering Varkenshouderij is cliënt in zeer grote problemen gekomen, nu hij nog steeds geen rendement van zijn investeringen heeft kunnen verkrijgen, en hij naar verwachting geen varkens kan/mag gaan houden.
Tegen die achtergrond is de minister verzocht om het bedrijf van cliënt alsnog als knelgeval aan te merken c.q. er alles aan te doen om tot een voor het bedrijf redelijke oplossing te komen. De enige reactie die hierop via het bestreden besluit is ontvangen is de kennelijke niet-ontvankelijkheidverklaring van het ingediende bezwaarschrift.
Ik meen dat van een ongemotiveerd en onzorgvuldig besluit sprake is, nu cliënt heeft verzocht om zijn bedrijf c.q. zijn bovenomschreven situatie alsnog als knelgeval aan te merken, en hierop slechts een niet-ontvankelijkheidverklaring volgde en in het geheel op zijn verzoek niet wordt ingegaan.
Tegen deze beschikking wordt dan ook bij u bezwaar aangetekend met het verzoek alsnog te besluiten dat mijn bezwaarschrift wèl als ontvankelijk diende te worden aangemerkt."
5. De beoordeling van het geschil
Naar het oordeel van het College heeft verweerder de brief van appellant van
7 oktober 1998 ten onrechte aangemerkt als een bezwaarschrift. Uit de brief valt niet af te leiden dat appellant slechts beoogd heeft een bezwaarschrift in te dienen, maar in het bijzonder dat hij heeft verzocht om toepassing ten aanzien van zijn bedrijf van het Besluit dan wel toekenning anderszins van varkensrechten in afwijking van de Whv. Er was evenwel nog geen afwijzende beslissing met betrekking tot de toepassing van het Besluit waartegen een bezwaar zich had kunnen richten.
Verweerder had derhalve in plaats van zich te beperken tot het uitspreken van een niet-ontvankelijkverklaring een beslissing moeten nemen ten aanzien van de bij brief van
7 oktober 1998 gevraagde toepassing van het Besluit. Nu hij dat niet heeft gedaan dient het besluit te worden vernietigd onder bepaling dat verweerder alsnog een beslissing neemt op de aanvraag. Dat zodanige beslissing geen besluit in de zin van de Awb zou inhouden, zoals door verweerder in het verweerschrift is gesteld kan, mede in het licht van de uitspraak van het College in de zaak AWB 00/581 - welke is aangehecht -, worden beoordeeld indien tegen bedoelde beslissing daadwerkelijk een bezwaarschrift zou worden ingediend.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van appellant op de voet van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op fl. 710,--
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift),
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 18 oktober 1999;
- bepaalt dat verweerder beslist op de aanvraag van 7 oktober 1998;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure aan de zijde van appellant welke worden vastgesteld op fl. 710,-- (zevenhonderd en tien gulden) te betalen door de Staat;
- verstaat dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 225,--
(zegge: tweehonderdenvijfentwintig gulden) door de Staat aan hem wordt vergoed;
- wijst af het meer en anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr H.C. Cusell en mr M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2001
w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens