-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/28 19 juli 2001
25000
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Examenbureau Registeraccountants, verweerder,
gemachtigde: J. Blom, secretaris bij verweerder.
1. De procedure
Op 11 januari 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 december 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellant had gemaakt tegen de uitslag van het tentamen Leer van de Accountantscontrole, deeltentamen 1, (hierna ook: LAC-1) niet ontvankelijk verklaard.
Op 2 februari 2001 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Op 28 maart 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 7 juni 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. Voor verweerder was ter zitting voorts aanwezig C, juridisch medewerker bij verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 6:7. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8. -1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41.-1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:9. -1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
-2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appelante heeft op 5 september 2000 deelgenomen aan het tentamen LAC-1, dat deel uitmaakt van het theoretische deel van het accountantsexamen, bedoeld in artikel 71 van de Wet op de registeraccountants.
- Bij ongedateerd besluit is de uitslag van het tentamen aan appellante kenbaar gemaakt.
In dit besluit is onder meer vermeld dat binnen 6 weken na ontvangst bezwaar aangetekend kan worden.
- Op het proces-verbaal dat terzake van dit tentamen is opgemaakt is aangegeven dat de uitslagen zijn verstuurd op 17 oktober 2000.
- Op de betreffende tentamenopgaven staat vermeld dat de vermoedelijke verzenddatum van de uitslagen 17 oktober 2000 is.
- Bij brief van 30 november 2000, door verweerder ontvangen op 5 december 2000, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de uitslag van zijn tentamen. Op 2 december 2000 heeft appellant dit bezwaarschrift tevens naar verweerder gefaxt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit is onder meer als volgt beslist:
" Uw bezwaar wordt niet in behandeling genomen, aangezien u de gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, binnen zes weken na de dag van verzending van de uitslag, heeft overschreden. De uitslagen van het tentamen Leer van de Accountantscontrole, deeltentamen 1, afgenomen op 5 september 2000, zijn op 17 oktober 2000 verzonden. De sluitingsdatum is derhalve 28 november 2000.
Bovenstaande in aanmerking nemend, rest mij niets anders dan uw bezwaar niet ontvankelijk te verklaren."
Ter zitting heeft verweerder hier onder meer het volgende aan toegevoegd.
Op het voorblad van het tentamen staat vermeld dat de vermoedelijke datum van verzending van de tentamenuitslag 17 oktober 2000 is. Hiervan hebben de kandidaten kennis kunnen nemen. Uit interne navraag is gebleken dat de uitslagen in elk geval nooit op een later tijdstip dan de aangegeven vermoedelijke datum worden verzonden.
De mededelingen die D aangaande de bezwaarprocedure zou hebben gedaan aan appellant, kunnen verweerder niet binden, aangezien D niet bij verweerder werkzaam is.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Primair is appellant van mening dat het bezwaar binnen de wettelijke termijn is ingediend.
Op 21 oktober 2000 heeft appellant de niet gedateerde beslissing van de tentamenuitslag ontvangen. Volgens mededeling op de beslissing kon binnen 6 weken na ontvangst ervan bezwaar worden gemaakt. De termijn eindigde derhalve op 2 december 2000. In het bestreden besluit is verweerder, in tegenstelling tot hetgeen in het primaire besluit is vermeld, uitgegaan van de verzenddatum van het besluit. Volgens mededeling van verweerder is de verzenddatum 17 oktober 2000. Appellant is niet meer in staat om deze datum te verifiëren, aangezien hij de enveloppe niet meer heeft. Appellant acht dit echter niet relevant, aangezien het primaire besluit aangeeft dat de termijn begint te lopen na ontvangst van dit besluit. Ten onrechte wordt kennelijk teruggevallen op de Awb.
Echter, ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat de Awb van toepassing is, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, aangezien de tentamenuitslag werd ontvangen op 21 oktober 2000. Dit impliceert dat deze op 20 oktober 2000 ter post is bezorgd. De termijn begint dan ingevolge artikel 6:8, lid 1, van de Awb, te lopen op 21 oktober 2000. Appellant heeft het bezwaarschrift op 30 november 2000 ter post bezorgd. Tevens is het bezwaarschrift op 2 december 2000 per fax aan verweerder verzonden. Niet betwist is dat het bezwaar binnen 1 week na sluiting van de termijn is ontvangen. Derhalve is voldaan aan artikel 6:9, lid 2, van de Awb.
Subsidiair betoogt appellant het volgende.
Op of omstreeks 26 oktober 2000 heeft appellant bij D van Nivra/Nijenrode telefonisch aangekondigd bezwaar te maken tegen de uitslag. D heeft appellant toen ingelicht over de bezwaarprocedure. Nadere motivering van het bezwaar zou ingediend kunnen worden nadat appellant een advies van een onafhankelijke Nivra/Nijenrode docent aangaande zijn tentamenuitwerking zou hebben ontvangen. Appellant heeft onverwijld een docent aangezocht. Nivra/Nijenrode heeft de betreffende docent de gecorrigeerde tentamenuitwerking begin november toegestuurd.
Na ontvangst van diens advies heeft appellant op 30 november 2000 het bezwaarschrift nader schriftelijk gemotiveerd en verzonden.
Volgens mededeling van E van verweerder gold ten aanzien van de indieningstermijn een soepele regeling: de inlevertermijn zou in alle gevallen met 1 week verlengd worden, indien melding is gemaakt van het (voornemen tot) bezwaar. Door appellant is onomstotelijk aan dit kenbaarheidsvereiste voldaan. Verweerder heeft zelfs naar aanleiding van de aankondiging dat appellant bezwaar zou indienen handelingen verricht om hem in staat te stellen het bezwaar nader te motiveren.
Op grond hiervan is appellant dan ook - subsidiair - van mening dat de gebruikelijke, soepele regeling die verweerder hanteert bij de indieningstermijn, ten onrechte niet op appellant is toegepast.
Ter zitting heeft appellant hier onder meer aan toegevoegd dat hij op 17 of 18 oktober 2000 telefonisch navraag heeft gedaan bij verweerder naar het tijdstip waarop hij de uitslag van zijn tentamen kon verwachten. Hem werd toen meegedeeld dat de uitslagen reeds verstuurd waren.
5. De beoordeling van het geschil
Aan de orde is de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant, gericht tegen de uitslag van zijn tentamen LAC-1, op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Het College acht het voldoende aannemelijk dat het ongedateerde besluit, houdende de uitslag van het tentamen LAC-1, door verweerder op 17 oktober 2000 aan appellant is verzonden. Het College neemt daarbij in aanmerking dat zowel op de tentamenopgave als op het proces-verbaal van het tentamen was vermeld dat de uitslagen op 17 oktober 2000 verzonden zouden worden c.q. verzonden waren en dat in de praktijk nimmer later wordt verzonden dan de aangegeven datum. Daarnaast heeft telefonische navraag door appellant op 17 of 18 oktober 2000 bij verweerder uitgewezen dat het primaire besluit, op dat moment reeds verstuurd waren. Nu het ervoor gehouden moet worden dat het primaire besluit op 17 oktober 2000 is verzonden, verstreek de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn (van zes weken) voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dit besluit op 29 november 2000. Derhalve is het bezwaarschrift van 30 november 2000, door verweerder per fax ontvangen op 2 december 2000, te laat ingediend.
Met betrekking tot de vraag of hier sprake is van een situatie, waarin in verband met artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, overweegt het College in de eerste plaats dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de stelling van appellant dat hij het primaire besluit op 21 oktober 2000 heeft ontvangen. Voorts mocht appellant uitgaan van de bij het primaire besluit gedane mededeling dat binnen zes weken na ontvangst bezwaar kan worden aangetekend.
Nu het bezwaarschrift binnen deze termijn is ingediend, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant bij de indiening van zijn bezwaarschrift in verzuim is geweest.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Hieruit vloeit voort dat verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op de bezwaren van appellant tegen zijn tentamenuitslag.
Het College acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. De door appellant gemaakte reiskosten worden begroot op fl. 38,--. Van de door hem opgegeven verletkosten ad fl. 60,-- per uur komen 4 uur in verband met reistijd en zittingsduur voor toewijzing in aanmerking.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep van appellant gegrond;
- vernietigt verweerders besluit van 5 december 2000;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat het door appellant gestorte griffiegeld ad fl. 225,-- (zegge: tweehonderd vijf en twintig gulden) aan hem wordt vergoed door verweerder;
- veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakt proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgestelde op fl. 38,-- (zegge: acht en dertig gulden), wegens reiskosten en fl. 240,-- (zegge: tweehonderd en veertig gulden), wegens verletkosten.
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr B. Verwayen, mr H.C. Cusell en mr M.A. Fierstra in tegenwoordigheid van mr A.J. Medze, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2001.
w.g. B. Verwayen w.g. A.J. Medze