ECLI:NL:CBB:2001:AB4353
public
2015-11-10T21:49:20
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB4353
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-08
AWB 00/510
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB4353
public
2013-04-04T16:36:41
2001-08-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB4353 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-08-2001 / AWB 00/510

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/510 8 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: ir S. Boonstra, werkzaam bij NLTO te Drachten,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 16 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 mei 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag ter verkrijging van een bijdrage als voorzien in de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft op 28 juli 2000 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 15 februari 2001 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2001. Appellant is met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen. Ter zitting is wel verschenen de gemachtigde van verweerder, die daarbij zijn standpunt nader heeft toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 11 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een formulier "Aanvraag Oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend waarbij hij onder meer twee percelen van in totaal 6.29 hectare snijmaïs (gewascode 259) en één perceel van 3.40 hectare zomertarwe (gewascode 234) heeft opgevoerd onder vermelding van respectievelijk bijdragecode 805 en bijdragecode 800 (voederareaal).

- Bij besluit van 3 december 1999, afgestempeld voor verzending op 17 december 1999, heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en appellant medegedeeld dat de oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies voor hem is vastgesteld op: 8.49.

- Op enig moment heeft appellant telefonisch contact opgenomen met verweerder en gevraagd naar het uitblijven van de door hem verwachte uitbetaling van de aangevraagde premie.

- Bij brief van 10 februari 2000, blijkens het poststempel verzonden op 11 februari 2000 en door verweerder ontvangen op 14 februari 2000, heeft appellant bij verweerder bezwaar gemaakt dat hem geen subsidie is verleend voor de productie van maïs op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.

- Verweerder heeft bij schrijven van 14 februari 2000 appellant uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken aan te tonen, dat de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift niet aan hem kan worden toegerekend.

- Appellante heeft daarop bij brief van 1 maart 2000 onder meer als volgt gereageerd:

" Het niet indienen van het bezwaar binnen de termijn van zes weken gerekend vanaf de verzenddatum van de goedkeuringsbrief (verzenddatum waarschijnlijk ergens in december 1999) vloeit mogelijk voort uit het feit dat A gedurende vier weken tot 5 december 1999 in Amerika verbleef. Het kan zijn dat de verzenddatum van de goedkeuringsbrief samenviel met het verblijf van A in het buitenland. Bij het sorteren van de post na het verblijf in Amerika en tijdens de reguliere postbestellingen in december is A de goedkeuringsbrief van Laser niet tegengekomen.

Naar alle waarschijnlijkheid is A op het verkeerde been gezet door de zinsnede: "Hierbij bericht ik U dat Uw aanvraag met ontvangstdatum april/mei 1999 is goedgekeurd". Deze standaardzin wordt in beschikkingen, inzake voederareaal gebezigd. Naar alle waarschijnlijkheid is deze goedkeuring door A als een bevestiging en een toekenning van de aangevraagde maïspremie beschouwd, niet wetende dat het hier een goedkeuring voederareaal betrof."

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Het bestreden besluit houdt een niet-ontvankelijkverklaring van het ingediende bezwaarschrift in, wegens overschrijding van de bij de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalde termijn voor indiening van bezwaarschriften van zes weken na bekendmaking van het besluit waartegen het bezwaar zich richt.

Daarbij wordt in het bestreden besluit overwogen:

" In de brief van LASER van 3 december 1999 (verzonden 17 december 1999) staat duidelijk het volgende vermeld: "De definitieve oppervlakte voederareaal in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op: 8.49." Ook in de bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar."

In het verweerschrift is door verweerder nog het navolgende naar voren gebracht:

" Aangaande de twijfels van appellant omtrent de ontvangst van de brief van

3 december 1999 merkt verweerder het volgende op.

Verweerder is van mening dat hij aan de hand van de op de betreffende brief vermelde verzenddatum aantoont dat de brief op 17 december 1999 is verzonden. Daarnaast wordt op de dag dat een besluit door LASER wordt verzonden gelijktijdig de datum van verzending door het secretariaat in het Verslagsysteem Bezwaarschriften opgenomen. Aangezien ook uit dit Verslagsysteem blijkt dat het besluit op 17 december 1999 is verzonden, bestaat er voor verweerder geen twijfel omtrent de verzenddatum van het betreffende besluit."

Een uittreksel uit bedoeld verslagsysteem is bij het verweerschrift gevoegd.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep in zijn beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" A kan zich niet verenigen met het besluit om hem, op grond van het feit dat het ingediende bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn van zes weken is ontvangen, niet ontvankelijk te verklaren. A doet hierbij een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding ex artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hiertoe wordt aangevoerd dat de inhoud van de primaire beslissing van 3 december 1999, verzonden 17 december, een voor A positieve beschikking inhield. Overigens is A op het bestaan van deze brief gewezen door C van LASER Regio Noord naar aanleiding van vragen met betrekking tot de graszaadteelt. A heeft onderhavig schrijven nooit ontvangen of bij het sorteren van de post tijdens of direct na zijn verblijf in Amerika, is A op het verkeerde been gezet door de zinsnede "Hierbij bericht ik u dat uw aanvraag met ontvangstdatum april/mei is goedgekeurd". Dit betreft een veelgebezigde standaardzin in het geval van een kennisgeving Aanvraag Oppervlakten in het kader van de Regeling EG-steunverlening Akkerbouwgewassen.

A mocht er dan in redelijkheid van uitgaan dat deze goedkeuring een bevestiging en toekenning van de aangevraagde "maïspremie" inhield. Voor een niet-ingewijde is uit de beschikking niet op te maken dat het hier specifiek gaat om een beslissing op grond van de aanvraag inzake voederareaal in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. Met andere woorden: A is van mening dat hij door het niet onderkennen van de problematiek, voortvloeiende uit de ondoorzichtige combinatie van de dierpremieregeling en akkerbouwbijdrageregeling, op het verkeerde been is gezet. Aan A kan dan ook niet worden toegerekend dat hij niet binnen de gestelde termijn van zes weken heeft gereageerd. De stelling van LASER dat er in de brief van 3 december 1999 duidelijk de term voederareaal is gebezigd, doet hier niet aan af. Voor een niet-ingewijde veehouder die voor maïspremie opteert, wordt maïs in de normale bedrijfsvoering eveneens als voederareaal gezien.

(…)

Uit aanvragen van voorgaande jaren had en heeft ook LASER kunnen afleiden dat de code 805 een duidelijke vergissing is geweest, nu uit de aanvragen van voorgaande jaren blijkt dat een aanvraag voor "normale" akkerbouwsteun voor snijmaïs werd beoogd.

(…)

Gelet op voornoemde verzoek ik het college, namens A, het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, nu er in de optiek van A sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en er duidelijk sprake is van een manifeste fout. Daarbij is A van mening dat hij ten onrechte niet is opgeroepen voor een hoorzitting om geschetste problematiek mondeling toe te lichten."

In de brief van 15 februari 2001 is door appellant nog het navolgende naar voren gebracht:

" In het verweerschrift van het Ministerie wordt gesteld dat het zeer aannemelijk is dat A de brief van 17 december 1999 heeft ontvangen. Deze constatering wordt door A niet gedeeld. In het schrijven van 10 februari 2000 wordt door A medegedeeld dat hij door C is geattendeerd op een zekere brief van 17 december 1999. Een door mij aangedragen optie is dat A mogelijk door de aanhef van de brief "Hierbij bericht ik u dat uw aanvraag met ontvangstdatum 11 mei is goedgekeurd" op het verkeerde been is gezet doet hier aan niet af. De door mij aangedragen optie is geopperd nadat van Laser een kopie van de brief van d.d. 17 december 1999 was ontvangen.

(…)

In die zin is de geopperde gedachte dat A door het goedkeuringsbericht mogelijk op het verkeerde been zou zijn gezet één van de mogelijke opties, die naast de optie het niet ontvangen van de bewuste brief, zou hebben kunnen plaatsgevonden.

Na het telefonisch onderhoud met C is er terstond gereageerd door A. In de optiek van A is er dan ook sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding."

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft.

Gelet op het verzendstempel op het primaire besluit van 3 december 1999, op het door verweerder overgelegde uittreksel uit verweerders administratie en op de correcte adressering van het primaire besluit, gaat het College er allereerst vanuit dat het primaire besluit op 17 december 1999 aan appellant is verzonden en dat dit niet als onbestelbaar is geretourneerd.

Hierbij neemt het College in aanmerking dat verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht dat op de dag van de verzending van een besluit door LASER, naast het plaatsen van een verzendstempel op het besluit, de datum van verzending wordt aangetekend in een geautomatiseerd bestand. Nu geen aanwijzingen zijn gegeven voor het tegendeel, moet verweerders administratie van de verzending van besluiten geacht worden zodanig te zijn ingericht dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de feitelijke gang van zaken.

De termijn van zes weken aan die ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt voor het indienen van een bezwaarschrift, ving derhalve aan op 18 december 1999, en eindigde op 29 januari 2000. Dit zou slechts anders zijn indien moet worden aangenomen dat appellant het primaire besluit als verzonden op 17 december 1999 niet heeft ontvangen.

Appellants stelling dienaangaande acht het College niet voldoende geloofwaardig gemaakt, waartoe het volgende wordt overwogen. In bezwaar en in beroep heeft appellant het waarschijnlijk, respectievelijk mogelijk genoemd dat hij na terugkeer uit het buitenland op het verkeerde been is gezet door de in het primaire besluit genoemde goedkeuring van zijn aanvraag. Deze waarschijnlijkheid, althans mogelijkheid, is niet verenigbaar met het niet in december 1999 ontvangen hebben van het primaire besluit. De ontkenning van deze ontvangst door appellant berust derhalve op een vermoeden van appellant waarbij andere mogelijkheden door appellant niet worden uitgesloten, en is derhalve niet ondubbelzinnig.

Het bezwaarschrift, ter post bezorgd op 11 februari 2000, is derhalve na afloop van genoemde bezwaartermijn ingediend.

Het College ziet geen grond voor het oordeel dat appellant ter zake van deze termijnoverschrijding niet in verzuim is geweest, waartoe als volgt wordt overwogen.

Nu bij het primaire besluit slechts melding wordt gemaakt van een ten aanzien van appellant vastgestelde oppervlakte "voederareaal" ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen was toegekend.

De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor maïspremie maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu appellant ervaring heeft met de toepassing van de Regeling, eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat het primaire besluit geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.

Gezien de inhoud van appellants desgevraagd bij brief van 1 maart 2000 verstrekte toelichting op zijn bezwaar heeft verweerder, gelet op artikel 7:3 van de Awb, af mogen zien van het horen van appellant.

Het beroep moet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2001.

w.g. M.J. Kuiper w.g. R.P.H. Rozenbrand