ECLI:NL:CBB:2001:AB9884
public
2015-11-11T02:11:37
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AB9884
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-03
awb 01/270
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AB9884
public
2013-04-04T16:47:18
2001-08-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AB9884 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-08-2001 / awb 01/270

-

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/270 3 augustus 2001

11230

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:

Mts. A, te B, C, te D, en anderen als vermeld op aangehechte lijst, verzoekers,

gemachtigde: mr P.J. Hödl, advocaat te Arnhem,

tegen

de Directeur van de Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees, verweerder,

gemachtigde: mr G. de Goede.

1. De procedure

Bij gelijkluidende besluiten van 4 april 2001 heeft verweerder aan verzoekers medegedeeld dat alle evenhoevigen op hun bedrijven met ingang van die datum als verdacht van mond- en klauwzeer worden aangemerkt. Voorts is, aldus verweerder, noodzakelijk dat overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (hierna: de Wet) één of meer kentekenen duidelijk zichtbaar vanaf de openbare weg op de gebouwen en terreinen worden aangebracht. Verweerder wijst er op dat als gevolg van het plaatsen van de kentekenen een aantal verbindende voorschriften gelden.

Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij brief van 10 april 2001 een bezwaarschrift ingediend. Voorts hebben zij bij verzoekschriften van 10 april 2001, respectievelijk 13 april 2001 aan de president van het College verzocht de navolgende voorlopige voorziening te treffen:

" de Directeur van de RVV te gelasten met onmiddellijke ingang te voorzien in en uitvoering te geven aan een adequate regeling om de melk op te halen in het betreffende gebied, eigener beweging, volgens een zo spoedig mogelijk bekend te maken werkschema, waarbij de de melk tenminste elke derde dag bij elk der verzoekers wordt opgehaald,

zulks op verbeurte aan de betreffende verzoeker van een dwangsom van fl. 5.000,- voor elke dag dat de melk te laat wordt opgehaald, en in zoverre te schorsen onderdeel 3 van de betreffende besluiten, althans die voorlopige voorzieningen te treffen welke u in goede justitie vermeent te behoren."

Op 13 april 2001 heeft verweerder op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd.

Bij faxbericht van 17 april 2001 hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, waarbij zij de president hebben verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.

Op dit verzoek heeft verweerder gereageerd bij brief van 18 april 2001.

2. De feiten

- Bij brief van 9 april 2001 hebben verzoekers aan het ministerie van LNV en/of de RVV medegedeeld - kort samengevat - dat het systeem om melk bij hun MKZ verdachte bedrijven op te halen, het zogenoemde "piepsysteem", niet voldoet, met het verzoek alsnog in te gaan op het door de zuivelindustrie voorgestelde alternatieve systeem. Verzoekers hebben te kennen gegeven dat een groot aantal melkveehouders een kort gedingprocedure zal aanspannen indien op 10 april 2001 om 8.30 uur geen positief bericht is ontvangen.

- Bij faxbericht van 11 april 2001 heeft verweerder de gemachtigde van verzoekers medegedeeld:

" Hierbij bevestig ik u ons telefoongesprek van vanmorgen, 11.15 uur. Daarin gaf ik aan dat uit navraag bij de directie van RVV-Oost gebleken is dat Rendac en Coberco Friesland een melkafvoerplan aan de RVV hebben voorgelegd. Dit plan is door de RVV geaccordeerd. Naar onze laatste informatie wordt de melk op dit moment overeenkomstig het nieuwe plan opgehaald.

(…)"

- In verband hiermee heeft de gemachtigde van verzoekers verzocht de behandeling ter zitting van hun verzoek om voorlopige voorziening, die stond gepland voor 11 april 2001, één week aan te houden. Vervolgens hebben verzoekers dit verzoek op 17 april 2001 ingetrokken.

- Aan hun verzoek om een proceskostenveroordeling hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat:

" (…) de Directeur van de RVV het erheen heeft geleid dat is voldaan aan het bedoelde verzoek, althans een verantwoordelijkheid in dezen heeft (…)"

- Hierop heeft verweerder als volgt gereageerd:

" Naar mijn mening is er geen aanleiding verweerder in de proceskosten van verzoekers te veroordelen. Artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht is niet toepasselijk. Verweerder heeft geen enkel besluit genomen waarmee geheel of gedeeltelijk tegemoet gekomen is aan het verzoek van verzoekers. Er is en was namelijk geen enkele publiekrechtelijke belemmering voor het periodiek ophalen van melk. Verzoekers hebben vervolgens het verzoek om voorlopige voorziening uit eigen beweging ingetrokken.

Ook voor het overige zie ik voor verweerder geen aanleiding de gemaakte proceskosten te vergoeden."

3. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.

De president stelt vast dat in het onderhavige geval geen enkele publiekrechtelijke belemmering in de weg stond aan hetgeen verzoekers bij wijze van voorlopige voorziening hebben verzocht. Aangezien hiermee tevens vaststaat dat van een tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb in het geheel geen sprake kan zijn geweest, komt het verzoek om kostenveroordeling reeds hierom kennelijk voor afwijzing in aanmerking.

Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang met de artikelen 8:84 en 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.

4. De beslissing

De president wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb af.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, fungerend president, in tegenwoordigheid van

mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2001.

w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens

Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift. De indiener kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.