-
De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/378 16 juli 2001
29010
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A h.o.d.n. "Lo Maximo", te Rotterdam, verzoeker,
tegen
de burgemeester van Rotterdam, zetelend aldaar, verweerder,
gemachtigde: mr M.H.H.T.A. Kuipers, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. De procedure
Bij besluit van 2 april 2001, verzonden op 4 april 2001, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker, om vergunning voor het in zijn inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten geweigerd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 2 mei 2001 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 14 mei 2001 is ter griffie van het College ingekomen een met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) door de rechtbank te Rotterdam doorgezonden verzoek aan de president om een voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van het bestreden besluit voor zover daarin het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten is geweigerd, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft op 15 juni 2001 een schriftelijke reactie op het verzoekschrift ingediend.
De president van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 10 juli 2001, alwaar partijen, verzoeker in persoon, en verweerder bij gemachtigde, hun standpunt uiteen hebben gezet.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) is als volgt bepaald.
" Titel Va. Speelautomaten
§ 1. Inleidende bepalingen
Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een
inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
§ 2. Vergunning tot het aanwezig hebben van speelautomaten
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
a.(…);
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het
Bedrijfschap Horeca.
2. (…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
c. (…);
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden
verleend, op twee wordt bepaald.
3. (…)
4. (…)
5. (…)"
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 4 december 2000 heeft verweerder van verzoeker een aanvraag ontvangen voor een vergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in de inrichting Lo Maximo aan B te Rotterdam.
- Bij besluit van 2 april 2001, verzonden op 4 april 2001, heeft verweerder aan verzoeker een vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee behendigheidsautomaten voor de duur van 12 maanden, ingaande 1 januari 2001, en de gevraagde vergunning voor twee kansspelautomaten geweigerd.
3. Het bestreden besluit
Aan zijn besluit van 2 april 2001 heeft verweerder de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
" dat verzoeker aangeeft de inrichting als discotheek te exploiteren;
dat onderhavige inrichting bij het Bureau Horecavergunningen administratief als discotheek bekend staat;
dat voor de inrichting een geldige vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend;
dat blijkens de aanvraag, naast de exploitatie van een discotheek, er in de inrichting nog een andere activiteit plaatsvindt namelijk het houden van een dansschool;
dat het activiteiten zijn waaraan en zelfstandige betekenis kan worden toegekend;
dat de inrichting derhalve niet voldoet aan de begripsbepaling van een hoogdrempelige inrichting daar het cafe- of restaurantbezoek niet op zichzelf staat vanwege het feit dat er een ander activiteit plaatsvindt waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend (artikel 30, sub d onder 2 van de Wet op de kansspelen);
dat een inrichting, die geen hoogdrempelige inrichting is, als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd kan worden mits voldaan wordt aan de in artikel 30 sub e van de Wet op de kansspelen gestelde begripsbepaling voor een laagdrempelige inrichting;
dat de inrichting voldoet aan de begripsbepaling laagdrempelig;
dat tot op heden niet is gebleken van een samengestelde inrichting;
dat ingevolge artikel 30c, lid 2 onder a, van de Wet op de kansspelen geen vergunning kan worden verleend voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een inrichting die als laagdrempelig gekwalificeerd is;
dat derhalve het verzoek voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van artikel 30e in verband met artikel 30c lid 2 van de Wet op de kansspelen geweigerd dient te worden;"
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Naast een financieel belang betoogt verzoeker dat het bieden van de mogelijkheid om te spelen op een kansspelautomaat bij uitgaan hoort en derhalve niet kan worden gemist.
De litigieuze inrichting is hoogdrempelig. De inrichting wordt in de eerste plaats geëxploiteerd als café. Hoofddoel van de inrichting is het nuttigen van alcoholische dranken in het café tijdens de normale openingstijden tussen 07.00 uur en 01.00 uur. Hiervoor is een exploitatievergunning afgegeven. Op onregelmatige basis in het weekend heeft de inrichting na 01.00 uur een discotheekfunctie, waarvoor een nachtontheffing is verleend. Er kan dan op salsamuziek worden gedanst.
De inrichting van verzoeker staat bij het Bureau Horecavergunningen ten onrechte slechts als discotheek geregistreerd. Deze onjuiste administratieve kwalificatie dient te worden gewijzigd en mag en kan verzoeker niet worden tegengeworpen.
De activiteit van dansschool heeft in werkelijkheid nooit plaatsgevonden, zodat verweerder daaraan ten onrechte zelfstandige betekenis heeft toegekend.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op een ingediend bezwaarschrift, de president van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van het verzoek overweegt de president als volgt.
De president ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorziening als gevraagd. Het gemis van de kansspel-automaten vertegenwoordigt voor het bedrijf van verzoeker een financieel belang, hetgeen volgens vaste jurisprudentie van de president op zichzelf in beginsel geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Gesteld noch gebleken is dat de continuïteit van verzoekers onderneming wordt bedreigd, daargelaten welke gevolgen eraan zouden moeten worden verbonden indien dat wel zou zijn gesteld en aannemelijk gemaakt. Het betoog van verzoeker, als zou het spelen op een kansspelautomaat voor bezoekers van zijn inrichting er "bij horen", kan - wat daarvan overigens zij - evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van een spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek.
De argumenten van verzoeker omtrent de drempeligheid van zijn inrichting missen naar voorlopig oordeel van de president overtuigingskracht.
Hierbij acht de president het volgende van belang.
Volgens vaste jurisprudentie van het College moet een inrichting, waarin naast hoogdrempelige activiteiten andere activiteiten plaatsvinden, als laagdrempelig worden aangemerkt, indien deze andere activiteiten in een zodanige omvang plaatsvinden, dat zij een zelfstandige betekenis hebben, zodat zij niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend een ondersteuning van hoogdrempelige activiteiten.
Naar verzoeker ter zitting heeft verklaard spelen de gestelde café en discotheekactiviteiten zich af in dezelfde ruimte. In die ruimte is een honderd-tal zitplaatsen gegroepeerd rond een centraal gelegen dansvloer ter grootte van 56 m2. Daarnaast heeft verzoeker zijn onderneming in het exploitatieplan gepresenteerd als een onderneming waarvan het hoofddoel behelst het geven van danslessen in diverse (Latijns-Amerikaanse) dansstijlen, en prijkt op verzoekers briefhoofd de passage "Salsa Club Lo Maximo For Latin music with mucho swing". Op het aanvraagformulier Hoogdrempeligheid heeft verzoeker voorts vermeld dat zijn inrichting op de exploitatievergunning staat omschreven als discotheek, terwijl hij zijn inrichting op dit aanvraagformulier heeft omschreven als dansschool en discotheek. Op de in het formulier gestelde vraag waarvoor de mensen voornamelijk in de inrichting komen, heeft hij vermeld "café (bar) en dansen".
De slotsom is dat verweerder er, naar voorlopig oordeel van de president, terecht vanuit is gegaan dat de inrichting "Lo Maximo" niet een inrichting is waar het cafébezoek op zichzelf staat, zodat verweerder de onderhavige inrichting met recht heeft aangemerkt als laagdrempelig en op grond daarvan de gevraagde aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten heeft geweigerd.
Het verzoek om voorlopige voorziening komt, gelet op het vorenoverwogene niet voor toewijzing in aanmerking. De president acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Beslist wordt derhalve als volgt.
6. De beslissing
De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2001.
w.g. C.M. Wolters w.g. Th.J. van Gessel