ECLI:NL:CBB:2001:AC0098
public
2015-11-12T15:02:44
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AC0098
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-15
AWB 00/162
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AC0098
public
2013-04-04T16:47:41
2001-08-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AC0098 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 15-08-2001 / AWB 00/162

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/162 15 augustus 2001

5125

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 15 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 januari 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder allereerst beslist op het bezwaar dat appellante gemaakt heeft tegen zijn besluit om de aan appellante toekomende premierechten zoogkoeien op grond van de Regeling Dierlijke EG-premies ingaande 4 januari 1999 te verminderen en vast te stellen op 0. Laatstgenoemd besluit heeft verweerder ingetrokken.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit tevens beslist op het door appellante gemaakte bezwaar tegen verweerders besluit om appellante niet alsnog in aanmerking te brengen voor premie zoogkoeien voor het verkoopseizoen 1998. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tot dit bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep richt zich tegen deze ongegrondverklaring.

Op 9 januari 2001 is door verweerder een verweerschrift met bijlagen ingediend.

Op 25 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Aldaar heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Verweerder heeft aldaar zijn standpunt doen toelichten door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Verweerders uitvoeringsdienst Laser stelt in 1998 van appellante geen aanvraag voor premie voor zoogkoeien te hebben ontvangen. Bij op 3 juli 1999 verzonden brief deelt de teammanager van Laser daarom aan appellante mee, dat hij overweegt, in verband met het niet benutten van premierechten over het verkoopseizoen 1998, appellantes premierechten voor zoogkoeien voor het verkoopseizoen 1999 terug te brengen tot 0.

- Appellante reageert hierop door in haar brief van 13 juli 1999 mee te delen dat zij wel degelijk een premieaanvraag zoogkoeien voor het verkoopseizoen 1998 heeft gedaan. Het aanvraagformulier daarvoor is door haar echtgenoot vóór 31 augustus 1998 in de brievenbus van Laser te Roermond gedeponeerd.

- Bij besluit van 21 juli 1999, verzonden op 9 augustus 1999, deelt de teammanager van Laser namens verweerder mee dat hij besloten heeft de voor het verkoopseizoen 1999 aan appellant toekomende premierechten zoogkoeien op 0 vast te stellen.

- Het tegen dit besluit gericht bezwaar wordt door verweerder afgehandeld samen met het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit om haar aanvraag zoogkoeienpremie 1998 niet alsnog in behandeling te nemen.

- Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar betreffende de premierechten voor 1998 gegrond verklaard en het bezwaar betreffende de zoogkoeienpremie voor 1998 ongegrond verklaard.

3. De ontvankelijkheid van het beroep

Appellantes beroep is uitsluitend gericht tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag zoogkoeienpremie 1998.

Dit besluit heeft de regiomanager van Laser, namens verweerder, bij besluit van 21 juni 2000 ingetrokken omdat het onbevoegd genomen was. Vervolgens heeft de teammanager van Laser, wederom namens verweerder, op 22 juni 2000 het verzoek om de aanvraag zoogkoeienpremie 1998 alsnog in behandeling te nemen niet-ontvankelijk verklaard. Een daartegen gericht bezwaar heeft verweerder bij besluit van 29 augustus 2000 ongegrond verklaard. Een tegen laatstgenoemd besluit gericht beroep van appellante van 6 september 2000 is ter griffie ingenomen onder zaaknummer 00/736 en gelijktijdig met dit beroep ter zitting behandeld op 25 juli 2000.

Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat zij uitsluitend in verband met een door haar gevraagde kostenveroordeling en in verband met restitutie van door haar betaald griffierecht het onderhavige beroep heeft gehandhaafd.

Op grond van het voorgaande kan het College slechts vaststellen- hetgeen appellante ter zitting ook bevestigd heeft- dat appellante geen belang meer heeft bij handhaving van dit beroep.

Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden.

Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

Wel acht het College termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan appellante het door betaalde griffierecht ad fl. 225,-- dient te vergoeden. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat het door appellante gestorte griffierecht ad fl. 225,-- (zegge: twee honderd en vijfentwintig gulden) aan haar

wordt vergoed door verweerder;

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas