-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/609 8 augustus 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
Gemachtigde: mr L.B. Dijkstra, werkzaam bij Adure juristen te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 21 juli 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 juni 2000, dat op 13 juni 2000 werd verzonden. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen een besluit betreffende toepassing van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 30 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 13 februari 2001 heeft appellant een brief met aanvullende gegevens toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2001, waarbij beide partijen hun standpunten, bij monde van hun respectievelijke gemachtigden, nader hebben toegelicht. Ter zitting heeft appellant nog stukken overgelegd, die aan het dossier zijn toegevoegd.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening ( EEG) nr 1765/92 van de Raad ontvangen.
Wat de percelen landbouwgrond betreft mag de steunaanvraag oppervlakten slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De lidstaten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. (…)
Artikel 5bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 mei 1999 heeft appellant bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een formulier "aanvraag oppervlakten 1999 algemene regeling en voederareaal" ingediend, waarbij hij achter het perceel met volgnummer 12 de bijdragecode 999 (geen bijdrage ) heeft ingevuld.
- Bij brief van 3 december 1999, verzonden op 8 december 1999, heeft LASER de aanvraag voor akkerbouwsubsidie toegewezen en vastgesteld op fl. 18035,98.
- Bij een op 10 december 1999 bij Laser ontvangen brief heeft appellant bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
" Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde. Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet een subsidie aan te vragen. Uit onderzoek van uw dossie is mij niet gebleken dat u bij de invulling van uw aanvraagformulier de intentie had om ook voor perceel 12 subsidie aan te vragen. Uit uw aanvraag blijkt derhalve niet dat er sprake is van een kennelijke fout."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft bij de aanvraag oppervlakten 1999 abusievelijk voor het perceel met volgnummer 12 bijdragecode 999 (geen bijdrage) ingevuld in plaats van de bijdragecode 840 (akkerbouwsteun).
Dit betreft een kennelijke fout die gelet op het werkdocument van de Europese Commissie voor correctie in aanmerking komt. De correct ingevulde gewascode 233 (wintertarwe) past immers niet bij de code geen bijdrage. In theorie kan het wel voorkomen dat een aanvrager voor een perceel wintertarwe geen akkerbouwsteun aanvraagt, maar dit komt alleen voor indien dit onder omstandigheden gunstig is in de verhouding tussen braakgrond en met premiewaardige gewassen beteelde grond. Dergelijke omstandigheden doen zich echter bij appellant niet voor. Bovendien is het onaannemelijk dat een aanvrager voor liefst ruim 13 ha. geen akkerbouwsubsidie zou wensen. Een geoefend medewerker van Laser had eenvoudig kunnen controleren dat hier sprake was van een kennelijke fout.
Het bestreden besluit is onredelijk gelet op de grote financiële consequenties (fl. 11.500,--).
Ter zitting heeft appellant gewezen op het feit dat verweerder in een soortgelijk geval bij een maatschap Bakker wel nog na 15 mei tot heroverweging is overgegaan.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dit geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan haar oorspronkelijke opgave te houden.
Deze dwingend rechtelijke bepaling staat er aan in de weg dat verweerder na deze datum op andere gronden zoals de grote financiële belangen van de aanvrager, een aanvraag wijzigt.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die aanvraag.
Het is ook geenszins eigenaardig dat een producent percelen waarop hij in het betreffende jaar akkerbouwgewassen zal telen, in een aanvraag zou vermelden zonder voor deze percelen subsidie te (willen) vragen. Immers, subsidie wordt slechts verleend voor percelen "akkerland", waaronder blijkens de definitie van "akkerland" in artikel 1 van de Regeling, niet vallen de percelen die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was. Of een perceel voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen is dus bij enkele kennisname van de aanvraag niet vast te stellen.
Het beroep dat appellant doet op het gelijkheidsbeginsel met een verwijzing naar een na 15 mei in heroverweging genomen besluit van verweerder ten aanzien van de maatschap Bakker, mist feitelijke grondslag nu dat besluit een feitelijk ander geval betrof.
Blijkens de door appellant ter zitting overgelegde stukken betrof dat geval immers een aanvraag oppervlakten algemene regeling ingediend zonder braakgelegde percelen en stond het voor verweerder vast dat er objectief sprake was van een opgave die kennelijk onjuist was.
In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2001.
w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas