-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/621 8 augustus 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 25 juli 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 16 juni 2000 verzonden besluit van verweerder.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.
Van verweerder is op 11 december 2000 een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2001, waarbij partijen hun standpunten, appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2. a) De steunaanvraag "oppervlakten " mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening ( EEG) nr 1765/92 van de Raad ontvangen.
Wat de percelen landbouwgrond betreft mag de steunaanvraag oppervlakten slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De lidstaten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. (…)
Artikel 5bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 27 mei 1999 heeft appellant bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend, waarbij hij het 2.50 ha grote perceel met het volgnummer 2 door het invullen van de bijdragecode 800 als voederareaal heeft opgegeven.
- Bij brief van 9 december 1999, verzonden op 17 december 1999, heeft LASER de aanvraag goedgekeurd en de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld op 2.50 ha.
- Bij brief van 23 december 1999 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen zodanige goedkeuring en gesteld EG-graansubsidie te hebben aangevraagd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
" Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout. Uw aanvraag is als zodanig weliswaar onlogisch en niet consequent ingevuld, maar LASER behoefde geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde. U geeft bij de controlevraag "totale oppervlakte voederareaal (bijdragecode 800 en 805)" op dat u 63,98 ha. voerderareaal heeft (waarvan 25,00 ha. in Duitsland). U geeft echter maar één perceel, het perceel met 2,50 ha. zomergerst op met een bijdragecode voerderareaal. Verder geeft u enkel fabrieksaardappelen en suikerbieten met bijdragecode 999 op. Deze twee gewassen kunnen nooit als voederareaal in het kader van de Vereenvoudigde regeling worden aangemerkt. Voor LASER is daarom niet duidelijk waarom u bij de controlevraag heeft ingevuld dat u 63,98 ha. voederareaal heeft.
Het is voor LASER duidelijk dat u een fout heeft gemaakt bij het invullen van de aanvraag. Dat u echter de bedoeling had om de 2,50 ha. zomergerst op te geven voor een akkerbouwsubsidie, kan niet rechtstreeks uit het aanvraagformulier worden gehaald. Het is derhalve niet objectief vast te stellen dat de opgave van 2,50 ha. zomergerst als voederareaal fout was."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft bij de aanvraag oppervlakten 1999 abusievelijk voor het perceel met het volgnummer 2, de bijdragecode 800 (voederareaal) ingevuld in plaats van de bijdragecode 810 (akkerbouwsteun vereenvoudigde regeling). Daarnaast heeft hij een tweede fout gemaakt door als totale oppervlakte voederareaal 63.98 ha op te geven.
Appellant signaleert dat verweerder de aanvraag onlogisch en niet consequent ingevuld acht, omdat voor totaal 63.98 ha voederareaal is opgegeven, terwijl slechts voor 2.5 ha op de aanvraag voederareaal is opgegeven. Vervolgens acht appellant het niet begrijpelijk dat verweerder de per vergissing achter perceel 2 ingevulde bijdragecode voederareaal niet ook als een klaarblijkelijke fout accepteert.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dit geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan haar oorspronkelijke opgave te houden.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder de vermelding in appellants aanvraag van bijdragecode 800 achter het met zomergerst beteelde perceel 2 als klaarblijkelijke fout in de zin van artikel 5bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en zijn aanvraag had behoren te wijzigen. Het College overweegt hiertoe als volgt.
Uit appellants aanvraag was geenszins af te leiden dat het niet zijn bedoeling kon zijn geweest om dit perceel als voederareaal op te geven.
De opgave van totaal 63,98 ha aan voederareaal (bijdragecode 800 en 805), en de omstandigheid dat deze opgave onlogisch is en door verweerder als onjuist is opgevat, leiden niet tot de gevolgtrekking dat de vermelding van bijdragecode 800 bij perceel 2 ook onjuist moet zijn. Evenmin is gebleken dat deze vermelding een tegenstrijdigheid in appellants aanvraag vormt in hiervoor bedoelde zin.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2001.
w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas