ECLI:NL:CBB:2001:AD1229
public
2015-11-10T14:47:44
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD1229
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-22
AWB 00/446
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD1229
public
2013-04-04T17:10:07
2001-08-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD1229 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-08-2001 / AWB 00/446

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/446 22 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr A.C. Bragt, werkzaam bij Accon Accountants en Adviseurs,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 31 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 april 2000 (verzonden 21 april 2000).

Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft op 18 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten nader hebben doen toelichten.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 13 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsorganisatie LASER een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend, waarop hij bij vijf percelen van in totaal 12,00 hectare rogge, zomergerst en tarwe de bijdragecode 800 (voederareaal) heeft ingevuld. Daarnaast heeft hij bij in totaal 13 hectare suikerbieten en fabrieksaardappelen de bijdragecode 999 (niet voor bijdrage) ingevuld.

- Bij besluit van 29 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellant de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld op 12 hectare.

- Toen appellant begin februari 2000 geen akkerbouwbijdrage ontvangen had heeft hij ontdekt dat hij door gebruik te maken van bijdragecode 800 de bewuste 12 hectare als voederareaal had opgegeven en dat hij dus geen subsidie ingevolge de Regeling had aangevraagd of zou ontvangen.

- Appellant heeft daarop op 14 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen het besluit van

29 november 1999.

- Verweerder heeft appellant bij brief van 18 februari 2000 uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken mede te delen, dat en waarom de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift hem eventueel niet zou kunnen worden toegerekend.

- Appellant heeft daarop bij brief van 21 februari 2000 gereageerd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:

" In de brief van LASER van 29 november 1999 staat duidelijk het volgende vermeld: "De definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op: 12." Ook in de bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.

Gelet op vorenstaande merk ik het volgende op.

Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift dat per post is verzonden tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uw bezwaarschrift is gefrankeerd met een frankeermachine en niet van een poststempel voorzien. De datum van verzenden moet blijken uit het poststempel. Een datering door een frankeermachine, is geen bewijs van ter post bezorging. Het is voor LASER derhalve niet na te gaan of uw bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.

Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de Awb, tot de conclusie dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" Het besluit van verweerder inhoudende de goedkeuring van de aanvraag is verzonden op 29 november 1999. Appellant heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 15 februari 2000. Volgens appellant had echter niet-ontvankelijkverklaring achterwege gelaten moeten worden, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij als indiener in verzuim is geweest. Appellant baseert zich daarbij op het volgende.

In het jaar 1999 is appellant betrokken geweest bij een gerechtelijke procedure in verband met een aansprakelijkstelling door een varkensfokker ter zake van een voergeldovereenkomst, waarbij 27 april een zitting is gehouden bij de rechtbank van Zutphen. Daar appellant eind november in het kader van deze procedure gedagvaard werd, werd hij gedwongen al z'n aandacht hierop te richten. Naast de ordening en completering van het op deze zaak betrekking hebbende dossier, moest een advocaat ingeschakeld worden, met wie vervolgens tevens een strategie uitgedacht werd. Naast deze praktische handelingen, vergde het, wegens de grote belangen die op het spel stonden, ook geestelijk veel van appellant, zodat het hem ook vaak te veel werd.

Toen appellant op 29 november 1999 een schrijven van LASER ontving inhoudende de goedkeuring van de aanvraag, realiseerde appellant zich onvoldoende dat deze goedkeuring gebaseerd was op een onjuiste aanvraag. Appellant veronderstelde logischerwijs dat zijn aanvraag juist was en verheugde zich over de goedkeuring, omdat hij dacht de premie tegemoet te kunnen zien. Het kwam niet op in de gedachten van appellant de consequenties van één en ander nader te bezien en te controleren of zijn destijds ingediende aanvraag wel in orde was om vervolgens bezwaar in te dienen.

Gezien de grote geestelijke en praktische belasting wegens bovengenoemde procedure waarin appellant verwikkeld was, kan het hem niet worden verweten zich niet nader te hebben verdiept in het schrijven van LASER. Kortom, wegens de bijzondere omstandigheden die appellant persoonlijk betreffen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appelllant in verzuim is geweest terzake van het niet tijdig indienen van zijn bezwaarschrift.

Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het geenszins de bedoeling van appellant is middels onderhavige procedure alsnog een premie te kunnen ontvangen waar hij wettelijk gezien geen recht op heeft."

Ter zitting is namens appellant verklaard dat zijn belangrijkste argument tegen de niet-ontvankelijkverklaring is, dat het primaire besluit zo onduidelijk geformuleerd is, dat het een agrarisch ondernemer niet verweten kan worden, als hij daaruit niet tijdig begrijpt dat hij niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking gebracht wordt. Het beroep op de persoonlijke omstandigheden is ter zitting dan ook niet herhaald.

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.

Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellant is goedgekeurd, doch in dat besluit tevens melding wordt gemaakt van het te zijnen behoeve vastgestelde voederareaal, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend. Bij normaal zorgvuldige lezing van dit besluit mag van een agrarisch ondernemer verwacht worden, dat deze de toewijzing van voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies van toekenning van akkerbouwsubsidie ingevolge de Regeling zal onderscheiden.

De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor akkerbouwsubsidie, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu hij ervaring had met de toepassing van de Regeling, overigens eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.

Onder die omstandigheden komt het College niet toe aan behandeling van de verdere door appellant aangevoerde argumenten.

Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand