-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/524 22 augustus 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: J.B. Hulshof, accountant en belastingadviseur te Almelo,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 21 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 mei 2000 (verzonden 11 mei 2000).
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op 18 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant heeft ter zitting het woord gevoerd; verweerder heeft zich door zijn gemachtigde doen vertegenwoordigen.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 13 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsorganisatie LASER een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend, waarop hij twee percelen van samen 6.86 hectare snijmaïs heeft opgegeven. Daarbij heeft hij als bijdragecode 805 (voederareaal) ingevuld.
- Bij besluit van 29 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellant de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld op 6.86 hectare.
- Toen appellant begin februari 2000 geen akkerbouwbijdrage ontvangen had heeft hij contact opgenomen met verweerders uitvoeringsorganisatie LASER, waarbij hem gebleken is dat hij door gebruik te maken van bijdragecode 805 de bewuste 6.86 hectare als voederareaal had opgegeven en dat hij dus geen subsidie ingevolge de Regeling had aangevraagd of zou ontvangen.
- Appellant heeft daarop op 6 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 november 1999.
- Verweerder heeft appellant bij brief van 11 februari 2000 uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken mede te delen, dat en waarom de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift hem eventueel niet zou kunnen worden toegerekend.
- Appellant heeft daarop bij brief van 2 maart 2000 gereageerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
" In de brief van LASER van 29 november 1999 staat duidelijk het volgende vermeld: "De definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op: 6.86." Ook in de bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.
Gelet op vorenstaande merk ik het volgende op.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift dat per post is verzonden tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uw bezwaarschrift is per post verzonden en heeft als poststempel 6 februari 2000. Derhalve is uw bezwaarschrift niet binnen de termijn van 6 weken ter post bezorgd.
Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de Awb, tot de conclusie dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
" b. cliënt erkent dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het bezwaarschrift had immers binnen 6 weken na 29 november 1999, de datum van de goedkeuring van de aanvraag, ingediend moeten worden.
En daar draait het hele probleem om. Cliënt heeft, net als in de vele voorafgaande jaren, een aanvraag ingediend. Echter bij het invullen van het formulier heeft hij een vergissing gemaakt. In plaats van code 815 in te vullen, heeft hij code 805 ingevuld. Een pure vergissing.
Bij brief van 29 november 1999 ontvangt cliënt een beslissing op de aanvraag.
De beslissing begint als volgt: "Hierbij bericht ik u dat uw aanvraag met ontvangstdatum 13 mei 1999 is goedgekeurd."
Deze redactie van deze alinea is voor cliënt reden geweest de beslissing niet verder door te lezen. De aanvraag is immers, net als in andere jaren, goedgekeurd. Het wachten is dan nog op de uitkering van de subsidie.
Omdat de uitbetaling uitbleef, heeft cliënt op 4 februari 2000 telefonisch contact opgenomen met Laser. Toen is hem medegedeeld dat er iets niet goed zat, en er geen uitkering zou volgen. Op dat moment was de bezwaartermijn al verlopen.
Overigens is mij door Laser medegedeeld dat zij zelf zeer ongelukkig is met de door haar gekozen formulering van de beslissing. Men geeft toe dat er vele boeren zijn die net als cliënt de beslissing niet verder hebben gelezen, en thans eenzelfde probleem als cliënt hebben. (…)
c. cliënt is volledig te goeder trouw, en wenst niets anders dan een subsidie die hem toekomt. Een subsidie die hoort bij code 815, net als andere jaren. Grote vraag is ook waarom Laser bij de boordeling van de aanvraag niet zelf heeft geconstateerd dat er plotseling een andere subsidie wordt aangevraagd. Het dossier is daar immers volledig.(…)
d. ik ben met cliënt van mening dat een overheidsorgaan, los van de formele argumenten, van haar bevoegdheid om in de onderhavige situatie alsnog de subsidie toe te kennen gebruik moet maken, als na onderzoek is gebleken dat de subsidie daadwerkelijk aan de aanvrager toekomt. (…)
Conclusie: een vergissing van cliënt mag niet de gevolgen hebben die het nu heeft.
Laser had zelf bij de beoordeling van de aanvraag kunnen controleren en constateren dat cliënt een vergissing in zijn nadeel had gemaakt. Laser dient zich behoorlijk op te stellen en de consequenties te dragen van de door haar gekozen redaktie van de beslissing. Door die redaktie heeft cliënt zijn vergissing niet binnen de bezwaartermijn opgemerkt.
Laser had bij de behandeling van het bezwaarschrift een en ander alsnog recht kunnen zetten. Dat was behoorlijk geweest.
Hoofdlijn blijft dat cliënt dient te krijgen waar hij recht op heeft. Zijn vergissing wordt uitsluitend en geheel op hem afgewenteld, hetgeen niet terecht is en voorkomen had kunnen worden."
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellant is goedgekeurd, doch in dat besluit tevens melding wordt gemaakt van het te zijnen behoeve vastgestelde voederareaal, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend. Bij normaal zorgvuldige lezing van dit besluit mag van een agrarisch ondernemer verwacht worden, dat deze de toewijzing van voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies van toekenning van akkerbouwsubsidie ingevolge de Regeling zal onderscheiden.
De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor akkerbouwsubsidie, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu hij ervaring had met de toepassing van de Regeling, overigens eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.
Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
Onder die omstandigheden komt het College niet toe aan behandeling van de verdere door appellant aangevoerde argumenten.
Appellants stelling, dat een overheidsorgaan gehouden is ambtshalve alsnog tot toekenning van subsidie over te gaan als blijkt dat de indiener van een niet-ontvankelijk bezwaarschrift daarop recht zou hebben, onderschrijft het College niet. Niet-ontvankelijk-verklaring van een bezwaarschrift leidt er nu net toe dat de rechtmatigheid van de daarmee bestreden beschikking niet aan de orde behoeft te komen.
Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand