ECLI:NL:CBB:2001:AD1265
public
2015-11-12T15:53:59
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD1265
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-22
AWB 00/591
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD1265
public
2013-04-04T17:10:13
2001-08-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD1265 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-08-2001 / AWB 00/591

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/591 22 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr A.C. Bragt, werkzaam bij Accon Accountants en Adviseurs,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 13 juli 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 juni 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Verweerder heeft op 25 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben doen toelichten.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 12 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, ingediend. Hierbij heeft hij 26,04 hectare grasland opgegeven met code 800 (bijdragecode voederareaal) en 8.69 hectare snijmaïs met code 805 ( eveneens bijdragecode voederareaal).

- Bij besluit van 29 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellant een oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld op 34.73 hectare.

- Op 15 december 1999 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt, stellende dat door hem bij de opgave van de percelen 3, 7 en 10, waarop de snijmaïs verbouwd zou worden, een fout is gemaakt. De bijdragecode is niet 805, maar 815 (bijdragecode Vereenvoudigde regeling). Hierdoor ontstaat een nieuwe aanvraag, waarvan appellant de hoop uitspreekt dat deze na correctie nog in behandeling genomen kan worden.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij samengevat als volgt overwogen.

De mededeling dat ten name van appellant een voederareaal is geregistreerd is in beginsel slechts van belang bij het beoordelen van een aanvraag in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. Nu appellant echter stelt dat hij met zijn aanvraag niet beoogd heeft voederareaal op te geven en dat het primaire besluit moet worden aangemerkt als de afwijzing van de door hem gevraagde akkerbouwsubsidie, is het bezwaar ontvankelijk.

Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan een aanvraag in afwijking van het eerste lid van deze bepaling na 15 mei van het betreffende jaar nog worden gewijzigd, indien sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform de bedoeling van de indiener was.

De Europese Commissie heeft in een werkdocument van 18 januari 1999 aangegeven, dat onder meer sprake is van een duidelijke vergissing indien een tegenstrijdigheid in de aanvraag daarop wijst.

Verweerder is van oordeel, dat appellants aanvraag niet onlogisch, niet onvolledig en consequent is ingevuld. Hij wijst erop, dat het appellant vrij staat voor een perceel al dan niet een subsidie aan te vragen. Verweerder wijst erop, dat appellant in de kolom productieregio bij alle gewaspercelen een 1 vermeld heeft. Omdat deze vermelding bij alle percelen staat, kan ook daaruit niet worden afgeleid, dat appellant voor sommige percelen beoogde een akkerbouwsubsidie aan te vragen.

Ten aanzien van appellants stelling dat door de gevraagde wijziging van de bijdragecode een nieuwe aanvraag zou ontstaan overweegt verweerder dat de aanvraag uiterlijk op 14 mei 1999 ontvangen moest zijn. Wordt een aanvraag ontvangen in de periode van 14 mei tot en met 8 juni 1999, dan wordt een korting toegepast op de toe te kennen steun. Aanvragen ontvangen na 8 juni 1999 worden niet in behandeling genomen. Derhalve is het indienen van een nieuwe aanvraag in appellants geval niet meer mogelijk.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Appellant verzoekt u de aandacht te vestigen op de onduidelijkheid van de formulieren welke door verweerder bij onderhavige subsidieregeling gehanteerd worden, in zonderheid het formulier aanvraag oppervlakten 1999. In dit formulier wordt gebruik gemaakt van codes en nummers, wat meebrengt dat gemakkelijk onjuiste gegevens kunnen worden verstrekt. Doordat verweerder de op dit formulier ingevulde gegevens voor verschillende regelingen gebruikt, te weten de EG-steunregeling akkerbouwgewassen en de Regeling dierlijke EG-premies, kunnen de consequenties van een foutieve invulling schrijnend zijn. Het verschil tussen bijdragecode 805 en 815 betekent namelijk het verschil tussen een aanvraag voor een akkerbouwbijdrage (in het kader van de EG-steunregeling akkerbouwgewassen) en een bijdrage per dier (in het kader van de regeling dierlijke EG-premies), oftewel, zoals in casu, het verschil tussen wel en geen subsidie. Het ware derhalve wenselijk geweest indien het genoemde onderscheid voor de invuller bewust de aandacht trok bijvoorbeeld door woordelijke uitdrukking, zodat het voor indiener onmiskenbaar duidelijk is dat hij het formulier juist invult.

Door appellant wordt aangevoerd dat in onderhavig geval sprake is van een duidelijke fout. Appellant beroept zich daarbij onder ander op het werkdocument van de Europese commissie van 18 januari 1999 inzake duidelijke vergissingen in de in het kader van het geïntegreerd systeem ingediende steunaanvragen (VI/7103/98 Rev2-NL). Daarin is onder meer bepaald, dat de lidstaat bij duidelijke vergissingen moet nagaan of de landbouwer te goeder trouw heeft gehandeld en of er geen enkel gevaar voor bedrog is. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is het enerzijds in geval van het formulier aanvraag oppervlakten 1999 heel gemakkelijk een foutieve code in te vullen, echter is het anderzijds nauwelijks door de lidstaat te controleren of er sprake is van een duidelijke vergissing of van kwader trouw. Hierdoor kan het werkdocument van de Europese Commissie geen enkele functie hebben in onderhavig geval, wat uiteraard niet de bedoeling ervan kan zijn.

Tevens dient opgemerkt te worden dat appellant niet de eerste is die een dergelijke vergissing heeft gemaakt. In mijn praktijk hebben namelijk meerdere cliënten mij voor hetzelfde probleem benaderd. Daarbij gaat het niet zelden over aanmerkelijke bedragen, zodat de belangen meestal groot zijn."

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van Verordening (EEG) nr.3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat geen ongerijmdheden. Het staat een producent vrij om hem moverende redenen een of meer percelen niet voor subsidie in aanmerking te brengen of minder subsidie te vragen dan mogelijk zou zijn. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen, of een aanvrager door wijziging van de aan vraag niet een hoger bedrag aan steun zou kunnen verwerven.

Gelet op het vorenstaande kan niet geoordeeld worden, dat verweerder gehouden was anders te beslissen dan hij gedaan heeft. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand