ECLI:NL:CBB:2001:AD1267
public
2015-11-12T15:33:56
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD1267
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-22
AWB 00/515
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD1267
public
2013-04-04T17:10:13
2001-08-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD1267 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-08-2001 / AWB 00/515

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/515 22 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: B.J. Meijer, werkzaam bij OLM accountants en belastingadviseurs B.V.,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 19 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 mei 2000 (verzonden 9 mei 2000).

Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op haar aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft op 19 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar voor appellante C en D aanwezig waren. Verweerder heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 9 april 1999 bij verweerders uitvoeringsorganisatie LASER een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend, waarop zij bij vijf percelen van in totaal 11,50 hectare snijmaïs de bijdragecode 805 (voederareaal) heeft ingevuld. Daarnaast heeft zij bij in totaal 35 hectare blijvend grasland de bijdragecode 999 (niet voor bijdrage) ingevuld.

- Bij besluit van 9 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellante de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld op 11.50 hectare.

- Begin januari 2000 vernam appellante van een familielid dat deze de door hem gevraagde maïspremie inmiddels uitbetaald had gekregen. Telefonische navraag bij LASER leerde appellante dat zij door gebruik te maken van bijdragecode 805 haar maïspercelen als voederareaal had opgegeven en dat zij dus geen subsidie ingevolge de Regeling had aangevraagd of zou ontvangen.

- Appellante heeft daarop op 5 januari 2000 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 november 1999.

- Verweerder heeft appellante bij brief van 7 januari 2000 uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken mede te delen, dat en waarom de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift haar eventueel niet zou kunnen worden toegerekend.

- Appellante heeft daarop bij brief van 9 januari 2000 gereageerd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:

" In de brief van LASER van 9 november 1999 staat duidelijk het volgende vermeld: "De definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is voor u vastgesteld op: 11.50." Ook in de bijlage is vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld. Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.

Gelet op vorenstaande merk ik het volgende op.

Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift dat per post is verzonden tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uw bezwaarschrift is per post verzonden en heeft als poststempel 5 januari 2000. Derhalve is uw bezwaarschrift niet binnen de termijn van 6 weken ter post bezorgd.

Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de Awb, tot de conclusie dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" Uit de brief van 9 november 1999 staat als onderwerp aangehaald 'Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen; Vereenvoudigde regeling (incl. voederareaal)'. Voor een agrarische ondernemer klinkt deze verwoording als goed in de oren, met andere woorden er gaan geen rode lichtjes branden, daar snijmais nu eenmaal een veevoedergewas is waarvoor premie aangevraagd kan worden. In andere jaren hebben zij namelijk ook altijd de premie uitgekeerd gekregen. Men had geen enkele aanleiding om bezwaar te maken, daar alles correct leek.

(…)

Op 8 mei 2000 is de 'beslissing op bezwaarschrift' naar onze cliënten gestuurd. Uitspraak: 'Bezwaarschrift is te laat ontvangen en derhalve niet-ontvankelijk'. LASER gaat hier totaal voorbij aan het feit dat het om kennelijke oftewel klaarblijkelijk fouten gaat."

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellante is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.

Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellante is goedgekeurd, doch in dat besluit tevens melding wordt gemaakt van het te haren behoeve vastgestelde voederareaal, heeft appellante op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door haar beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend. Bij normaal zorgvuldige lezing van dit besluit mag van een agrarisch ondernemer verwacht worden, dat deze de toewijzing van voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies van toekenning van akkerbouwsubsidie ingevolge de Regeling zal onderscheiden.

De omstandigheid dat appellante in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor akkerbouwsubsidie, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu zij ervaring had met de toepassing van de Regeling, overigens eerder in de rede dat het haar zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.

Onder die omstandigheden komt het College niet toe aan behandeling van de verdere door appellante aangevoerde argumenten.

Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand