ECLI:NL:CBB:2001:AD1843
public
2015-11-10T18:23:46
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD1843
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-22
AWB 00/467
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD1843
public
2013-04-04T17:11:26
2001-08-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD1843 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-08-2001 / AWB 00/467

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/467 22 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr A. Worlanyoh-Vogel, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 5 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 april 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de beslissing die verweerder op de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen heeft genomen.

Verweerder heeft op 19 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 29 april 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, Vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellante ontvangen. In de aanvraag heeft appellante - voor zover te dezen van belang - bij de percelen met de volgnummers 12 en 13 als bijdragecode 805 opgegeven, hetgeen staat voor voederareaal.

- Bij brief van 1 oktober 1999 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat haar aanvraag onvolledig dan wel onjuist was ingevuld, met het verzoek de aanvraag aan te vullen dan wel aan te passen. Appellante heeft daaraan voldaan.

- Bij besluit van 3 december 1999 (verzonden op 17 december 1999) heeft verweerder aan appellante bericht dat haar aanvraag is goedgekeurd en dat de definitieve oppervlakte voederareaal, in hectare, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is vastgesteld op: 52.52.

- Bij brief aan LASER van 29 februari 2000, door LASER ontvangen op 1 maart 2000, heeft appellante een bezwaarschrift ingediend en daarin onder meer gesteld dat zij naar aanleiding van de brief van LASER van 1 oktober 2000 op 8 oktober 2000 telefonisch contact heeft opgenomen met LASER en dat haar thans is gebleken dat toen een communicatiefout is opgetreden.

- Verweerder heeft bij schrijven van 1 maart 2000 appellante uitgenodigd om schriftelijk, gemotiveerd en voorzien van de nodige bewijsstukken aan te tonen, dat de overschrijding van de door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken voor indiening van een bezwaarschrift niet aan hem kan worden toegerekend.

- Bij brief van 6 maart 2000, ontvangen door LASER op 8 maart 2000, heeft appellante daarop gereageerd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt een niet-ontvankelijkverklaring van het ingediende bezwaarschrift in wegens overschrijding van de in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb gestelde termijn voor indiening van een bezwaarschrift van zes weken na bekendmaking van het besluit, waartegen het bezwaar zich richt. Verweerder stelt voorts vast dat geen grond bestaat tot toepassing van artikel 6:11 van de Awb, nu geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4. Het standpunt van appellante

Appellante erkent dat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend, maar stelt dat zij niet in gebreke is gebleven. Appellante heeft haar aanvraag, nadat deze was ingediend, nog per fax en telefonisch aangepast.

Appellante heeft de beslissing in primo na ontvangst niet goed gelezen en terzijde gelegd. In die periode was appellante druk met de voorbereidingen van een nieuw te bouwen bedrijfsgebouw, hetgeen als een verzachtende omstandigheid is te beschouwen.

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellante is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 Awb. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.

Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellante is goedgekeurd, doch in dat besluit en de daarbij behorende bijlage slechts melding wordt gemaakt van het ten behoeve van appellante vastgestelde voederareaal, heeft appellante op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door haar beoogde subsidie op grond van de Regeling was toegekend.

De omstandigheid dat men bij appellante druk bezig was met voorbereidingen voor een nieuw te bouwen bedrijfsgebouw en het primaire besluit niet goed heeft gelezen, maakt dit niet anders.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.

Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel