ECLI:NL:CBB:2001:AD3368
public
2015-11-10T17:08:31
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3368
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-30
AWB 99/758
Eerste aanleg - meervoudig
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3368
public
2013-04-04T17:14:35
2001-09-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3368 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 30-08-2001 / AWB 99/758

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 99/758 30 augustus 2001

27321

Uitspraak in de zaak van:

A, te Rijnsburg, appellante,

gemachtigde: drs. R. Korenstra, verbonden aan het Algemeen Octrooibureau, te Rijswijk,

tegen

de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mr R.J.J. Wijnands en mr B.B. Zuiderwijk, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 14 september 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 augustus 1999.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van verweerder op appellantes aanvraag om subsidie om grond van het Besluit subsidies bedrijfsgerichte internationale technologieprogramma's (Stb. 1997, 331) (hierna: het Besluit).

Op 20 december 1999 heeft het College terzake van dit beroep een verweerschrift van verweerder ontvangen.

Op 19 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen, bij monde van hun gemachtigden, hun standpunten nader hebben toegelicht. Aan de zijde van appellante zijn tevens verschenen B en C, beiden werkzaam bij appellante.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ (Stb. 1991, nr. 767) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 2

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking van financiële middelen aan ondernemers: (…)"

Op grond van deze bepaling is vastgesteld het Besluit waarbij onder meer is bepaald:

" Art. 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

c. onderzoeksproject: een voor Nederland nieuwe, planmatige activiteit, bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of pre-concurrentiële ontwikkeling;

d. fundamenteel onderzoek: het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen;

e. industrieel onderzoek: het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

(…)

Art. 2. - 1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico of de deelnemers in een samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een project uitvoert respectievelijk uitvoeren, indien:

a. het project past in een internationaal technologieprogramma en (…)

Art. 9. - 1. Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

(…)

f. in geval van een onderzoekproject, indien hij de projectkosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan fundamenteel en industrieel onderzoek raamt op minder dan de helft van de totale projectkosten.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft bij brief d.d. 21 december 1999, door verweerder ontvangen op 22 december 1998, aangekondigd op korte termijn een aanvraag te zullen indienen om subsidie tot een bedrag van f. 1.018.063,- voor het project "Introduction of new Lily varieties".

- Op 12 februari 1999 heeft appellante de bedoelde aanvraag ingediend.

- Op 22 april 1999 heeft het Adviescollege Internationale Programma's (hierna: het Adviescollege) terzake van dit project een negatief advies uitgebracht. In dit advies staat het volgende vermeld:

" Het AIP is van oordeel dat:

ten aanzien van de BIT subsidie het project niet voldoet aan de volgende criteria:

a) De projectkosten hebben voor minimaal 50% betrekking op fundamenteel en/of industrieel technologisch onderzoek.

3. Het AIP adviseert negatief ten aanzien van het toekennen van 37,5% subsidie voor de onderzoeksfase in het kader van het Besluit subsidies bedrijfsgerichte internationale technologieprogramma's (BIT)."

- Bij besluit van 7 april 1999 heeft verweerder voornoemd advies overgenomen en op het verzoek om subsidie afwijzend beslist.

- Bij brief van 17 mei 1999 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 1 juli 1999 is appellante op haar bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt, onder meer, het volgende in.

" Ik ben van mening dat in het kader van het onderhavige project sprake is van minder dan 50% fundamenteel en industrieel onderzoek, zoals in het Besluit omschreven. Ik baseer mij hierbij op het feit dat de in het project uitgevoerde activiteiten niet afwijken van de "normale" werkzaamheden van een kweker, afgezien van het feit dat de activiteiten in Japan zullen worden uitgevoerd.

Het onderzoeksgehalte in het project is derhalve minimaal. Het Adviescollege deelt deze mening.

(…)

Van fundamenteel onderzoek kan in het onderhavige project naar mijn mening geen sprake zijn. (…)

Ook is naar mijn mening nauwelijks tot geen sprake van industrieel onderzoek. (…)

Naar mijn mening maakt het overdragen van een deel van de werkzaamheden niet dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een nieuwe toepassing van de bestaande technologie. De technologie (het proces van veredelen) wordt op een zelfde wijze toegepast, doch alleen door een andere partij uitgevoerd. Uiteraard worden hierbij het klimaat en grondsoort in Japan alsmede de wensen van de specifieke markt betrokken. Dit selecteren en analyseren blijft echter onderdeel van het dagelijks werk van een kweker uitmaken. Het enkel overdragen van deze werkzaamheden en het rekening houden met de gevolgen daarvan voor het verdere proces van verdelen, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat sprake is van een nieuwe toepassing van een bestaande technologie. Weliswaar verkrijgt u in het kader van uw veredelingsproces steeds nieuwe kennis, het verkrijgen van de nieuwe kennis heeft naar mijn mening echter uitsluitend betrekking op routinematige activiteiten die, ook in het kader van het onderhavige project, niet of nauwelijks afwijken van uw normale werkzaamheden."

In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder in aanvulling op het bovenstaande aangevoerd dat er weliswaar risico's zijn verbonden aan het overdragen van een deel van de werkzaamheden aan de Japanse partner, doch deze zijn voornamelijk van financieel-economische aard.

De omstandigheid dat veredeling in een technologieradarstudie wordt beschouwd als een strategische studie maakt het standpunt niet anders. De onderhavige lelieveredeling betreft geen continu proces van onderzoek en ontwikkeling in de zin van het Besluit. De onderzoekscomponent ontbreekt in het project van appellante.

Zowel het advies van het Adviescollege als het bestreden besluit zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en zijn voldoende gemotiveerd.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van fundamenteel- en industrieel onderzoek als genoemd in het Besluit.

Ten onrechte heeft verweerder de onderhavige veredelingsactiviteiten als dagelijkse, routinematige activiteiten aangemerkt.

Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat hier geen sprake is van een nieuwe toepassing van een bestaande technologie.

Weliswaar bestaat het project uit routinematige werkzaamheden, doch ook uit geheel nieuwe veredelingsactiviteiten. Verweerder is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de veredeling van de lelies een continue proces is van onderzoek naar en ontwikkeling van de eigenschappen van de lelies. In dit kader wordt door appellante nieuwe onderzoeks-methoden ontwikkeld en/of gebruik gemaakt van de nieuwste technologieën. De eventuele resultaten kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe leliesoorten. Er is tevens een nieuwe veredelingsstrategie uitgedacht. Het onderzoek betekent een belangrijke wijziging van de veredelingsmethoden, hetgeen risico's met zich mee brengt.

Het bestreden besluit is strijdig met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. In de bezwaarprocedure is geen sprake geweest van een onafhankelijke heroverweging.

Ten onrechte heeft het Adviescollege verweerder negatief geadviseerd over het onderhavige project, terwijl terzake hiervan door diverse instanties overwegend positief is geadviseerd aan het Adviescollege. Dit college heeft deze adviezen ongemotiveerd naast zich neer gelegd.

5. De beoordeling van het geschil

Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder terecht heeft beslist dat de projectkosten voor het project '"Introduction of new Lily varieties" die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan fundamenteel- en industrieel onderzoek, minder dan de helft van de totale projectkosten betreffen. Het College overweegt dienaangaande als volgt.

Het College is van oordeel dat hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als een toereikende motivering om in dit geval te oordelen dat het project van appellante niet behoort tot de categorie van projecten die in aanmerking komt voor subsidie op grond van het Besluit. Hiertoe overweegt het College als volgt.

Verweerder heeft betoogd dat niet dan wel nauwelijks sprake is van industrieel onderzoek omdat geen sprake is van een nieuwe technologie of een nieuwe toepassing van een bestaande technologie, nu de in het project uitgevoerde veredelingsactiviteiten niet afwijken van de "normale" activiteiten van appellante als kweker, afgezien van het feit dat deze activiteiten door een derde in Japan worden uitgevoerd. Hiermee is verweerder, naar het oordeel van het College, onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van appellante dat in het onderhavige project niet slechts sprake is van routinematige activiteiten en de uitvoering van die activiteiten in Japan, doch ook van ontwikkeling van een nieuwe veredelingsstrategie, waarbij nieuwe onderzoeksmethoden- en werkzaamheden worden uitgevoerd, waarvan de mogelijke resultaten gebruikt kunnen worden voor de ontwikkeling van nieuwe lelierassen.

Gelet op het vorenstaande valt niet zonder meer in te zien dat de kosten van de in het kader van het onderhavige project uitgevoerde activiteiten voor minder dan de helft zijn toe te rekenen aan fundamenteel- en industrieel onderzoek omdat zij - in de opvatting van verweerder - zouden behoren tot de normale, routinematige, werkzaamheden van appellante en er dus geen sprake is van een industrieel onderzoek als bedoeld in het Besluit. Reeds gelet hierop kan het bestreden besluit niet in stand blijven.

Weliswaar kan van appellante ook niet worden gezegd - zelfs niet in beroep - dat zij er volledig in is geslaagd om een duidelijk beeld te schetsen van het industrieel onderzoekskarakter van het project, doch hetgeen zijdens appellante hieromtrent onder meer in bezwaar is gesteld, bood voldoende aanknopingspunten voor verweerder om hiernaar nader onderzoek te doen en hierop in het te nemen besluit op bezwaar gemotiveerd in te gaan.

Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering welke daaraan ten grondslag is gelegd. Derhalve dient dit besluit te worden vernietigd op grond van artikel 7: 12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb).

Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420,--. .

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van appellante met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

- bepaalt dat de Staat aan appellante vergoedt het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van f 450,-- (zegge: vierhonderdvijftig gulden);

- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure aan de zijde van appellante, begroot op f 1.420,-- (zegge: eenduizendvierhonderdtwintig gulden), onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten aan appellante dient te betalen.

Aldus gewezen door mr B. Verwayen, mr J.A. Hagen en mr M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2001.

w.g. B. Verwayen w.g. I.K. Rapmund