ECLI:NL:CBB:2001:AD3378
public
2015-11-11T19:29:07
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3378
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-28
AWB 00/160
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3378
public
2013-04-04T17:14:36
2001-09-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3378 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-08-2001 / AWB 00/160

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/160 28 augustus 2001

11230

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: mr J.F.C. Mulders, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, vestiging Roermond,

tegen

de Inspecteur-Districtshoofd van de Veterinaire Dienst, zetelend te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mr J.J.H.M. Hanssen en mr drs P.J. Kooiman, beiden werkzaam op verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 15 februari 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 januari 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen besluiten van 27 maart 1997, onderscheidenlijk inhoudende de verklaring dat de op het bedrijf van appellante aanwezige varkens worden verdacht van besmetting met klassieke varkenspest en strekkende tot maatregelen in verband daarmede.

Verweerder heeft op 6 april 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 17 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Zoals door haar gemachtigde tevoren is medegedeeld, is appellante aldaar niet verschenen. Verweerder heeft bij monde van zijn gemachtigden zijn standpunt nader toegelicht. Van de zijde van verweerder was ter zitting tevens aanwezig drs S.N. Wiessenhahn, werkzaam op verweerders ministerie.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Voor een overzicht van het toepasselijke wettelijk kader en de door verweerder gehanteerde beleidsregels, verwijst het College naar hetgeen daaromtrent is opgenomen in rubriek 2.1 van de uitspraak van het College van 16 november 1999 (Nrs. AWB 98/162, 98/163 en 98/164). Deze uitspraak is via internet te raadplegen op website http://www.rechtspraak.nl.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert een varkensbedrijf.

- Op 24 maart 1997 heeft appellante een levering van 110 biggen voor vervoer aangemeld.

- Op 26 maart 1997 heeft appellante van KI-station Helden een faxbericht ontvangen, waarin stond vermeld dat alle bedrijven die tussen 15 januari 1997 en 15 maart 1997 sperma hadden ontvangen van KI-station Wanroij via KI-station Helden, verdacht zouden worden verklaard van besmetting met klassieke varkenspest.

- Na ontvangst van bovenbedoeld faxbericht heeft appellante de levering van de 110 biggen voor vervoer afgemeld.

- Op 27 maart 1997 heeft appellante van de zijde van KI-station Helden de telefonische mededeling ontvangen dat de data waren gewijzigd en dat alle bedrijven die tussen 28 januari 1997 en 15 maart 1997 sperma hadden ontvangen van

KI-station Wanroij via KI-station Helden, verdacht zouden worden verklaard.

- Na ontvangst van deze telefonische mededeling heeft appellante de levering van 110 biggen wederom aangemeld.

- Bij besluit van 27 maart 1997 zijn alle varkens op het bedrijf van appellante op grond van artikel 2, onderdeel b, van het Besluit verdachte dieren (Stb. 1994, 731) verdacht verklaard van besmetting met klassieke varkenspest. Deze verdachtverklaring is een gevolg van de inseminatie met sperma van de beren Akto en Bamme van KI-station Wanroij op 17 januari 1997 en 21 januari 1997.

- Bij besluit van 27 maart 1997 is appellante op grond van artikel 22, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de Gwd) een aantal bestrijdingsmaatregelen aangekondigd, waaronder het plaatsen van borden en kentekenen op het terrein van appellante.

- Vervolgens heeft appellante het vervoer ten behoeve van de levering van 110 biggen wederom afgemeld.

- Vervolgens werden de biggen te zwaar en konden zij niet meer worden verhandeld.

- Vanaf 1 april 1997 wordt het bedrijf van appellante weer normaal uitgeoefend.

- Bij besluit van 23 april 1997 heeft verweerder appellante medegedeeld dat de verdachtverklaring van zijn varkens is geëindigd.

- Appellante heeft bij brief van 5 mei 1997 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 maart 1997.

- Blijkens een telefoonnotitie van verweerder van 21 december 1998 heeft appellante afgezien van de mogelijkheid om in het kader van de bezwaarschriftenprocedure te worden gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren.

3. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Betwist wordt dat de levering van sperma van de beren Bamme en Akto van KI-station Wanroij aan het bedrijf van appellante voor verweerder voldoende reden kan zijn geweest om de varkens op haar bedrijf verdacht te verklaren en de daarmee verbandhoudende maatregelen te nemen. Dit klemt te meer nu uit telefonische informatie zijdens KI-station Helden op 27 maart 1997 was gebleken dat slechts de bedrijven die tussen 28 januari 1997 en 15 maart 1997 sperma van KI-station Helden hadden gekregen, verdacht zouden worden verklaard. Aangezien appellante laatstelijk op 17 januari 1997 en 21 januari 1997 sperma van KI-station Helden had afgenomen, zijn de besluiten van verweerder van 27 maart 1997 ten onrechte genomen. Appellante heeft ten gevolge van deze besluiten echter wel schade geleden doordat biggen als gevolg van de bestrijdingsmaatregelen niet van het bedrijf konden worden afgevoerd en zij na 1 april 1997 te zwaar waren geworden om te kunnen worden verhandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit en het verweerschrift - samengevat weergegeven - als volgt verwoord.

De varkens van appellante zijn terecht op grond van artikel 2, onderdelen b en c, van het Besluit verdachte dieren verdacht verklaard van besmetting met klassieke varkenspest en ten aanzien van deze varkens zijn terecht bestrijdingsmaatregelen aangekondigd. Op 7 maart 1997 is op het KI-station Wanroij een geval van varkenspest geconstateerd. Nader onderzoek heeft geleerd dat 25 andere beren op het KI-station Wanroij, waaronder Akto en Bamme, besmet waren met het varkenspestvirus en dat het virus onder andere door middel van sperma kan worden verspreid. Voor deze beren geldt dat hun sperma gewonnen vanaf 1 januari 1997 een mogelijke besmettingsbron van varkenspest was. Uit een traceringsonderzoek enerzijds en op basis van gegevens uit de boekhouding van het KI-station Wanroij anderzijds, is gebleken dat het bedrijf van appellante op 17 januari 1997 sperma heeft ontvangen van de besmette beer Akto en op 20/21 januari 1997 van de besmette beer Bamme. Dit is voldoende geweest om tot verdachtverklaring van de varkens van appellant over te gaan.

Gelet op het feit dat het sperma gewonnen van de besmette beren Akto en Bamme reeds vanaf 1 januari 1997 als een mogelijke besmettingsbron van varkenspest is aangemerkt, kan de stelling dat KI-station Helden telefonisch heeft laten weten dat slechts alle bedrijven die tussen (26) 28 januari 1997 en 15 maart 1997 sperma hadden ontvangen, verdacht zouden worden verklaard, appellante niet baten. De zijdens KI-station Helden gedane mededeling ziet namelijk niet op het geval van appellante, waarin inseminatie van sperma van besmette beren heeft plaatsgevonden, maar op gevallen van inseminatie van sperma van beren waarbij niet is aangetoond dat zij besmet waren met het klassieke varkenspestvirus heeft plaatsgehad. Voor deze categorie bedrijven golden andere maatregelen dan voor het geval van appellant.

Niet kan worden gesteld dat de mededelingen zijdens KI-station Helden omtrent de van belang zijnde periode van spermaleveranties kunnen worden gekwalificeerd als een opgewekt, aan verweerder toe te schrijven, te honoreren vertrouwen, waarop appellante zou zijn afgegaan en op grond waarvan zij acties heeft ondernomen of nagelaten waardoor zij in een nadeligere positie is komen te verkeren.

5. De beoordeling van het geschil

Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het vaststellen van de criteria op grond waarvan een bedrijf als verdacht wordt aangemerkt wegens het betrekken van sperma van met klassieke varkenspest besmette beren op een KI-station. In het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder een toereikende motivering gegeven met betrekking tot de wetenschappelijke onderbouwing van die criteria.

Appellante is er niet in geslaagd aan te tonen dat verweerder bij de toepassing van de door hen gehanteerde criteria niet in redelijkheid tot verdachtverklaring van de varkens en de getroffen maatregelen heeft kunnen overgaan. Het College heeft daarbij in aanmerking genomen dat gebleken is dat het bedrijf van appellante sperma heeft betrokken van een tweetal beren die achteraf besmet bleken te zijn met het klassieke varkenspestvirus en dat derhalve niet denkbeeldig was dat op het bedrijf van appellante éénzelfde besmetting had plaatsgevonden. Dat het bedrijf van appellante reeds op 17 januari 1997 en rond

21 januari 1997 sperma van bedoelde beren heeft ontvangen en dat besmetting van die beren eerst begin maart 1997 is aangetoond, maakt het vorenstaande niet anders. Bij dit oordeel het College gewicht toegekend aan hetgeen bekend is met betrekking tot de incubatietijd van het klassieke varkenspestvirus.

Voorts treft de stelling van appellante dat zij in verband met telefonische informatie van de zijde van KI-station Helden erop heeft kunnen vertrouwen dat slechts die bedrijven die tussen (26) 28 januari 1997 en 15 maart 1997 spermaleveranties van of via het besmette KI-station Wanroij hadden ontvangen verdacht zouden worden verklaard, geen doel. Met verweerder is het College van oordeel dat in verband met de door appellante bedoelde telefonische mededelingen van KI-station Helden niet kan worden gesproken van een aan verweerder toe te schrijven, te honoreren vertrouwen. Van schending van het vertrouwensbeginsel is derhalve geen sprake.

Nu de in het bestreden besluit gehandhaafde verdachtverklaring van de varkens op het bedrijf van appellante de rechterlijke toetsing kan doorstaan, ziet het College geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot het treffen van de maatregen verband houdende met de verdachtverklaring van de varkens op het bedrijf van appellante.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr drs M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2001.

w.g. H.C. Cusell w.g. M.S. Hoppener