ECLI:NL:CBB:2001:AD3465
public
2015-11-11T02:20:47
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3465
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-09-04
AWB 99/661
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3465
public
2013-04-04T17:14:54
2001-09-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3465 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-09-2001 / AWB 99/661

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 99/661 4 september 2001

13740

Uitspraak in de zaak van:

Ita Wegman Stichting, te Driebergen-Rijsenburg, appellante,

gemachtigden: P. Keesmaat en S. van Sligten, beiden in dienstbetrekking bij appellante werkzaam,

tegen

het College tarieven gezondheidszorg (voorheen Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg),

te Utrecht, verweerder,

gemachtigden: mr J.G.F.M. Hoffmans, advocaat te Den Haag, drs G.J. Verschoor en P. Helleman, beiden werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 11 augustus 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 juli 1999.

Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen tariefbeschikking 711-0970-98-5, betreffende Gezinsvervangend Tehuis 'Arcohove' te Driebergen (hierna: Arcohove), d.d. 22 oktober 1998, ongegrond verklaard.

Op 8 september 1999 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.

Op 7 augustus 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2001. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Richtlijn loonkosten (gezinsvervangende tehuizen voor gehandicapten) (Richtlijn II

98-16) bepaalt onder meer het volgende:

" 2.1 GEZINSVERVANGENDE TEHUIZEN VOOR VERSTANDELIJK, MEERVOUDIG EN ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN

A (…)

B Op basis van de erkende capaciteit wordt een bedrag per plaats per jaar in aanmerking genomen van:

Gezinsvervangende tehuizen capaciteit < 30 Bedrag per plaats

exclusief dependances per jaar

Gezinsvervangende tehuizen voor verstandelijk gehandicapten ƒ 1.004,62

(…)

Gezinsvervangende tehuizen capaciteit > = 30 Bedrag per plaats

exclusief dependances per jaar

Gezinsvervangende tehuizen voor verstandelijk gehandicapten ƒ 10.471,93

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Naar aanleiding van een budgetverzoek van appellante en ANOVA Zorg-verzekeringen heeft verweerder bij tariefbeschikking van 11 mei 1998, nr. 711-0970-98-3, voor Arcohove het budget aanvaardbare kosten 1998 vastgesteld op fl. 1.677.918,-. Hierin zijn onder meer de volgende bedragen aan loonkosten verwerkt: voor 29 plaatsen een bedrag van fl. 1.004,62 per plaats en voor 2 plaatsen een bedrag van fl. 10.471,93 per plaats.

- Tegen deze tariefbeschikking heeft appellante geen bezwaar gemaakt.

- Bij eerdergenoemde tariefbeschikking van 22 oktober 1998, nr. 711-0970-98-5, heeft verweerder voor Arcohove het budget aanvaardbare kosten 1998 verhoogd en vastgesteld op fl. 1.722.874,-. Hierin zijn dezelfde loonkostenbedragen verwerkt als in de bij tariefbeschikking van 11 mei 1998 vastgestelde aanvaardbare kosten.

- Tegen de tariefbeschikking van 22 oktober 1998 heeft appellante bij brief van 30 november 1998 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar richt zich tegen de in het budget verwerkte uitvoering van onderdeel 2.1 B van de Beleidsregel loonkosten.

- Op 25 mei 1999 is appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:

" Ten aanzien van het punt van de formele rechtskracht merkt het COTG op dat bezwaar wordt gemaakt tegen de tariefbeschikking van 22 oktober 1998. Een gelijke verwerking van de per 1 januari 1998 bestaande 31 plaatsen heeft reeds plaatsgevonden bij tariefbeschikking van 11 mei 1998. Tegen deze tariefbeschikking is destijds geen bezwaar aangetekend, zodat de tariefbeschikking in rechte onaantastbaar is geworden, behoudens het opkomen van nieuwe feiten of omstandigheden. De stichting heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangetoond op grond waarvan het COTG alsnog terug zou moeten komen op de verwerking van de 31 plaatsen zoals deze in de tariefbeschikking van 11 mei 1998 en opvolgende tariefbeschikkingen vastgesteld zijn, doet aan de formele rechtskracht van de tariefbeschikking van 11 mei 1999 niet af. Op deze grond acht het COTG het bezwaarschrift ongegrond."

Daarnaast heeft verweerder overwogen - kort samengevat - dat de Richtlijn loonkosten juist is toegepast.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

Arcohove is per 1 januari 1998 is uitgebreid van 28 naar 31 plaatsen. Gelet op de Richtlijn loonkosten, onderdeel 2.1 B, behoort in het budget 31 maal het bedrag van fl. 10.471,93 opgenomen te zijn en niet, zoals verweerder stelt, voor 29 plaatsen een bedrag van fl. 1.004,62 per plaats en voor 2 plaatsen een bedrag van fl. 10.471,93 per plaats.

Ter zitting heeft appellante hieraan nog toegevoegd dat het tariefbesluit van 22 oktober 1998 weliswaar een verhoging van het budget betreft ter zake van de kapitaalslasten, maar het totale budget omvat. Bovendien, aldus appellante, betekent het feit dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het tariefbesluit van 11 mei 1998 niet dat zij niet op grond van voortschrijdend inzicht zou kunnen opkomen tegen een aanvulling daarvan.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt vast dat op 11 mei 1998 een besluit is genomen over het budget aanvaardbare kosten 1998 en dat daarbij onder meer uitvoering is gegeven aan de Richtlijn loonkosten. Bij besluit van 22 oktober 1998 is het aan appellante toegekende budget verhoogd, welke verhoging verband hield met de verwerking van een nacalculatie kapitaalslasten van 1996 en 1997.

Aangezien laatstgenoemd besluit niet meer behelst dan een aanvulling van de budgetvaststelling die bij besluit van 11 mei 1998 heeft plaatsgevonden en dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen, kan, zoals het College onder meer in zijn uitspraak van 11 juli 2000, nr. AWB 97/1674 (RZA 2000, nr. 4), heeft overwogen, toetsing van het besluit van 22 oktober 1998 zich niet verder uitstrekken dan tot de vraag of er sprake is van nader gebleken feiten en omstandigheden dan wel van een onmiskenbare onjuistheid van het onderliggende besluit.

Naar het oordeel van het College is noch van het een, noch van het ander gebleken. Appellante heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij geen feiten of omstandigheden als evenbedoeld, kan noemen. Voorts staat vast dat de budgetvaststelling in overeenstemming is met de ter zake geldende beleidsregels. Niet is gebleken dat laatstbedoelde regels in strijd zijn met de relevante wettelijke bepalingen. Weliswaar is appellante van opvatting dat in haar geval aan de Richtlijn loonkosten op een andere wijze uitvoering dient te worden gegeven dan verweerder heeft gedaan, maar die opvatting, wat daar overigens van zij, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een onmiskenbare onjuistheid van het besluit van 22 oktober 1998.

Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslist wordt als volgt.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr H.C. Cusell en mr M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2001.

w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens